Instantie: Rechtbank Zwolle, 12 juni 1996

Instantie

Rechtbank Zwolle

Samenvatting


Gedaagde, vader, heeft zijn dochter, eiseres, seksueel misbruikt en gedwongen
tot prostitutie. Hij is strafrechtelijk veroordeeld. Eiseres vordert thans ƒ
25.000 immateriële en ƒ 1620 materiële schadevergoeding. Het beroep van
gedaagde op verjaring slaagt voor wat betreft de immateriële schade. De
verjaringstermijn is in juni 1989 aangevangen omdat eiseres toen met behulp
van de politie haar vader en de prostitutie is ontvlucht. Pas op 30 december
1994 is de eerste daad van stuiting verricht. De verjaringstermijn was toen
reeds verstreken. De vordering met betrekking tot de materiële schade, die
pas is ontstaan na 1992, dient nader onderbouwd te worden. De rechtbank wijst
nog geen eindvonnis en stelt eiseres hiertoe in de gelegenheid.

Volledige tekst

Procesgang

Eiseres heeft het geding aanhangig gemaakt met een op 18 mei 1995
uitgebrachte dagvaarding. Partijen zijn verschenen waarna de volgende
processtukken zijn gewisseld:
– een conclusie van eis van de zijde van eiseres;
– een conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde;
– een conclusie van repliek van de zijde van eiseres;
– een conclusie van dupliek van de zijde van gedaagde;
– een akte uitlating produkties van de zijde van eiseres.

Partijen hebben vervolgens onder overlegging van hun procesdossiers vonnis
gevraagd.

Conclusies van partijen

De vordering van eiseres strekt ertoe dat de rechtbank bij vonnis,
uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet zulks toelaat, gedaagde zal
veroordelen haar de bedragen van ƒ 25.000 en van ƒ 1.620 te betalen,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover van 30 december 1994 af, met
veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding,

Gedaagde heeft tegen die vordering verweer gevoerd met conclusie eiseres
daarin niet-ontvankelijk te verklaren danwel de vordering af te wijzen met
haar veroordeling in de kosten van het geding.

Motivering

Vaststaande feiten

Eiseres, geboren op 8 juni 1969, is de dochter van gedaagde. In mei 1989,
toen zij nog bij haar ouders thuis in Lelystad woonde en in Haarlem als
prostituée werkzaam was, heeft zij zich tot de politie gewend met de melding
dat zij zich aan de invloed van gedaagde en aan het werk in de prostitutie
wilde onttrekken. Zij heeft de ouderlijke woning verlaten en is op een geheim
adres ondergebracht.

Op 28 september 1993 heeft zij bij de politie aangifte gedaan dat gedaagde
zich jegens haar aan ontucht en verkrachting heeft schuldig gemaakt en haar
gedwongen heeft als prostituée te werken en haar verdiensten aan hem af te
dragen. De aangifte heeft geleid tot een strafvervolging wegens:
1. verkrachting in de periode van 8 juni 1985 tot en met 31 december 1989;
subsidiair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid in de periode van 8 juni 1985 tot en
met 31 december 1989;
meer subsidiair:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind in de periode van 1 januari 1975 tot
en met 7 juni 1987;
2. mensenhandel in de periode van 8 juni 1986 tot en met 31 december 1989.

Gedaagde is in eerste aanleg en -op 15 juli 1994- in hoger beroep
vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en onder 2 telaste
gelegde en op tegenspraak veroordeeld terzake dat hij op tijdstippen in de
periode van 1 januari 1975 tot en met 7 juni 1987 ontucht heeft gepleegd met
eiseres, toen zijn minderjarig kind.

Standpunt van eiseres

Gedaagde heeft eiseres gedurende een lange reeks van jaren stelselmatig
seksueel misbruikt en heeft zich aldus jegens haar onrechtmatig gedragen. Zij
heeft daardoor grote psychische schade geleden. Zij heeft ook materiële
schade geleden doordat zij zich vanwege de klachten, voortkomende uit de
traumatische gebeurtenissen die zij heeft ondergaan, in 1992 heeft moeten
wenden tot een hypnotherapeut en een masseur.

Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel misbruik zich
pas na geruime tijd inzicht verwerven, mede door de begeleiding van
therapeuten, in de hun toegebrachte schade en de omvang daarvan en op grond
van dat inzicht in staat zijn om strafrechtelijke en civielrechtelijke
initiatieven te ontplooien. Dat proces heeft zich ook bij eiseres voltrokken.
Pas onder begeleiding van de hypnotherapeut vanaf ongeveer maart 1992 is zij
met haar schade bekend geworden. Pas nadat deze begeleiding ongeveer
anderhalf jaar had geduurd is zij ertoe kunnen komen aangifte te doen. Een
eventuele verjaringstermijn neemt pas vanaf deze periode een aanvang.

Standpunt van gedaagde

Gedaagde stelt dat hij de hem verweten feiten niet gepleegd heeft, maar
erkent dat de tegen hem uitgesproken strafrechtelijke veroordeling bewijs
oplevert van wat daarbij bewezen is verklaard en dat hij tot tegenbewijs niet
in staat is.

Hij beroept zich primair op verjaring. Het hof heeft feiten bewezen
verklaard, gepleegd in een op 7 juni 1987 eindigende periode. In elk geval op
die datum was eiseres bekend zowel met de schade als met de daarvoor
aansprakelijke persoon. De verjaring is niet eerder gestuit dan met een
aangetekende brief van 30 december 1994. Toen echter was de verjaringstermijn
reeds voltooid.

Subsidiair bestrijdt gedaagde de hoogte van de gestelde schade.

