Instantie
Hof van Justitie EG
Samenvatting
Atkins acht zich het slachtoffer van discriminatie op grond van geslacht
omdat hij als 63-jarige geen recht heeft op tariefreducties voor het openbaar
vervoer, terwijl een vrouw van dezelfde leeftijd daarop wel recht zou hebben
gehad. Een regeling op grond waarvan aan bepaalde categorieën van personen,
in het bijzonder bepaalde bejaarden, tariefreducties voor het openbaar
vervoer worden verleend, valt volgens het Hof niet binnen de werkingssfeer
van de richtlijn.
Volgens de tekst van artikel 3 lid 1 sub a is EG-richtlijn 79/7 van
toepassing op de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen de
eventualiteiten van ziekte, invaliditeit, ouderdom, arbeidsongevallen en
beroepsziekten, en werkloosheid. Zij is eveneens van toepassing op de sociale
bijstandsregelingen, voor zover deze een aanvulling vormen op of in de plaats
komen van de in sub a bedoelde regelingen. Tariefreducties voor het openbaar
vervoer die kunnen worden verleend aan verschillende categorieën van
personen, zoals pensioengerechtigden, bepaalde jongeren of gehandicapten
alsmede iedere andere bij ministerieel besluit aan te wijzen categorie,
bieden niet rechtstreeks en daadwerkelijk bescherming tegen een van de in
artikel 3 lid 1 EG-richtlijn 79/7 opgesomde eventualiteiten. Een dergelijke
regeling heeft immers tot doel het openbaar vervoer toegankelijker te maken
voor bepaalde categorieën personen.
Volledige tekst
Arrest
1. Bij beschikking van 23 mei 1994, ingekomen bij het Hof op 8 augustus
daaraanvolgend, heeft de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s
Bench Division, krachtens artikel 177 EEG-Verdrag het Hof drie prejudiciële
vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19
december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel
van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale
zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24).
2. Deze vragen zijn gerezen in het kader van een beroep dat voor de High
Court is ingesteld door C. Atkins, die zich het slachtoffer acht van een
discriminatie op grond van geslacht, omdat hij als 63-jarige geen recht heeft
op de tariefreducties voor het openbaar vervoer, waarin is voorzien in de
door de Wrekin District Council toegepaste regeling, terwijl een vrouw van
dezelfde leeftijd wel recht daarop zou hebben gehad.
3. In het Verenigd Koninkrijk hebben de plaatselijke overheden krachtens
Section 93 van de Transport Act van 1985 (hierna: `wet van 1985′) de
bevoegdheid om een regeling inzake tariefreducties voor het vervoer in te
voeren, waarbij bepaalde categorieën van personen het recht wordt gegeven om
gratis of tegen gereduceerd tarief gebruik te maken van het openbaar vervoer.
4. Section 93, lid 7, van de wet van 1985 bepaalt:
`Krachtens een dergelijke regeling komen voor tariefreducties voor het
vervoer in aanmerking:
a. mannen die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, en vrouwen die de
leeftijd van 60 jaar hebben bereikt;
b. personen jonger dan 16 jaar;
c. personen die de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt maar jonger zijn dan
18 jaar, die volledig dagonderwijs volgen;
d. blinden, dat wil zeggen personen die zo slecht zien dat zij niet in staat
zijn werk te verrichten waarvoor het gezichtsvermogen essentieel is;
e. personen die een handicap of een verwonding hebben, die naar het oordeel
van de overheid of van de autoriteiten die met de uitvoering van de regeling
zijn belast, hun capaciteit om te lopen sterk vermindert; en
f. andere categorieën van personen die de Secretary of State bij besluit kan
aanwijzen.’
5. Bij besluit krachtens Section 93, lid 7, sub f, van de wet van 1985 zijn
andere categorieën van personen aangewezen die in aanmerking komen voor
tariefreducties voor het vervoer: geestelijk gehandicapten, personen aan wie
om medische redenen een rijbewijs is geweigerd, doven, doofstommen, personen
die hun beide armen niet kunnen gebruiken, alsmede degenen die de
rechthebbenden tijdens de reis vergezellen.
6. Het is aan de plaatselijke overheden om te bepalen, voor welke categorieën
een dergelijke regeling inzake tariefreducties voor het vervoer zal gelden.
De door de Wrekin District Council op basis van genoemde bepalingen
vastgestelde regeling geldt voor gehandicapten, alsmede voor mannen die de
leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, en vrouwen die de leeftijd van 60 jaar
hebben bereikt, welke leeftijdsgrenzen samenvallen met de in het Verenigd
Koninkrijk geldende wettelijke pensioengerechtigde leeftijd voor ouderdoms-
en rustpensioenen.
