Instantie: Commissie gelijke behandeling, 30 januari 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker heeft op 31 oktober 1994 een open sollicitatiebrief aan de
wederpartij gestuurd. De sollicitatie van verzoeker is meegenomen bij een
sollicitatieprocedure ter invulling van vacatures voor medewerkers
basispolitiezorg. Verzoeker is van mening dat zijn allochtone afkomst direct
of indirect een rol heeft gespeeld bij de beslissing van de wederpartij om
hem af te wijzen voor de bewuste functie.
De Commissie overweegt omtrent de aanscherping van functie-eisen dat hierdoor
de selectieprocedure ondoorzichtig en moeilijk controleerbaar wordt,
aangezien kandidaten niet beoordeeld worden aan de hand van tevoren
nauwkeurig omschreven selectiecriteria. Hierdoor wordt het beginsel van
gelijke toegang tot de arbeidsmarkt in gevaar gebracht.
Voorts is de Commissie van oordeel dat door de aanscherping van de
functie-eisen een vermoeden van indirect onderscheid ontstaat, aangezien in
overwegende mate allochtonen daardoor nadelig worden getroffen.
Het vermoeden van indirect onderscheid kan weerlegd worden indien de
wederpartij hiervoor een objectieve rechtvaardigingsgrond aandraagt.
Het doel van de wederpartij is aanstelling van de meest geschikte kandidaat
overeenkomstig het personeelsbeleids- en formatieplan, dat erop gericht is
het regiokorps Midden en West Brabant een evenwichtige vertegenwoordiging te
doen zijn van de samenleving waarin zij werkzaam is. De Commissie is van
oordeel dat aan dit doel iedere discriminatie vreemd is. De wederpartij wil
dit doel bereiken door middel van het vastgestelde doelgroepenbeleid
inhoudende dat bij gelijke geschiktheid de voorkeur wordt gegeven aan
kandidaten vanuit de doelgroep. De gelijke geschiktheid wordt beoordeeld op
grond van de onderhavige sollicitatieprocedure door middel van de gehanteerde
selectie-criteria.
De Commissie is van oordeel dat de selectiecriteria geen geschikt, noch
noodzakelijk middel zijn om het doel te bereiken. Derhalve kan het middel
niet dienen als objectieve rechtvaardigingsgrond. Het vermoeden van indirect
onderscheid is dan ook niet weerlegd en daarmee is tevens vast komen te staan
dat de wederpartij jegens verzoeker indirect onderscheid op grond van ras
heeft gemaakt.

Volledige tekst

Voor wat de leeftijd betreft heeft de wederpartij slechts aangeven dat de
voorkeur uit gaat naar jongere kandidaten, doch heeft niet aangegeven waarom
een jongere kandidaat meer geschikt zou zijn voor deze functie dan een oudere
kandidaat, die valt binnen de geadverteerde leeftijdsgrens.
Voor wat betreft de wijze waarop de wederpartij het criterium werkervaring
heeft toegepast is het de Commissie gebleken dat de wederpartij er vanuit is
gegaan dat de werkervaring voor deze functie zonder meer afhankelijk is van
het aantal dienstjaren. De wederpartij is immers van mening dat de ervaring
heeft geleerd dat iemand met een gering aantal dienstjaren niet rijp genoeg
is om zelfstandig te functioneren. Daarbij wordt als uitgangspunt gehanteerd
dat een agent pas na drie jaren bij een korps gewerkt te hebben overgeplaatst
kan worden en pas na vijf dienstjaren zelfstandig kan functioneren. Naar
vaste jurisprudentie van het EG-Hof en de Commissie is een dergelijk
standpunt in zijn algemeenheid onjuist. Gelet dient te worden op de
werkervaring die in concreto voor deze functie is vereist. De wederpartij
heeft dit nagelaten.
De Commissie verwijst in dit verband naar het arrest van Nimz tegen Freie und
Hansestadt Hamburg (EG-Hof van 7 februari 1991, zaaknummer C-184/89.), waarin
het volgende werd overwogen:
`Ook al gaan anciënniteit en beroepservaring hand in hand en is een werknemer
met beroepservaring in beginsel beter toegerust voor de hem opgedragen
werkzaamheden, toch hangt het objectieve karakter van een dergelijk criterium
af van alle omstandigheden van het individuele geval en met name van het
verband tussen de aard van de uitgeoefende functie en de ervaring die de
uitoefening van deze functie na een bepaald aantal arbeidsuren verschaft’.
Voor wat betreft het criterium geschiktheid voor de regio is het de Commissie
gebleken dat de wederpartij de geschiktheid heeft vastgesteld aan de hand van
geboorte in de regio. De Commissie acht het niet aannemelijk dat kandidaten
die niet in de regio geboren zijn niet geschikt zouden zijn voor deze functie
in de regio.
De Commissie is van oordeel dat de hiervoor genoemde selectiecriteria geen
geschikt, noch noodzakelijk middel zijn om het doel te bereiken. Derhalve kan
het middel niet dienen als objectieve rechtvaardigingsgrond. Het vermoeden
van indirect onderscheid is dan ook niet weerlegd en daarmee is tevens vast
komen te staan dat de wederpartij jegens verzoeker indirect onderscheid op
grond van ras heeft gemaakt.

4.11. Voor wat betreft het standpunt van de wederpartij dat het
voorkeursbeleid op verzoeker niet is toegepast omdat er geen sprake was van
gelijke geschiktheid overweegt de Commissie het volgende.
De Commissie is van oordeel dat de `gelijke geschiktheid’ van de kandidaten,
voorzover thans relevant, beoordeeld had moeten worden aan de hand van de
criteria `enige relevante werkervaring’ en leeftijd (niet ouder dan 40 jaar),
zoals in de advertenties vermeld, en niet op basis van criteria die de
wederpartij tijdens de loop van de selectieprocedure heeft gesteld. De
Commissie is van oordeel dat verzoeker op zichzelf aan de functie-eisen voor
medewerker basispolitiezorg uit de advertenties voldoet. Verzoeker was immers
sinds 1 oktober 1993 werkzaam in deze functie bij het regiokorps
Amsterdam-Amstelland, waarvoor hij op grond van de selectiecriteria van het
andelijk Selectie Centrum Politie geschikt was bevonden. Verzoeker beschikt
derhalve over `enige relevante werkervaring’ en was niet ouder dan 40 jaar.
Aangezien verzoeker aan deze criteria voldoet had de wederpartij het
voorkeursbeleid op hem dienen toe te passen.

4.12. Wellicht ten overvloede merkt de Commissie op dat nu de door de
wederpartij gehanteerde selectiecriteria, hoewel zij op zichzelf neutraal
zijn, elk afzonderlijk, en zeker gecombineerd, tot effect hebben dat in
overwegende mate allochtonen nadelig worden getroffen, daarmee tevens vast
staat dat deze selectiecriteria ongeschikt zijn om het voorkeursbeleid
deugdelijk uit te voeren.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de korpsbeheerder van het
Regionaal Politiekorps voor Midden en West Brabant te Tilburg jegens de heer
(…) te (…) indirect onderscheid naar ras heeft gemaakt zoals bedoeld in
artikel 5 lid sub a van de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. drs. B. vanSchijndel (lid Kamer), dhr. A. Kruyt (lid Kamer), mw. mr. S.L. Kroes(secretaris Kamer)