Beoordeling van het geschil

Vooropgesteld moet worden dat de tegen gedaagde uitgesproken strafrechtelijke
veroordeling slechts bewijst wat daarbij bewezen is verklaard. Anders dan
eiseres onder 2 van haar conclusie van repliek lijkt te betogen kan een feit
natuurlijk niet bewezen worden door een strafrechtelijke telastelegging op
zichzelf, ongeacht de daarop gevolgde vrijspraak. Dat betekent dat in dit
geval uit de strafrechtelijke vervolging geen bewijs voortvloeit voor feiten
die na 7 juni 1987 gepleegd zouden zijn. In beginsel sluit dat niet uit dat
die feiten in het onderhavige geding wel bewezen zouden kunnen worden.

Eiseres beticht gedaagde van onrechtmatig handelen dat zich tot en met 1989
uitstrekt. Eiseres echter heeft een gedeelte overgelegd van de gedane
aangifte en daarin verklaart eiseres dat zij rond juni 1989 met hulp van de
politie haar spullen uit het ouderlijk huis heeft weggehaald. Eiseres heeft
thans niet aangevoerd dat die aangifte een onjuist beeld geeft van het
gebeurde. Dat beeld is dat eiseres zich in mei 1989 tot de politie gewend
heeft met de melding dat zij zich aan de invloed van haar vader en aan het
werk in de prostitutie wilde onttrekken en dat zij dat vervolgens met hulp
van de politie en van anderen in juni 1989 (althans voorzover het de fysieke
invloed van haar vader betrof) ook heeft gedaan. De rechtbank gaat er daarom
van uit dat eiseres met het onrechtmatig handelen “tot en met 1989′ bedoelt
een onrechtmatig handelen “tot in 1989′, namelijk tot in mei of juni 1989.
Niets wijst erop en ook wordt niet gesteld dat het onrechtmatig gedrag van
gedaagde zich daarna nog heeft voortgezet.

In mei/juni 1989 was eiseres dus op de hoogte van het onrechtmatig handelen
waar het in dit geding om gaat. Het moet ervoor worden gehouden dat eiseres
toen ook op de hoogte was van de daardoor toen reeds gevallen schade. Zij was
toen meerderjarig, 20 jaar oud en in staat zich tot de politie te wenden en
met hulp van anderen zich aan de invloed van haar vader en aan de prostitutie
te onttrekken en zij deed dat ook. Dan moet zij zich er ook van bewust zijn
geweest dat haar vader, de invloed die hij op haar uitoefende en het milieu
en de werkkring waarin zij daardoor verkeerde, tenminste in immateriële zin
schadelijk voor haar waren. Een exact inzicht in de aard en de omvang van die
schade had zij ongetwijfeld niet, maar voor de aanvang van een
verjaringstermijn is dat ook niet nodig.

De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres er destijds, in 1989, geestelijk
nog niet aan toe was om strafrechtelijke en civielrechtelijke stappen te
ondernemen. Dat is op zichzelf nog geen reden aan te nemen dat de
verjaringstermijn nog niet aanving. De verjaringstermijn stond eiseres juist
ter beschikking om zich te beraden, haar positie te overzien en vervolgens de
actie te ondernemen die haar geraden voorkwam. De termijn is daartoe
kennelijk ook niet te kort geweest want in september 1993 was zij wel in
staat aangifte te doen en niet valt in te zien waarom zij toen nog niet in
staat geweest zou zijn om civielrechtelijke initiatieven te ontplooien. Maar,
al was de termijn hiervoor te kort geweest, dan nog is het de rechter niet
gegeven de door de wet gestelde termijn te veronachtzamen.

Een en ander betekent dat uiterlijk in juni 1989 de verjaringstermijn is
aangevangen en voor de eerste gestelde daad tot stuiting van de verjaring op
30 december 1994 verstreken is. Dat geldt echter niet voorzover de schade
eerst na de aanvang van die termijn is gevallen.

Het recht op vergoeding van immateriële schade kan naar het oordeel van de
rechtbank slechts gegrond worden op artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk
Wetboek: eiseres is in haar persoon aangetast. Die aantasting viel samen met
de aan gedaagde verweten gedragingen en was dus in mei/juni 1989 voltooid. De
schadevordering is thans niet ontvankelijk meer.

De gestelde materiële schade echter is eerst in 1992 en daarna gevallen. De
vordering tot vergoeding van deze schade is daarom niet verjaard. De schade
is wel betwist en eiseres zal tot bewijs ervan worden toegelaten. Indien en
voorzover daartoe van belang is of gedaagde zich aan meer onrechtmatig gedrag
heeft schuldig gemaakt dan door de strafrechter bewezen is verklaard, zal
eiseres ook tot bewijs daarvan worden toegelaten. Omdat de rechtbank, gelet
op de inhoud van de bewijsopdracht, rekening meent te moeten houden met de
mogelijkheid dat de bewijslevering schriftelijk zal verlopen, zal een dag
voor het verhoor van getuigen slechts op verzoek van partijen of een hunner
worden vastgesteld.

Beslissing

Eiseres dient te bewijzen dat zij als gevolg van de door de strafrechter ten
laste van bewezen verklaarde of van andere door haar gestelde onrechtmatige
gedragingen de door haar gestelde materiële schade heeft geleden.

Bewijslevering door getuigen kan plaats vinden op plaats en tijd als op een
daartoe strekkend verzoek nader zal worden bepaald. De zaak zal weer worden
opgeroepen op de rolzitting van 10 juli 1996 voor beraad enquête en/of voor
overlegging van schriftelijk bewijs.

Hoger beroep tegen dit vonnis zal eerst tegelijk met het hoger beroep tegen
het eindvonnis kunnen worden ingesteld.

Verder houdt de rechtbank iedere beslissing aan.

Rechters

Mr. Mannourij