7. Van oordeel dat het voor hem aanhangige geding vragen omtrent de
uitlegging van een aantal bepalingen van richtlijn 79/7 deed rijzen, heeft de
nationale rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende
prejudiciële vragen gesteld:
`1. Valt de door de eerste verweerder toegepaste regeling inzake
tariefreducties voor het vervoer onder de werkingssfeer van artikel 3 van
richtlijn 79/7/EEG?
2. Zo ja, is dan artikel 7, lid 1, sub a, van richtlijn 79/7/EEG van
toepassing in de omstandigheden van dit geval?
3. Indien richtlijn 79/7/EEG is geschonden, kan dan tot staving van een
schadevordering betreffende tijdvakken, gelegen voor de datum van de
uitspraak van het arrest van het Hof, op de rechtstreekse werking van de
richtlijn beroep worden gedaan door personen die voor die datum geen
rechtsvordering of een daarmee gelijk te stellen vordering hebben ingediend?’
De eerste vraag
8. Met zijn eerste vraag wenst de High Court te vernemen, of artikel 3, lid
1, van richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd, dat een regeling als
bedoeld in Section 93, lid 7, van de wet van 1985, zoals vastgesteld en
toegepast door de Wrekin District Council, op grond waarvan aan bepaalde
categorieën van personen, in het bijzonder bepaalde bejaarden,
tariefreducties voor het openbaar vervoer worden verleend, binnen de
werkingssfeer van de richtlijn valt.
9. Volgens de tekst van artikel 3, lid 1, sub 1, is richtlijn 79/7 van
toepassing op de wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen de
eventualiteiten van ziekte, invaliditeit, ouderdom, arbeidsongevallen en
beroepsziekten, en werkloosheid. Volgens artikel 3, lid 1, sub b, is zij
eveneens van toepassing op de sociale bijstandsregelingen, voor zover deze
een aanvulling vormen op of in de plaats komen van de sub a bedoelde
regelingen.
10. Zoals het Hof reeds besliste, moet een uitkering, om binnen de
werkingssfeer van richtlijn 79/7 te vallen, geheel of gedeeltelijk worden
toegekend krachtens een wettelijke regeling die bescherming biedt tegen een
van de genoemde eventualiteiten, dan wel een vorm van sociale bijstand zijn
met hetzelfde doel (zie met name het arrest van 19 oktober 1995, zaak
C-137/94, Richardson, Jurispr. 1995, blz. 1-3407, r.o. 8).
11. Het Hof wees er eveneens op, dat hoewel de toekenningsvoorwaarden niet
doorslaggevend zijn om te bepalen of een uitkering binnen de werkingssfeer
van richtlijn 79/7 valt, deze uitkering, om binnen de werkingssfeer van de
richtlijn te vallen, toch rechtstreeks en daadwerkelijk verband moet houden
met de bescherming tegen een van de in artikel 3, lid 1, opgesomde
eventualiteiten (arrest Richardson, reeds aangehaald, r.o. 9).
12. Een prestatie als bedoeld in Section 93, lid 7, van de wet van 1985,
welke wordt toegekend krachtens de regeling die door de Wrekin District
Council is vastgesteld en wordt toegepast, voldoet niet aan deze voorwaarden.
13. Stellig maakt zij deel uit van een wettelijke regeling, aangezien zij bij
wet is vastgesteld, ook al wordt zij slechts toegekend krachtens bepalingen
die door plaatselijke autoriteiten zijn vastgesteld.
14. Het door het Verenigd Koninkrijk aangevoerde feit dat de plaatselijke
autoriteiten niet verplicht zijn om een dergelijke regeling in te voeren en
over een zekere beoordelingsvrijheid beschikken om te bepalen wie en onder
welke voorwaarden daarvoor in aanmerking komt, kan aan deze regeling niet het
karakter van een wettelijke regeling in de zin van artikel 3, lid 1, van
richtlijn 79/7 ontnemen.
15. Evenmin kan het door de Wrekin District Council aangevoerde feit dat de
betrokken regeling formeel geen deel uitmaakt van een nationaal stelsel van
sociale zekerheid en niet onder de bevoegdheid van het Department of Social
Security valt, de regeling buiten de werkingssfeer van richtlijn 79/7 doen
vallen (arrest Richardson, reeds aangehaald, r.o. 13).
