Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
De wederpartij heeft een kinderopvangregeling. Per 1 januari 1995 houdt
deze regeling in dat alleen vrouwen en alleenstaande mannen een vergoeding
voor de kosten van kinderopvang ontvangen.
De kinderopvangregeling die tot 1 januari 1995 gold is geëvalueerd. Uit deze
evaluatie is gebleken dat de kinderopvangregeling voor een groot deel van de
ondervraagde vrouwen van doorslaggevende betekenis was om te kunnen blijven
werken. Hieruit kan afgeleid worden dat aannemelijk is dat de
kinderopvangregeling een bijdrage heeft geleverd aan het in dienst houden van
vrouwelijke medewerkers.
Het bieden van een gedeeltelijke vergoeding in de kosten van de kinderopvang
aan vrouwen met een netto-gezinsinkomen beneden een bepaalde grens kan in het
onderhavige geval een geschikt middel zijn om te bevorderen dat er voor de
vrouwelijke werknemers van de wederpartij zoveel mogelijk betaalbare
kinderopvang beschikbaar blijft.
Weliswaar zullen ook vrouwen van mannelijke personeelsleden met hetzelfde
knelpunt kunnen worden geconfronteerd als vrouwelijke personeelsleden, de
Commissie is evenwel van mening dat van een werkgever redelijkerwijs niet kan
worden gevergd zijn arbeidsvoorwaarden daarop af te stemmen.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 14 september 1995 verzocht de FNV dienstenbond te Woerden (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of (…) te Zaandam (hierna: de
wederpartij) handelt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. De wederpartij heeft een kinderopvangregeling. Per 1 januari 1995
houdt deze regeling in dat alleen vrouwen en alleenstaan de mannen een
vergoeding voor de kosten van kinderopvang ontvangen. Verzoeker is van mening
dat de wederpartij door een groot deel van de mannelijke werknemers van de
regeling uit te sluiten onderscheid op grond van geslacht maakt.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunten toegelicht.
Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift twee belanghebbenden genoemd, de
heer (…) en de heer (…) (hierna: belanghebbenden).
Aan belanghebbenden heeft de Commissie, conform artikel 12 lid 3 Algemene
wet gelijke behandeling (AWGB), gevraagd of zij er be
zwaar tegen hadden in het onderzoek betrokken te worden. Dit bleek niet
het geval te zijn.
2.2. Partijen zijn uitgenodigd om de zitting van de Commissie op 25 maart
1996 bij te wonen, maar hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Van de kant van de Commissie waren aanwezig:
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– dhr. prof. mr. P.F. van der Heijden (lid Kamer)
– dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder paragraaf 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij heeft sinds 1 februari 1991 een kinder- opvangregeling
waar haar werknemers gebruik van kunnen maken. Aanvankelijk was deze regeling,
onder voorwaarden, voor alle medewerkers toegankelijk. Deze regeling
bood zowel een financiële tegemoetkoming als gastouderopvang via bemiddeling
van een landelijk opererende stichting. Per 1 januari 1995 is de
kinderopvangregeling gewijzigd. Vanaf deze datum houdt de regeling in dat alleen
vrouwen en alleenstaande mannen een vergoeding voor de kosten van
kinderopvang ontvangen. De bemiddelingsactiviteiten zijn daarbij
vervallen, omdat daar steeds minder gebruik van werd gemaakt.
De eerste kinderopvangregeling is in september en oktober van 1993 geëvalueerd. Hierbij is gekeken naar de interne effecten van
de regeling, alsmede naar de wijze waarop de regeling zich verhield met kinderopvangregelingen van andere grote bedrijven en d
e overheid. Uit deze evaluatie bleek dat de kosten op basis van de regeling explosief stegen. Om deze reden heeft de wederparti
j besloten de werkingssfeer van de regeling in te perken. Ook bleek dat de kinderopvangregeling voor een groot deel van de onde
rvraagde vrouwen van doorslaggevende betekenis was om te kunnen blijven werken.
Dit laatste bleek ook uit een drietal onderzoeken waarin de effecten van kinderopvangregelingen zijn beschreven. Een onderzoek
had betrekking op de kinderopvangregeling bij Heineken, bestaande uit het beschikbaar stellen van gefinancierde kinderopvangpla
atsen. Bij vrouwen in de lagere salarisgroepen (de overgrote meerderheid van de gebruikers) bleek de regeling kinderopvang van
doorslaggevende betekenis om te blijven werken.
