Instantie: Commissie gelijke behandeling, 19 februari 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker is van Marokkaanse afkomst. Hij was werkzaam bij de wederpartij.
Verzoeker is van mening dat de wederpartij hem en de andere buitenlandse
werknemers slechter behandelt dan de
Nederlandse werknemers.
De Commissie acht het aannemelijk dat het loon door de wederpartij
onregelmatig werd uitbetaald aan verzoeker en de getuige (…).
Op grond van de verklaringen van de getuigen en op grond van de verklaringen
ter zitting van verzoeker en diens echtgenote acht de Commissie het voorts
aannemelijk dat de buitenlandse werknemers problemen ondervonden als zij om
een pauze vroegen en dat de pauzes korter waren dan voor de Nederlandse
werknemers.
De Commissie concludeert derhalve dat de wederpartij door te handelen als
hiervoor beschreven onderscheid heeft gemaakt op grond van ras bij de
arbeidsvoorwaarden, zoals verboden in de AWGB.
Voor wat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst betreft ligt de vraag voor
of de wederpartij jegens verzoeker bij het ontslag onderscheid naar ras heeft
gemaakt.
Nu er in het onderhavige geval geen rechtsgeldige reden was voor het ontslag
en bij het ontslag de wederpartij tevens een opmerking heeft gemaakt waarbij
hij verzoeker terug verwijst naar zijn land van herkomst, heeft de
wederpartij het vermoeden gewekt dat het ontslag (mede) verband hield met de
etnische of nationale afstamming van verzoeker.
De Commissie concludeert dat zij het aannemelijk acht dat de etnische of
nationale afstamming van verzoeker (mede) een rol heeft gespeeld bij de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de wederpartij.

Volledige tekst


1. HET VERZOEK

1.1. Op 25 januari 1995 verzocht de heer (…) (hierna: verzoeker) de
Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) om haar oordeel uit te
spreken over de vraag of (…) (hierna: de wederpartij) jegens hem een door
de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) verboden onderscheid heeft
gemaakt.

1.2. Verzoeker is van Marokkaanse afkomst. Hij was werkzaam bij de
wederpartij. Verzoeker is van mening dat de wederpartij hem en de andere
buitenlandse werknemers slechter behandelt dan de
Nederlandse werknemers en daardoor een door de AWGB verboden onderscheid
heeft gemaakt.

2. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten nader
toe te lichten tijdens een zitting op 26 september 1995.

Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoeker
– dhr. (…) (verzoeker)
– mw. (…) (echtgenote van verzoeker)
– dhr. (…) (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij
– geen aanwezigen

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. dr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. mr. S.L. Kroes (secretaris Kamer).

2.3. De Commissie heeft naar aanleiding van het onderzoek ter zitting nadere
inlichtingen gevraagd en onder meer de volgende stukken ontvangen:
van de kant van verzoeker:
– een brief van het Anti Discriminatie Bureau Heerlen van 11 oktober 1995 met
als bijlage:
– een verklaring van de heer (…)
– een verklaring van de heer (…)
– de arbeidsovereenkomst van verzoeker
– een brief van 22 augustus 1995 van de Voedingsbond FNV

Van de Dienst voor Inspectie en Informatie van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (I-SZW):
– een brief van 30 januari 1995, waarin naar aanleiding van een klacht wordt
vastgesteld dat de werktijden langer zijn dan 8,5 uur per dag.
– een vergunning van 4 juli 1995 tot verlenging van de arbeidsduur.

Van de advocaat van verzoeker:
– een brief van 27 november 1995 met als bijlage stukken met betrekking tot
een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met
verzoeker door de wederpartij alsmede processtukken met betrekking tot een
loonvorderingsprocedure terzake van achterstallig loon.

De wederpartij is in de gelegenheid gesteld om op deze stukken te reageren,
doch heeft daar geen gebruik van gemaakt.