16. Vastgesteld moet evenwel worden dat een prestatie als bedoeld in Section
93, lid 7, van de wet van 1985, die bestaat in tariefreducties voor het
openbaar vervoer die kunnen worden verleend aan verschillende categorieën van
personen, zoals pensioengerechtigden, bepaalde jongeren of gehandicapten
alsmede iedere andere bij ministerieel besluit aan te wijzen categorie, niet
rechtstreeks en daadwerkelijk bescherming biedt tegen een van de in artikel
3, lid 1, van richtlijn 79/7 opgesomde eventualiteiten.
17. Een dergelijke regeling heeft immers tot doel het openbaar vervoer
toegankelijker te maken voor bepaalde categorieën van personen die, naar
algemeen wordt erkend, om uiteenlopende redenen in grotere mate zijn
aangewezen op het openbaar vervoer en die het om die redenen financieel en
materieel minder gemakkelijk hebben.
18. Ouderdom en invaliditeit, die mede worden genoemd onder de in artikel 3,
lid 1, sub a, van richtlijn 79/7 opgesomde eventualiteiten, zijn dus slechts
twee van de criteria die kunnen worden aangehouden bij de afbakening van de
categorieën van personen die voor een dergelijke regeling inzake
tariefreducties voor het openbaar vervoer in aanmerking komen.
19. De omstandigheid dat degene die voor een prestatie in aanmerking komt,
zich in feite in een van de in artikel 3, lid 1 van richtlijn 79/7 bedoelde
situaties bevindt, volstaat evenwel niet om die prestatie als zodanig binnen
de werkingssfeer van de richtlijn te doen vallen (zie het arrest van 16 juli
1992, gevoegde zaken C-63/91 en C-64/91, Jackson en Cresswell, Jurispr. 1992,
blz. 1-4737, r.o. 18 en 19).
20. Het door de Commissie aangevoerde feit dat de plaatselijke regeling, die
door de Wrekin District Council is vastgesteld op grond van de machtiging van
Section 93, lid 7, van de wet van 1985, slechts ten goede komt aan
categorieën van personen die zich daadwerkelijk in een dergelijke situatie
bevinden, kan aan deze conclusie niet afdoen. Immers, zou een dergelijke
omstandigheid van belang worden geacht, dan zouden uiteindelijk, hoewel alle
plaatselijke regelingen op dezelfde wettelijke machtiging zijn vastgesteld,
sommige daarvan wel binnen de werkingssfeer van richtlijn 79/7 vallen en
andere niet, al naargelang de kring van begunstigden van dergelijke
regelingen al dan niet uitsluitend bestaat uit categorieën van personen die
zich in een van de in artikel 3, lid 1, van de richtlijn bedoelde situaties
bevinden.
21. Daar een regeling inzake tariefreducties voor het openbaar vervoer, zoals
bedoeld in Section 93, lid 7, van de wet van 1985, die door de Wrekin
District Council is vastgesteld en wordt toegepast, derhalve niet ingevolge
artikel 3, lid 1, sub a, binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt, kan
zij evenmin binnen deze werkingssfeer vallen ingevolge artikel 3, lid 1, sub
b, volgens welke bepaling de richtlijn alleen van toepassing is op
sociale-bijstandsregelingen, voor zover deze een aanvulling vormen op of in
de plaats komen van de sub a bedoelde regelingen.
22. De Commissie betoogt evenwel dat de werkingssfeer van richtlijn 79/7
ruimer is dan die van de sociale zekerheid en de sociale bijstand, en zich
uitstrekt tot de sociale bescherming in haar geheel. De richtlijn zou
derhalve ook van toepassing zijn op sociale-beschermingsmaatregelen zoals
reducties voor het openbaar vervoer, wanneer deze reducties worden verleend
aan personen die door één van de in artikel 3, lid 1, sub a, genoemde
eventualiteiten zijn getroffen.
23. In dit verband stelt de Commissie onder meer, dat artikel 1 van richtlijn
79/7 naast het gebied van de sociale zekerheid ook alle in artikel 3 genoemde
andere factoren van sociale bescherming op het oog heeft, en dat artikel 3,
lid 1, sub a, betrekking heeft op wettelijke regelingen die bescherming
bieden tegen de daarin genoemde eventualiteiten, zonder te preciseren dat die
regelingen deel moeten uitmaken van de sociale zekerheid.
