Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoekster heeft kennis genomen van een personeelsadvertentie in een
huis-aan-huis-blad. De wederpartij is een uitzendbureau en vraagt in deze
advertentie om `strijksters’ voor werk in Oud Beijerland. In de advertentie
staat vermeld: `Goede beheersing (Ned.) is vereist’. Volgens verzoekster is
deze eis in strijd met de AWGB.
De in deze zaak gestelde functie-eis goede beheersing van de Nederlandse taal
levert in de gegeven omstandigheden noch direct onderscheid naar ras, noch
direct onderscheid naar nationaliteit op. Het criterium goede beheersing van
de Nederlandse taal maakt immers niet per definitie onderscheid tussen
personen op grond van hun ras of nationaliteit.
Het is een algemeen bekend gegeven dat onder personen wier etnische of
nationale herkomst buiten Nederland ligt, alsmede bij in Nederland
woonachtige personen van niet-Nederlandse nationaliteit functie-eisen omtrent
de Nederlandse taalbeheersing eerder tot uitsluiting voor een vacature met
betrekking tot ongeschoold werk zullen leiden dan voor personen, die buiten
genoemde groepen vallen.
De Commissie stelt vast dat de vacature betrekking heeft op ongeschoold werk,
namelijk strijk- en perswerkzaamheden. Derhalve levert de onderhavige taaleis
indirect onderscheid op grond van ras en nationaliteit op omdat de taaleis in
dit geval het effect heeft dat in overwegende mate personen worden getroffen
van niet-Nederlandse etnische of nationale afstamming, of niet-Nederlandse
nationaliteit.
Het doel dat nagestreefd wordt is het aantrekken van personeel dat de functie
van strijkster naar behoren kan uitoefenen.
De wederpartij heeft aangegeven dat de werkhandelingen veilig uitgevoerd
dienen te worden en dat effectief gehandeld dient te worden in geval van een
gevaarlijke situatie.
De Commissie stelt vast dat aan dit doel iedere discriminatie vreemd is,
terwijl het doel beantwoordt aan een werkelijke behoefte van de organisatie.
De Commissie stelt vast dat de wederpartij zelf de noodzaak van de gestelde
taaleis onvoldoende heeft gemotiveerd. Bovendien heeft de wederpartij
kennelijk niet onderzocht of er andere manieren zijn om de werkzaamheden uit
te leggen, zoals het vertalen van instructies of het demonstreren van de
werkzaamheden.
Daarenboven stelt de Commissie vast dat de wederpartij de taaleis toetst aan
de criteria dat de sollicitant de inschrijvingskaart kan invullen en de route
naar de opdrachtgever kan begrijpen. De Commissie is van oordeel dat de
taaleis die de wederpartij in de praktijk hanteert, minder zwaar is dan de
eis die in de advertentietekst vermeld staat.
De Commissie concludeert op bovenstaande gronden dat het gekozen middel niet
geschikt en niet noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken.
De Commissie stelt vast dat er niet voldaan is aan de hiervoor genoemde
criteria voor een objectieve rechtvaardigingsgrond. Derhalve heeft de
wederpartij een verboden indirect onderscheid op grond van ras en
nationaliteit gemaakt.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 24 augustus 1995 verzocht de Stichting Rotterdamse Anti Discriminatie
Actie Raad te Rotterdam, genaamd RADAR, (hierna: verzoekster) de Commissie
gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag of door (…)
te Rotterdam (hierna: de wederpartij) bij de aanbieding van een betrekking
onderscheid is gemaakt zoals bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling
(AWGB).
1.2. Verzoekster heeft kennis genomen van een personeelsadvertentie in een
huis-aan-huis-blad.
De wederpartij is een uitzendbureau en vraagt in deze advertentie om
`strijksters’ voor werk in Oud Beijerland. In de advertentie staat vermeld:
`Goede beheersing (Ned.) is vereist’.
Volgens verzoekster is deze eis in strijd met de AWGB.
2. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK
Verzoekster is een stichting welke zich blijkens haar statuten ten doel
stelt: het signaleren, in openbaarheid brengen en bestrijden van
(institutionele en mentale) vormen van discriminerend handelen, spreken en
schrijven door de Nederlandse samenleving, overheid, instituties en
individuen jegens de in Nederland woonachtige etnische groepen, die ten
opzichte van de autochtone Nederlandse bevolkingsgroep op sociaal-economisch
en maatschappelijk terrein in een achterstandspositie verkeren en de personen
of verbanden die daarvan deel uitmaken, en voorts al hetgeen in de ruimste
zin met het vorenstaande verband houdt of daaraan bevorderlijk kan zijn.
Verzoekster tracht haar doel ondermeer te realiseren door middel van
onderzoek en overleg en andere acties.