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoeker is van Marokkaanse afkomst en was sinds 19 oktober 1992 als
slachthuismedewerker werkzaam bij de wederpartij, een exportslachterij. Op de
afdeling waar hij werkzaam was werkten 40 tot 50 werknemers, waaronder drie
of vier andere werknemers van buitenlandse afkomst en een aantal illegale
werknemers.

3.2. Op 23 februari 1994 is verzoeker op staande voet ontslagen door de
wederpartij. De reden voor dit ontslag was onduidelijk. Verzoeker heeft een
advocaat ingeschakeld en het ontslag werd ongedaan gemaakt.

3.3. Op 2 november 1994 werd verzoeker voor de tweede maal op staande voet
ontslagen. De reden voor dit ontslag was volgens de wederpartij dat verzoeker
hardnekkig bleef weigeren opgedragen werkzaamheden uit te voeren. De
wederpartij heeft vervolgens een verzoek tot ontbinding van de
arbeidsovereenkomst voor zover vereist ingediend.
De Kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen. Daarbij werd overwogen dat de
wederpartij niet in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker
geen schouder- en armklachten had waardoor hij niet in staat was de
opgedragen werkzaamheden uit te voeren.

3.4. Daarna heeft verzoeker geen oproep van de werkgever gekregen om het werk
te hervatten. Inmiddels heeft de wederpartij haar activiteiten gestaakt en
zijn alle overige werknemers ontslagen.

3.5. Verzoeker heeft een vordering ingesteld tot betaling van loon vanaf 2
november 1994 tot de datum van de rechtsgeldige beëindiging van de
arbeidsovereenkomst, vermeerderd met vakantiegeld en wettelijke rente.

3.6. Uit de stukken van de I-SWZ blijkt dat de echtgenote van verzoeker
aldaar een klacht heeft ingediend inhoudende dat er dagelijks wordt
overgewerkt, dat de pauze wordt teruggebracht tot 10 minuten, dat er zonder
beschermende kleding in de koelcel gewerkt wordt, en voorts dat er met natte
voeten gewerkt moet worden vanwege laarzen die lekken.
De I-SZW heeft op 30 januari 1995 gerapporteerd en de klacht ten dele gegrond
bevonden. Geconstateerd werd dat de werktijden langer zijn dan 8,5 uur en dat
deze teruggebracht moeten worden of dat er een overwerkvergunning moet worden
aangevraagd. Er was wel beschermende kleding aanwezig op het moment van de
controle. Op 4 juli 1995 werd aan de wederpartij een overwerkvergunning
verleend.

3.7. Verzoeker heeft op 8 november 1994 bij de Politie te Limburg Zuid
District Kerkrade aangifte gedaan van discriminatie op grond van
nationaliteit door de wederpartij.