24. Het standpunt van de Commissie kan niet worden aanvaard.
25. Gelet immers op de eenduidige bewoordingen van de titel van richtlijn
79/7, van de verschillende overwegingen van de considerans daarvan, alsmede
van artikel 1, die alle duidelijk maken dat de richtlijn de geleidelijke
tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en
vrouwen op het gebied van sociale zekerheid beoogt, kan de verwijzing naar de
in artikel 3 genoemde andere factoren van sociale bescherming slechts aldus
worden uitgelegd, dat zij betrekking heeft op de sociale-bijstandsregelingen,
die in het algemeen buiten het terrein van de sociale zekerheid vallen [zie
ter zake bij bijvoorbeeld artikel 4, lid 4, van verordening (EEG) nr. 1408/71
van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale
zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun
gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en
bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001.83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB
1983,
230, blz. 6)].
26. Bovendien vallen ook de sociale-bijstandsregelingen, die nochtans met
zoveel woorden onder de werkingssfeer van richtlijn 79/7 zijn gebracht, niet
onder die werkingssfeer zodra zij ten goede komen aan personen die zich in
een van de in artikel 3, lid 1, sub a, bedoelde situaties bevinden, doch
enkel voorzover zij een aanvulling vormen op of in de plaats komen van de in
die bepaling bedoelde regelingen.
27. Ten slotte wordt door de Commissie voorgestane uitlegging, anders dan zij
stelt, niet bevestigd door het voorstel voor de richtlijn dat zij op 31
december 1976 bij de Raad heeft ingediend (PB 1977, C 34, blz. 3).
28. Weliswaar had dit voorstel in de artikelen 1 en 4 enkel betrekking op de
sociale zekerheid, zonder dat met zoveel woorden de andere factoren van
sociale bescherming werden genoemd, doch in artikel 2 daarvan werd een
definitie van sociale zekerheid gegeven die de stelsels die bescherming
bieden tegen de daarin genoemde eventualiteiten, alsmede de
sociale-bijstandsregelingen omvatte.
29. Het feit dat artikel 1 van richtlijn 79/7 bepaalt dat de richtlijn de
geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van
mannen en vrouwen beoogt, niet alleen op het gebied van sociale zekerheid,
maar ook op het in artikel 3 genoemde gebied van de andere factoren van
sociale bescherming, lijkt dus te worden verklaard door de omstandigheid dat
de uiteindelijke versie van de richtlijn in artikel 3, lid 1, een duidelijk
onderscheid maakt tussen wettelijke regelingen die bescherming bieden tegen
een van de sub a genoemde eventualiteiten, en de sociale bijstandsregelingen.
30. Deze uitlegging wordt bevestigd door het feit dat in de meeste
taalversies van artikel 1 van de richtlijn uitdrukkelijk het enkelvoud wordt
gebruikt om te verduidelijken dat de richtlijn de geleidelijke
tenuitvoerlegging beoogt van het beginsel van gelijke behandeling van mannen
en vrouwen op het in artikel 3 genoemde gebied van de sociale zekerheid en
andere factoren van sociale bescherming.
31. Op grond van het voorgaande moet op de eerste vraag van de High Court of
Justice worden geantwoord, dat artikel 3, lid 1, van richtlijn 79/7 aldus
moet worden uitgelegd dat een regeling als bedoeld in Section 93, lid 7, van
de wet van 1985, zoals vastgesteld en toegepast door de Wrekin Disctrict
Council, op grond waarvan aan bepaalde categorieën van personen, in het
bijzonder bepaalde bejaarden, tariefreducties voor het openbaar vervoer
worden verleend, niet binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt.
De tweede en derde vraag
32. Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeven de tweede en de derde
vraag niet te worden beantwoord.
Kosten
33. De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk, de Duitse en de
Zweedse regering, alsmede de commissie van de Europese Gemeenschappen wegens
indiening van hun opmerkingen bij het hof gemaakt, kunnen niet voor
vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het
hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen,
zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
Het Hof van Justitie
uitspraak doende op de door de High Court of Justice of England and Wales,
Queen’s Bench division, bij beschikking van 23 mei 1994 gestelde vragen,
verklaart voor recht:
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978
betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke
behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid moet
aldus worden uitgelegd, dat een regeling als bedoeld in Section 93, lid 7,
van de wet van 1985, zoals vastgesteld en toegepast door de Wrekin District
Council, op grond waarvan aan bepaalde categorieën van personen, in het
bijzonder bepaalde bejaarden, tariefreducties voor het openbaar vervoer
worden verleend, niet binnen de werkingssfeer valt.
Rechters
Mrs. RodrÃÂguez Iglesias, Kakouris, Edward, Mancini, Moitinho de Almeida,Kapteyn, Jann, Ragnemalm, Sevón