Ook uit een onderzoek naar een kinderopvangregeling bij de
ING Bank bleek dat vrouwen die gebruik maken van de kinderopvang- mogelijkheden vaker doorwerken zonder onderbreking van hun lo
opbaan. Het is de Commissie niet bekend wat voor een kinderopvangregeling hier gold.
Uit de resultaten van `Stimuleringsbeleid kinderopvang 1990/1991′ van het Ministerie van Welzijn Volksgezondheid en Cultuur bli
jkt eveneens dat kinderopvang een belangrijke of zelfs doorslag- gevende rol speelt bij de vraag wel of niet (te blijven) werke
n. Ook bij dit onderzoek is de Commissie niet bekend om wat voor een kinderopvangregeling het gaat
3.2. De wederpartij heeft met een aantal vakbonden meerdere gesprekken gevoerd over wat de inhoud van de nieuwe regeling moest
zijn.
De vakbonden hebben voorgesteld om de regeling voor alle mannen en vrouwen toegankelijk te houden. Om de kosten te beperken ste
lden de bonden voor de hoogte van de vergoeding van het inkomen afhankelijk te stellen. Bovendien stelden zij voor om als maxim
um aan kinderopvangkosten 0,1% van de loonsom te stellen. Dit alles zou leiden tot een besparing van 20%.
De wederpartij is niet akkoord gegaan met deze voorstellen van de vakbonden, omdat de besparingen niet voldoende zouden zijn. D
e wederpartij wilde de kosten met 45% terugbrengen, zodat deze niet boven het bedrag van ƒ 500 000 zouden uitkomen.
Omdat de wederpartij en de vakbonden niet tot overeenstemming konden komen, heeft de wederpartij de nieuwe kinderopvangregeling
eenzijdig vastgesteld.
3.3. De bepalingen van de kinderopvangregeling die sinds 1 januari 1995 geldt, luiden voor zover relevant, als volgt.
1. ALGEMEEN
De wederpartij geeft aan vrouwelijke en alleenstaande mannelijke medewerkers die kosten maken in verband met kinderopvang van k
inderen tot vier jaar, onder hierna te noemen voorwaarden, een financiële tegemoetkoming.
2. VOORWAARDEN
Een medwerk(s)ter komt in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang indien aan de volgende voorwaarden w
ordt voldaan:
a. Het kind kan niet opgevangen worden door een van de ouders/verzorgers omdat deze deelnemen aan het arbeidsproces, danwel doe
lgericht een opleiding volgen ter voorbereiding op de betreding van de betaalde arbeidsmarkt;
b. In geval van mannelijke medewerkers: deze heeft geen partner met wie hij duurzaam samenwoont;
c. Het bruto periode-salaris bedraagt minder dan ƒ 7000
d. Er is sprake van een dienstverband voor onbepaalde tijd of bepaalde tijd met een duur van minimaal 6 maanden;
e. Het aantal contracturen is groter dan 48 uur per periode;
De feiten
3.1. De wederpartij heeft sinds 1 februari 1991 een kinder- opvangregeling
waar haar werknemers gebruik van kunnen maken. Aanvankelijk was deze regeling,
onder voorwaarden, voor alle medewerkers toegankelijk. Deze regeling
bood zowel een financiële tegemoetkoming als gastouderopvang via bemiddeling
van een landelijk opererende stichting. Per 1 januari 1995 is de
kinderopvangregeling gewijzigd. Vanaf deze datum houdt de regeling in dat alleen
vrouwen en alleenstaande mannen een vergoeding voor de kosten van
kinderopvang ontvangen. De bemiddelingsactiviteiten zijn daarbij
vervallen, omdat daar steeds minder gebruik van werd gemaakt.
De eerste kinderopvangregeling is in september en oktober van 1993 geëvalueerd. Hierbij is gekeken naar de interne effecten van
de regeling, alsmede naar de wijze waarop de regeling zich verhield met kinderopvangregelingen van andere grote bedrijven en d
e overheid. Uit deze evaluatie bleek dat de kosten op basis van de regeling explosief stegen. Om deze reden heeft de wederparti
j besloten de werkingssfeer van de regeling in te perken. Ook bleek dat de kinderopvangregeling voor een groot deel van de onde
rvraagde vrouwen van doorslaggevende betekenis was om te kunnen blijven werken.