De standpunten van partijen

3.8. Verzoeker stelt dat de wederpartij onderscheid maakt op grond van ras of
ook nationaliteit bij de arbeidsvoorwaarden alsmede bij de beëindiging van de
arbeidsverhouding.
Voor wat de arbeidsvoorwaarden betreft stelt de wederpartij dat de werknemers
van buitenlandse afkomst slechter worden behandeld dan de werknemers van
Nederlandse afkomst:
a. zij worden lager beloond voor hetzelfde werk en het loon en met name de
overuren worden onregelmatig uitbetaald;
b. zij krijgen slechtere werkkleding en gereedschap om mee te werken;
c. zij krijgen maar 10 minuten pauze, terwijl de Nederlandse werknemers soms
40 minuten pauzeren;
d. zij ondervinden problemen bij het opnemen van vakantiedagen en vrije dagen
in verband met religieuze feestdagen.
Voorts doet de afdelingschef discriminerende uitlatingen over de werknemers
van buitenlandse afkomst. Zij worden aangesproken met `buitenlanders’ of
`zwartkoppen. Tegen verzoeker werd onder andere gezegd: `Vertrek maar terug
naar Marokko’, `vasten doe je maar in Marokko, dit is Nederland’.
Verzoeker heeft meerdere malen gehoord dat de afdelingschef tegen de
Nederlands collega’s zei dat zij `Buitenlanders, ga terug’ moesten zeggen
tegen hem en de andere werknemers van buitenlandse afkomst.
Als er iets gestolen of zoek geraakt was, zei de afdelingschef: `Weten jullie
dan nog niet wie het gedaan heeft, dat hebben de zwartkoppen gedaan’.
Voor wat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst betreft is verzoeker van
mening dat de wederpartij hem zonder enige rechtsgeldige reden heeft
ontslagen. Toen hij een opdracht om reusel te trekken niet kon uitvoeren
vanwege problemen met zijn rechterarm werd hij op staande voet ontslagen door
de afdelingschef die daarbij riep: `Buitenlander ga maar terug naar Marokko.’
Voor de afdelingschef hem de opdracht gaf om reusel te trekken, had hij dat
reeds aan twee Nederlandse collega’s gevraagd. Deze hadden geweigerd en de
weigering werd geaccepteerd. Verzoeker werd echter op staande voet ontslagen.

3.9. De wederpartij heeft gesteld dat zij geen onderscheid maakt tussen
werknemers op grond van afkomst. Zij stelt in haar reactie op de standpunten
van verzoeker slechts dat de bedrijfsleider geen woordenwisseling heeft gehad
met verzoeker. Voorts heeft de bedrijfsleider gezien dat verzoeker gedurende
werktijd het bedrijf heeft verlaten. De wederpartij heeft verder geen
inhoudelijk verweer gevoerd.

De verklaringen van de getuigen

3.10. Verzoeker heeft schriftelijke verklaringen van twee getuigen
overgelegd. De raadsman van verzoeker heeft verklaard dat de handtekeningen
van de getuigen in zijn tegenwoordigheid zijn geplaatst.
De heer (…), ex-werknemer bij de wederpartij, verklaart voorzover thans
relevant het volgende.
De wederpartij had hem toen hij daar pas werkte gevraagd of hij afdelingschef
wilde worden omdat hij in zijn vorige baan afdelingschef was geweest. Het is
er niet van gekomen omdat de wederpartij van hem verlangde dat hij mensen
moest opjagen door op ze te schelden en te dreigen zodat zij hard zouden
werken en `niet zeiken’.
Hij werd zelf door de afdelingschef bedreigd met ontslag als hij zei dat het
niet ging. Hij heeft hem vaak horen zeggen: `Die zwarten moeten werken of
terug naar hun land.’ Hij heeft er vaak bijgestaan als de afdelingschef tegen
buitenlanders begon te schelden als zij om een pauze vroegen. Als zij naar de
WC wilden gaan liet hij ze zo lang wachten totdat ze kwaad werden. Dan zei de
afdelingschef `Zie je wel die buitenlanders zeiken altijd.’ Voorts stelt hij
dat een van de buitenlanders eens zo kwaad is geworden dat hij een mes op de
grond heeft gegooid, waardoor de punt brak en in het been van een ander
terecht kwam. Het resultaat was dat deze buitenlandse werknemer op staande
voet werd ontslagen.

3.11. De heer (…), ex-werknemer bij de wederpartij, verklaart voorzover
relevant het volgende.
In februari 1995 had hij thuis veel problemen en kwam gespannen naar het
werk. Die dag kreeg hij de opdracht kop te gaan snijden. Hij vroeg toen op
een nette manier om op een andere plek te mogen werken en legde uit dat hij
te gespannen was voor dat werk en met vasten bezig was vanwege de Ramadan. De
afdelingschef reageerde met: `Je doet het of je gaat naar huis en de Ramadan
doe je maar in Afrika.’ Het werd hem toen te veel en van woede smeet hij het
mes in de bak. Het mes kaatste terug en raakte een collega in zijn been.
Zonder na te denken tekende hij toen desgevraagd voor zijn ontslag.
Hij verklaart voorts dat hij altijd te weinig uitbetaald kreeg.