Uit de feitelijke werkzaamheden van verzoekster blijkt dat zij in
overeenstemming met haar statuten de belangen behartigt van degenen die de
AWGB beoogt te beschermen. Hiermee voldoet verzoekster aan de
ontvankelijkheidsvereisten zoals gesteld in artikel 12 lid 2 sub e AWGB.
Verzoekster heeft geen namen genoemd van personen ten nadele van wie zou zijn
gehandeld, zoals bedoeld in artikel 12 lid 3 AWGB. Een onderzoek door de
Commissie naar mogelijke bezwaren van deze personen tegen het onderhavige
verzoek kan derhalve achterwege blijven.
3. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK
3.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.
3.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen hun standpunten nader toe te
lichten tijdens een zitting op 5 juni 1996.
De wederpartij heeft de Commissie telefonisch meegedeeld dat zij aan deze
oproep geen gehoor wenste te geven en is niet ter zitting verschenen.
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (gemachtigde)
– mw. (…) (gemachtigde)
van de kant van de Commissie
– mw.mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr.mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– dhr.drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. I.M. Hidding (secretaris Kamer)
3.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 3.2.
4. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
4.1. Verzoekster heeft kennis genomen van een advertentie van de wederpartij
in het Rotterdamse huis-aan-huis-blad `De Havenloods’ van 8 augustus 1995.
Verzoekster is op de betreffende advertentie attent gemaakt door iemand van
Turkse afkomst die zich aan deze advertentie ergerde.
De tekst van deze advertentie luidt: (…) zkt. STRIJKSTERS voor werk in Oud
Beijerland. Goede beheersing (Ned.) is vereist.’ Met deze advertentie
bemiddelt de wederpartij voor een stomerij.
4.2. Verzoekster heeft de wederpartij bij brief van 11 augustus 1995 een
nadere toelichting gevraagd op de in de advertentie gestelde functie-eis
`goede beheersing van de Nederlandse taal’.
De wederpartij heeft bij brief van 18 augustus 1995 de gevraagde toelichting
gegeven.
Verzoekster was niet overtuigd van de rechtvaardigheid van de functie-eis en
heeft vervolgens een verzoek om een oordeel bij de Commissie ingediend.
4.3. Op de schriftelijke vraag van de Commissie aan de wederpartij naar
ervaringen waarbij een taalbarrière een probleem in verband met uitleg van de
werkzaamheden zou opleveren, heeft de wederpartij geen nadere toelichting
gegeven.
De standpunten van partijen
4.4. Verzoekster stelt het volgende.
Door de in de advertentie gestelde taaleis wordt indirect onderscheid gemaakt
tussen allochtonen en autochtonen. Immers, het effect daarvan is dat
allochtonen in mindere mate in aanmerking komen voor invulling van
betreffende vacature dan autochtonen. Verzoekster betwijfelt of deze taaleis
voor het vervullen van de werkzaamheden van strijkster geoorloofd is.
Bovendien werpt deze taaleis voor de functie van strijkster voor allochtonen
een hoge drempel op om te reageren, zeker nu dit de enige functie-eis is die
wordt genoemd.
Verzoekster wijst in dit verband op uitspraken van het Scheidsgerecht van de
Algemene bond van Uitzendondernemingen die in een aantal uitspraken heeft
bepaald dat het stellen van een taaleis niet geoorloofd was. Het ging in
genoemde gevallen om functies, waarvoor de relevantie van de taaleis niet
aangetoond kon worden en waarbij geoordeeld werd dat een dergelijke taaleis
eventuele discriminatoire effecten zou kunnen hebben.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij de relevantie van de gestelde
taaleis niet heeft aangetoond. De wederpartij heeft op de schriftelijke
vragen van de Commissie, met name over veiligheidsvoorschriften en
gebruiksaanwijzingen, geen concrete antwoorden kunnen geven.
Ook recente voorbeelden in de werkpraktijk waarbij taal een probleem zou
vormen, zijn door haar niet genoemd.
Het komt verzoekster voor dat in situaties waarin iemand gewaarschuwd moet
worden voor vallende voorwerpen, een simpele schreeuw of het roepen van
iemands naam beter functioneert dan het formuleren van een Nederlandse
volzin. Het voorbeeld van de wederpartij van iemand die een hand in de stoom
verbrandde lijkt verzoekster niet in relatie te staan met de gevraagde
taalkennis.
Verzoekster vraagt zich overigens af waarom in de advertentie de eis goede
kennis van de Nederlandse taal gesteld wordt, als de taaleis slechts getoetst
wordt aan het invullen van een kaart en het begrijpen van een
routebeschrijving. Verder vraagt verzoekster zich af waarom in de advertentie
geen rekening is gehouden met het feit dat de Turkse taal in het bedrijf geen
problemen oplevert.