Dit laatste bleek ook uit een drietal onderzoeken waarin de effecten van kinderopvangregelingen zijn beschreven. Een onderzoek
had betrekking op de kinderopvangregeling bij Heineken, bestaande uit het beschikbaar stellen van gefinancierde kinderopvangpla
atsen. Bij vrouwen in de lagere salarisgroepen (de overgrote meerderheid van de gebruikers) bleek de regeling kinderopvang van
doorslaggevende betekenis om te blijven werken.
Ook uit een onderzoek naar een kinderopvangregeling bij de
ING Bank bleek dat vrouwen die gebruik maken van de kinderopvang- mogelijkheden vaker doorwerken zonder onderbreking van hun lo
opbaan. Het is de Commissie niet bekend wat voor een kinderopvangregeling hier gold.
Uit de resultaten van `Stimuleringsbeleid kinderopvang 1990/1991′ van het Ministerie van Welzijn Volksgezondheid en Cultuur bli
jkt eveneens dat kinderopvang een belangrijke of zelfs doorslag- gevende rol speelt bij de vraag wel of niet (te blijven) werke
n. Ook bij dit onderzoek is de Commissie niet bekend om wat voor een kinderopvangregeling het gaat
3.2. De wederpartij heeft met een aantal vakbonden meerdere gesprekken gevoerd over wat de inhoud van de nieuwe regeling moest
zijn.
De vakbonden hebben voorgesteld om de regeling voor alle mannen en vrouwen toegankelijk te houden. Om de kosten te beperken ste
lden de bonden voor de hoogte van de vergoeding van het inkomen afhankelijk te stellen. Bovendien stelden zij voor om als maxim
um aan kinderopvangkosten 0,1% van de loonsom te stellen. Dit alles zou leiden tot een besparing van 20%.
De wederpartij is niet akkoord gegaan met deze voorstellen van de vakbonden, omdat de besparingen niet voldoende zouden zijn. D
e wederpartij wilde de kosten met 45% terugbrengen, zodat deze niet boven het bedrag van ƒ 500 000 zouden uitkomen.
Omdat de wederpartij en de vakbonden niet tot overeenstemming konden komen, heeft de wederpartij de nieuwe kinderopvangregeling
eenzijdig vastgesteld.
3.3. De bepalingen van de kinderopvangregeling die sinds 1 januari 1995 geldt, luiden voor zover relevant, als volgt.
1. ALGEMEEN
De wederpartij geeft aan vrouwelijke en alleenstaande mannelijke medewerkers die kosten maken in verband met kinderopvang van k
inderen tot vier jaar, onder hierna te noemen voorwaarden, een financiële tegemoetkoming.
2. VOORWAARDEN
Een medwerk(s)ter komt in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang indien aan de volgende voorwaarden w
ordt voldaan:
a. Het kind kan niet opgevangen worden door een van de ouders/verzorgers omdat deze deelnemen aan het arbeidsproces, danwel doe
lgericht een opleiding volgen ter voorbereiding op de betreding van de betaalde arbeidsmarkt;
b. In geval van mannelijke medewerkers: deze heeft geen partner met wie hij duurzaam samenwoont;
c. Het bruto periode-salaris bedraagt minder dan ƒ 7000
d. Er is sprake van een dienstverband voor onbepaalde tijd of bepaalde tijd met een duur van minimaal 6 maanden;
e. Het aantal contracturen is groter dan 48 uur per periode;
f. Het kind moet jonger zijn dan 4 jaar;
g. Het kind is/wordt ondergebracht bij een professionele vorm van kinderopvang (…)
h. Het binnen de wederpartij beschikbare maximum bedrag voor kinderopvang is niet overschreden.
4. HOOGTE FINANCIELE VERGOEDING
a. De hoogte van de financiële vergoeding is 50% van de door de medewerk(s)ter feitelijk gemaakte kosten, waarbij de volgende m
axima gelden:
bruto periodesalaris maximum vergoeding per uur
1e kind 2e en volgende kinderen
tot ƒ 5000 ƒ 2,70 ƒ 1,50
ƒ 5000 tot ƒ 6000 ƒ 2 ƒ 1,10
ƒ 6000 tot ƒ 7000 ƒ 1,35 ƒ 0,75
vanaf ƒ 7000 geen geen
b. Per dag mogen maximaal 10 uren gedeclareerd worden, namelijk maximaal 8 werkuren en maximaal 2 uren voor opvang tijdens woon
/werk reistijd.