De afdelingschef maakte rotopmerkingen en hitste ook de Nederlandse collega’s
op. Er werd gezegd: `Buitenlanders ga terug.’
Alleen de buitenlanders moesten na het werk poetsen, de Nederlanders mochten
meteen naar huis na hun werk.
Hij kreeg ook altijd maar 10 minuten pauze en geen fatsoenlijk
werkgereedschap.
Verzoeker en hijzelf moesten ’s morgens altijd meteen koppen snijden terwijl
de Nederlandse collega’s eerst koffie dronken.
Er waren altijd problemen met het opnemen van verlof, ook in verband met
religieuze feestdagen.
Als hij ziek was werd hij gebeld om te komen werken omdat er anders ontslag
zou volgen.
Nadat hij ontslagen was, werd hij bij het arbeidsbureau zwart gemaakt. Hij
heeft toen een advocaat moeten inschakelen en heeft door diens bemiddeling
weer met een schone lei kunnen solliciteren.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
naar ras of naar nationaliteit, dan wel beide, heeft gemaakt bij de
arbeidsvoorwaarden of bij het beëindigen van de arbeidsverhouding, zoals
verboden in de AWGB.

4.2. In artikel 5 lid 1 onder d van de AWGB is bepaald dat onderscheid
verboden is bij arbeidsvoorwaarden.
In artikel 5 lid 1 onder b van de AWGB is onder meer bepaald dat onderscheid
verboden is bij het beëindigen van een arbeidsverhouding.

4.3. Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder direct onderscheid onder andere
verstaan wordt onderscheid tussen personen op grond van ras en nationaliteit.
Het begrip ras in de AWGB moet ruim uitgelegd worden, overeenkomstig de
definitie in het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm
van rassendiscriminatie en overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge
Raad. Het begrip ras omvat tevens: huidskleur, afkomst en nationale of
etnische afstamming (Tweede Kamer der Staten Generaal, kamerstukken 22.014,
nummer 3, p. 13, vergaderjaar 1990-1991).
Het begrip nationaliteit in de AWGB dient te worden begrepen als
nationaliteit in staatkundige zin, onafhankelijk van de feitelijke woon- of
verblijfplaats( Eerste Kamer der Staten Generaal, kamerstukken 22.014,
Handelingen, p. 1086, 22 februari 1994).

4.4. De Commissie stelt vast dat de klacht van verzoeker betrekking heeft op
onderscheid jegens buitenlanders, waarmee in dit geval kennelijk wordt
bedoeld onderscheid op grond van ras zoals hiervoor omschreven en niet op
grond van nationaliteit. Het onderzoek beperkt zich derhalve tot een mogelijk
onderscheid op grond van ras.

4.5. Allereerst ligt de vraag voor of er sprake is van onderscheid op grond
van ras bij de arbeidsvoorwaarden, zoals verboden in de AWGB. Hieromtrent
overweegt de Commissie het volgende.
Uit de door de I-SWZ overgelegde stukken is gebleken dat in het bedrijf
structureel langer gewerkt werd dan wettelijk is toegestaan. Er was dus
sprake van structureel overwerk. Uit de verklaring van verzoeker, die ter
zitting door zijn echtgenote nader werd toegelicht, en de brief van de
Voedingsbond FNV van 22 augustus 1995, leidt de Commissie af dat de werkgever
het salaris over juli 1994 en overwerkvergoedingen vanaf juni 1994 niet meer
heeft betaald.
Voorts blijkt uit de verklaring van de getuige (…) dat ook hij altijd te
weinig loon uitbetaald kreeg.
Deze verklaringen zijn door de wederpartij niet weersproken.
De Commissie acht het op grond van de hiervoor genoemde stukken en
verklaringen aannemelijk dat het loon door de wederpartij onregelmatig werd
uitbetaald aan verzoeker en de getuige (…).
Op grond van de verklaringen van de getuigen (…) en (…) en op grond van
de verklaringen ter zitting van verzoeker en diens echtgenote acht de
Commissie het voorts aannemelijk dat de buitenlandse werknemers problemen
ondervonden als zij om een pauze vroegen en dat de pauzes korter waren dan
voor de Nederlandse werknemers.
De Commissie concludeert derhalve dat de wederpartij door te handelen als
hiervoor beschreven onderscheid heeft gemaakt op grond van ras bij de
arbeidsvoorwaarden, zoals verboden in de AWGB.

