Instantie
Kantonrechter Enschede
Samenvatting
Eiseres is dirigent bij gedaagde. Gedaagde en een ander koor zullen samen
per
1 april 1995 een koor gaan vormen. Besloten is dat de mannelijke dirigent
van
laatstgenoemd koor de dirigent van het nieuwe koor zal worden. De
overeenkomst met eiseres ten aanzien van haar dirigentschap is beëindigd.
Zij
is van mening dat dit is geschied vanwege het feit dat zij vrouw is en
dat de
wederpartij hiermee heeft gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.
In tegenstelling tot de Commissie gelijke behandeling (Oordeel 95-8, van
29
maart 1995, CD-ROM nr. 97010076) komt de kantonrechter tot de conclusie
dat
in casu geen sprake is van discriminatie.
Volledige tekst
Ten aanzien van het recht
1. In dit geding staat tussen partijen vast dat eiseres zich ten behoeve
van
gedaagde heeft verbonden om enkele diensten als koordirigent te verrichten,
in hoofdzaak bestaande uit het leiden van de wekelijkse repetities en
daarnaast het enkele malen per jaar leiding geven aan uitvoeringen en/of
ander optreden van gedaagde.
De basis van bedoelde overeenkomst is te vinden in een
‘dirigentenovereenkomst’ d.d. 25 januari 1988.
2. Eiseres voert aan dat bij schrijven d.d. 10 februari 1995 de voormelde
overeenkomst tussen partijen is opgezegd tegen 1 mei 1995 en dat door de
penningmeester van het koor op 24 januari 1995 aan haar is meegedeeld dat
het
koor geen vrouw voor haar koor als dirigente wenste, door welke mededeling
eiseres zich gediscrimineerd voelt en zij schade heeft geleden.
Naar aanleiding van een klacht over discriminatie van eiseres heeft de
Commissie gelijke behandeling op 29 maart 1995 beslist dat gedaagde direct
onderscheid heeft gemaakt naar geslacht jegens eiseres in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling door de overeenkomst met haar met betrekking
tot haar dirigentschap te beëindigen.
3. Gedaagde bestrijdt dat bij de beëindiging van de relatie met eiseres
haar
vrouw-zijn een rol heeft gespeeld, terwijl zij evenzeer bestrijdt dat eiseres
schade heeft geleden.
4. De kantonrechter heeft ambtshalve kennis genomen van zijn beschikking
d.d
13 juni 1995 gegeven naar aanleiding van een verzoek ex art. 7A:1639 w
van
het Burgerlijk Wetboek van thans -gedaagde ca. thans- eiseres, strekkende
tot
voorwaardelijke ontbinding van de gestelde ‘arbeidsovereenkomst’. Tevens
heeft de kantonrechter kennisgenomen van de bij dat verzoek gevoegde
producties, waaronder genoemde ‘dirigentenovereenkomst’ van 25 januari
1988.
De dirigentenovereenkomst van 25 januari 1988 houdt onder andere in dat
de
dirigent de artistieke leiding heeft, zodanig dat zij vrij is in de
muzikaaltechnische uitvoering van haar werkzaamheden.
Eiseres heeft niet gesteld en evenmin is gebleken, dat het bestuur van
gedaagde bij het uitvoeren van haar eigenlijke taak namelijk het geven
van
leiding bij repetities en uitvoeringen opdrachten of aanwijzingen heeft
gegeven dan wel daartoe gerechtigd was.
De kantonrechter stelt op grond van die dirigentenovereenkomst en de
opstelling van eiseres in de onderhavige procedure vast dat de relatie
tussen
partijen niet overwegend de kenmerken bevat van een arbeidsovereenkomst,
doch
dat die relatie bestempeld dient te worden als een overeenkomst tot het
verrichten van enkele diensten.
5. Eiseres beroept zich kennelijk op de Wet Gelijke Behandeling van mannen
en
vrouwen (WGB).
Blijkens art. 1b van die wet gelden de bepalingen van de WGB niet alleen
voor
arbeidsovereenkomsten, maar ook voor overeenkomsten tot het verrichten
van
enkele diensten waarvan het in het onderhavige geval sprake is; art. 1637y
van het Burgerlijk Wetboek is daarbij van overeenkomstige toepassing
verklaard en ingeval van overtreding van het discriminatie-verbod kan
schadeplichtigheid ontstaan.
6. De gestelde discriminatie zou volgens eiseres hierin gelegen zijn dat
de
penningmeester van gedaagde tijdens een bespreking op 24 januari 1995 het
geslacht van eiseres ter sprake heeft gebracht als reden voor beëindiging
van
het dirigentschap.
Gedaagde heeft erkend dat de penningmeester een verkeerde uitspraak heeft
gedaan, doch daaraan toegevoegd dat de penningmeester de uitspraak op
persoonlijke titel heeft gedaan en niet namens het bestuur van gedaagde.
Gedaagde houdt staande dat de enige echte reden voor beëindiging van de
samenwerking met eiseres was dat de relatie met de andere dirigent -toevallig
een man- veel langer was, zodat alleen anciënniteit de reden is geweest
voor
de keuze van ontslag voor eiseres.
7. De kantonrechter acht, gelet op het standpunt van gedaagde voldoende
aannemelijk dat de uitspraak van de penningmeester niet het standpunt van
gedaagde weergaf en acht voorts voldoende vaststaan dat -waar vaststaat
dat
de 2 koren noodzakelijk moesten fuseren en de dirigent van het andere koor
veel langer als koordirigent diensten had verricht -de keuze voor de
mannelijke dirigent volstrekt redelijk en billijk was en niets te maken
had
met het vrouw-zijn van eiseres; het is alleszins aannemelijk dat ingeval
de
eisende partij van het mannelijk geslacht was geweest de keuze van gedaagde
voor een dirigent op grond van anciënniteit niet ander zou zijn geweest.
De op discriminatie gestoelde eis tot schadevergoeding is dan ook ongegrond
te achten en dient te worden afgewezen.
8. Eiseres dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten
te
worden veroordeeld.
(Salaris gemachtigde ƒ 500,=).
(….)
Rechters
Mr J.D. Viehoff