3.4. Belanghebbenden hebben in 1995 aan de wederpartij verzocht in aanmerking te komen voor de kinderopvangregeling. Op beider
verzoek is negatief beslist, met als motivering dat per 1 januari 1995 alleen vrouwen en alleenstaande mannen voor de vergoedin
g in aanmerking komen.
De standpunten van partijen
3.5. Verzoeker brengt het volgende naar voren.
Belanghebbenden en andere samenwonende mannen worden ongelijk behandeld, omdat zij (samen met hun partners) volledig voor de ko
sten van kinderopvang moeten opdraaien, terwijl vrouwelijke en alleenstaande mannelijke werknemers een deel van de kosten vergo
ed krijgen.
De uitsluiting van samenwonende mannen van de kinderopvangregeling is niet bedoeld om de achterstandspositie van vrouwen op de
arbeidsmarkt weg te werken, maar berust louter op financiële overwegingen en is derhalve in strijd met de wetgeving gelijke beh
andeling.
3.6. De wederpartij voert het volgende aan.
Het doel van de kinderopvangregeling is om vrouwen te behouden en te laten doorstromen naar hogere functies, gelet ook op de on
dervertegenwoordiging van vrouwen op kaderfuncties binnen de organisatie. Deze doelstelling geldt zowel voor de regeling van vo
or 1 januari 1995 als voor die erna.
Met de kinderopvangregeling die vanaf 1995 geldt, heeft de wederpartij getracht enerzijds de explosieve kostenstijging van kind
eropvang te bedwingen en anderzijds de doelstelling van de regeling niet wezenlijk aan te tasten.
Aangezien hier sprake is van een voorkeursbeleid voor vrouwen, is de wederpartij van mening dat zij niet in strijd met de wetge
ving gelijke behandeling handelt.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij door samenwonende mannen van de kinderopvangregeling uit te sluiten onderscheid ma
akt op grond van geslacht in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
4.2. Aangezien de kinderopvangregeling als een arbeidsvoorwaarde is aan te merken, moet deze regeling worden getoetst aan artik
el 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek (BW).
Lid 1 van dit artikel bepaalt onder andere dat een werkgever in de arbeidsvoorwaarden geen onderscheid tussen mannen en vrouwen
mag maken. Lid 4 van dit artikel schrijft voor dat van het in lid 1 genoemde verbod mag worden afgeweken, indien het bedingen
betreft die vrouwelijke werknemers in een bevoorrechte positie beogen te plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op te heffe
n of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot het beoogde doel.
4.3. Het doel dat de wederpartij met de onderhavige regeling nastreeft is onder andere om vrouwen te behouden en te laten doors
tromen naar hogere functies.
De voorganger van de Commissie, de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid heeft in alle eerdere zake
n over kinderopvangregelingen geoordeeld dat het een feit van algemene bekendheid is dat vrouwen in verband met de verzorging v
an kinderen vaker afzien van (de voortzetting van) een dienstverband dan mannen. (Zie Commissie gelijke behandeling van mannen
en vrouwen bij de arbeid, 22 augustus 1988, oordeelnummer: 130-90-121; Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de arbeid, 7 oktober 1992, oordeelnummer: 519-92-56). Er is nog steeds een tekort aan kinderopvang. De vraag naar kinderopvang
is vooral afkomstig van vrouwen die niet willen stoppen met werken na de geboorte van hun kinderen. (Onbetaalde zorg gelijk ver
deeld. Toekomstscenario’s voor herverdeling van onbetaalde zorgarbeid, Den Haag 1995, pg. 43).
Niet is gebleken, dat vrouwen die bij de wederpartij werken zich wat dat betreft zouden onderscheiden van vrouwen in het algeme
en. In zoverre is er in dit geval sprake van voor de toepassing van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB) rele
vante feitelijke ongelijkheden.
4.4. Vervolgens moet onderzocht worden of het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot het door de wederpartij gesteld
e doel.
De kinderopvangregeling die tot 1 januari 1995 gold is geëvalueerd. Uit deze evaluatie is gebleken dat de kinderopvangregeling
voor een groot deel van de ondervraagde vrouwen van doorslaggevende betekenis was om te kunnen blijven werken. Hieruit kan afge
leid worden dat aannemelijk is dat de kinderopvangregeling een bijdrage heeft geleverd aan het in dienst houden van vrouwelijke
medewerkers.