4.6. Voor wat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst betreft ligt de vraag
voor of de wederpartij jegens verzoeker bij het ontslag onderscheid naar ras
heeft gemaakt.
De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.

Het is de Commissie uit de overgelegde stukken vermeld onder 2.3. gebleken
dat verzoeker zonder rechtsgeldige reden is ontslagen.
Dit ontslag werd door de wederpartij verleend omdat verzoeker geweigerd zou
hebben een opdracht uit te voeren. Uit de overgelegde processtukken blijkt
voorts dat verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet geweigerd heeft de
opdracht uit te voeren, doch dat hij daartoe vanwege lichamelijke klachten
niet in staat was. Dit verweer werd door de Kantonrechter gehonoreerd en het
verzoek van de wederpartij tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst
voorzover vereist werd afgewezen.
Verzoeker heeft ter adstructie van zijn standpunt dat door de wederpartij
jegens hem een verboden onderscheid op grond van ras wordt gemaakt aangevoerd
dat de afdelingschef bij het verlenen van het ontslag tegen hem riep:
`Buitenlander, ga maar terug naar Marokko.’
De wederpartij heeft de standpunten van verzoeker niet weersproken, doch
heeft slechts in een brief aan de Commissie van 18 september 1995 gesteld,
dat er geen woordenwisseling tussen de bedrijfsleider en verzoeker heeft
plaatsgevonden. Voorzover de wederpartij met dit summiere verweer beoogt aan
te geven dat de desbetreffende uitspraak niet door de bedrijfsleider is
gedaan, is dit verweer niet voldoende. Verzoeker werd immers niet door de
bedrijfsleider, maar door de afdelingschef ontslagen en het handelen van de
afdelingschef dient aan de wederpartij toegerekend te worden.
Nu er in het onderhavige geval geen rechtsgeldige reden was voor het ontslag
en bij het ontslag de wederpartij tevens een opmerking heeft gemaakt waarbij
hij verzoeker terug verwijst naar zijn land van herkomst, heeft de
wederpartij het vermoeden gewekt dat het ontslag (mede) verband hield met de
etnische of nationale afstamming van verzoeker. Daarbij is tevens van belang
dat op grond van de verklaringen van genoemde getuigen de Commissie het
aannemelijk acht dat de bedrijfsleider en de afdelingschef zich veelvuldig in
discriminerende zin uit lieten over buitenlandse werknemers en voorts dat de
wederpartij ook bij de arbeidsvoorwaarden jegens verzoeker verboden
onderscheid heeft gemaakt.
Dit vermoeden heeft de wederpartij niet weerlegd.

Gelet op de hierboven geschetste feiten en omstandigheden, kan de Commissie
niet anders concluderen dan dat zij het aannemelijk acht dat de etnische of
nationale afstamming van verzoeker (mede) een rol heeft gespeeld bij de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de wederpartij.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) te Heerlen jegens de heer
(…) te Brunssum onderscheid naar ras heeft gemaakt bij de
arbeidsvoorwaarden en bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals
verboden in artikel 5 lid 1 onder b en d van de Algemene wet gelijke
behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. mr. dr. L. Mulder(lid Kamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. mr. S.L. Kroes(secretaris Kamer)