4.5. Uit de onder 3.1. genoemde onderzoeken blijkt, dat in het algemeen het knelpunt dat voortvloeit uit de combinatie van beta
alde arbeid en de zorg voor (jonge) kinderen vooral is gelegen in het tekort aan kinderopvangplaatsen. (Zie: Onbetaalde zorg ge
lijk verdeeld. Toekomstscenario’s voor herverdeling van onbetaalde zorgarbeid, Den Haag 1995, p. 34). Daar kan evenwel aan toeg
evoegd worden, dat er sprake moet zijn van betaalbare kinderopvang, wil deze effectief beschikbaar zijn voor betrokkenen. Ook d
e Raad van de Europese Gemeenschappen spreekt in haar aanbeveling derhalve over betaalbare kinderopvang. (Zie Artikel 3 lid 1 v
an de Aanbeveling van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende kinderopvang, Publikatieblad van de
Europese Gemeenschappen nr.
L 123/16, 8.5.1992).
Vraag is derhalve, of het verschil in de financiële tegemoetkoming op zich (dus naast het aanbieden van kinderopvangplaatsen of
het bieden van bemiddeling daarbij) een geschikt middel is om het door de verzoeker gestelde doel te bereiken. De Commissie ov
erweegt hieromtrent het volgende.
De geldende kinderopvangregeling loopt van 1 januari 1995 tot 1 januari 1998.
Er is sprake van een herziening van een daarvoor geldende kinderopvangregeling. Op grond van de evaluatie acht de Commissie het
aannemelijk dat deze eerdere kinderopvangregeling een bijdrage heeft geleverd aan het in dienst houden van vrouwelijke medewer
kers. De herziene regeling houdt een verslechtering voor alle potentiële rechthebbenden in. Niet langer hebben alle ouders een
recht op deelname aan de regeling. Tevens wordt de bemiddeling voor gastouderplaatsen geheel afgeschaft, omdat daar steeds mind
er gebruik van werd gemaakt, ten gunste van bemiddeling door lokale instanties of kinderdagverblijven.
In de nieuwe regeling wordt een voorkeursbeleid gevoerd voor vrouwelijke werknemers met een inkomen onder een bepaalde grens, t
eneinde de gevolgen van de ingevoerde beperking voor vrouwen te verminderen, met oog op het gewenste behoud en de doorstroom va
n vrouwen in de arbeidsorganisatie. Mannen zijn niet geheel uitgesloten van de regeling: alleenstaande mannen kunnen onder deze
lfde voorwaarden een beroep doen op de tegemoetkoming.
4.6. Het bieden van een gedeeltelijke vergoeding in de kosten van de kinderopvang aan vrouwen met een netto-gezinsinkomen bened
en een bepaalde grens kan in het onderhavige geval een geschikt middel zijn om te bevorderen dat er voor de vrouwelijke werknem
ers van de wederpartij zoveel mogelijk betaalbare kinderopvang beschikbaar blijft.
Weliswaar zullen ook vrouwen van mannelijke personeelsleden met hetzelfde knelpunt kunnen worden geconfronteerd als vrouwelijke
personeelsleden, de Commissie is evenwel van mening dat van een werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd zijn arbeidsv
oorwaarden daarop af te stemmen.
4.7. De Commissie tekent hierbij wel aan, dat de geschiktheid van de ingevoerde regeling is beoordeeld in het kader van de wijz
iging van die regeling. Daarbij speelt een rol, dat uit de evaluatie van de regeling van 1991 is gebleken, dat die kinderopvang
– regeling een bijdrage leverde aan het behoud en de doorstroming van vrouwen in de arbeidsorganisatie. Wanneer deze regeling,
met oog op de beheersbaarheid van de kosten geheel zou worden ingetrokken, valt te verwachten dat dat negatieve effecten zal he
bben op het behoud en de doorstroming van vrouwen. De geschiktheid van de ingevoerde herziene regeling moet gezien worden in he
t kader van de beperking van die negatieve gevolgen. De regeling is voor een periode van drie jaar ingevoerd. Daarna zal uit ee
n evaluatie moeten blijken of de gewenste gevolgen voor het behoud en de doorstroming van vrouwen inderdaad ook met deze regeli
ng worden bereikt en of in het licht van de situatie met betrekking tot kinderopvang het middel dan nog steeds geschikt is.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie is van oordeel dat (…) te Zaandam jegens de FNV Dienstenbond te Woerden geen onderscheid op grond van geslacht h
eeft gemaakt als bedoeld in artikel 7A:1637ij lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Rechters
Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), dhr. prof. mr. P.F. van derHeijden (lid Kamer), dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer), mw. mr. A.K. deJongh (secretaris Kamer).