Het verzoek aan de Commissie om een oordeel behelst zowel onderzoek naar
mogelijk onderscheid op grond van ras als op grond van nationaliteit.
4.5. De wederpartij stelt het volgende.
Een goede beheersing van de Nederlandse taal is voor het werk van strijkster
belangrijk in verband met de uitleg van de redelijk complexe apparatuur
waarmee men dient te werken. Op perspoppen moeten colberts en blouses worden
aangebracht. Verder is er apparatuur waarin broeken geperst worden. De
perspoppen worden manueel bediend en men werkt met stoom. Het is dus zaak dat
men exact de voorschriften en de uitleg naleeft met betrekking tot bediening
van de apparatuur.
Doordat de wederpartij veelal ongeschoolde mensen bereid vindt voor deze
werkzaamheden, heeft de ervaring geleerd dat een taalbarrière een probleem
kan opleveren in verband met de uitleg van de werkzaamheden. Het
`taalprobleem’ speelt echter meer in het algemeen. Wanneer er bijvoorbeeld
iets op het hoofd van iemand dreigt te vallen, moet die persoon gewaarschuwd
kunnen worden. Het is niet zo dat er regelmatig ongelukken gebeuren. In het
verleden heeft iemand weleens een hand verbrand aan de stoom.
De diversiteit in nationaliteiten van reeds uitgezonden strijksters is legio.
Daarbij stelt de wederpartij als enig criterium dat verondersteld wordt dat
de kennis van het Nederlands zodanig is dat men de handelingen veilig
uitvoert en dat men effectief handelt in geval van een gevaarlijke situatie.
De Turkse taal levert geen problemen op omdat er in het bedrijf een aantal
Turkse afdelingshoofden werkt.
De wederpartij toetst de taaleis aan de hand van de conversatie bij het
inschrijvingsgesprek. De wederpartij hanteert daarbij het criterium dat de
sollicitant de inschrijvingskaart kan invullen en de route naar de
opdrachtgever kan begrijpen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
5.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de aanbieding van een
betrekking door het stellen van de eis goede beheersing van het Nederlands
onderscheid heeft gemaakt naar ras of nationaliteit, danwel beide, als
bedoeld in de AWGB.
In dit verband is van belang dat het begrip ras in de AWGB overeenkomstig het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van
rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ruim moet worden
uitgelegd en tevens omvat:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13).
Voorts dient het begrip nationaliteit in de AWGB te worden begrepen als
nationaliteit in staatkundige zin, onafhankelijk van de feitelijke woon- of
verblijfplaats (Handelingen Eerste Kamer, 22 februari 1994, pag. 1086).
5.2. Artikel 5 lid 1 sub a AWGB verbiedt, in samenhang met artikel 1 AWGB,
onder meer het maken van onderscheid naar ras en nationaliteit bij de
aanbieding van een betrekking.
Volgens artikel 1 AWGB wordt onder onderscheid verstaan zowel direct als
indirect onderscheid. Artikel 1 AWGB bepaalt dat onderscheid op grond van ras
en onderscheid op grond van nationaliteit vormen van direct onderscheid zijn.
Van indirect onderscheid is sprake indien op grond van andere hoedanigheden
of gedragingen dan ras of nationaliteit onderscheid wordt gemaakt, dat direct
onderscheid op deze gronden tot gevolg heeft.
5.3. In de AWGB is een aantal uitzonderingen geformuleerd op het in de wet
neergelegde verbod van onderscheid. Met betrekking tot de gronden ras en
nationaliteit is in dit geval de volgende uitzondering van belang. In artikel
2 lid 1 AWGB is bepaald dat het verbod van onderscheid niet geldt, ten
aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.
5.4. Ter beantwoording van de voorliggende vraag overweegt de Commissie het
volgende.
De in deze zaak gestelde functie-eis goede beheersing van de Nederlandse taal
levert in de gegeven omstandigheden noch direct onderscheid naar ras, noch
direct onderscheid naar nationaliteit op. Het criterium goede beheersing van
de Nederlandse taal maakt immers niet per definitie onderscheid tussen
personen op grond van hun ras of nationaliteit (Zie ook Oordelen Commissie
Gelijke Behandeling 18 juli 1995, nr. 95-30 en 2 mei 1996, nr. 96-29).
5.5. Vervolgens is de vraag aan de orde of de eis van een goede beheersing
van de Nederlandse taal bij de aanbieding van de betrekking door de
wederpartij indirect onderscheid naar ras of ook nationaliteit tot gevolg
heeft. Van indirect onderscheid is sprake als het nadelig effect van de
taaleis in overwegende mate personen treft van niet-Nederlandse etnische of
nationale afstamming, of niet-Nederlandse nationaliteit.
De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.
Het is een algemeen bekend gegeven dat onder personen wier etnische of
nationale herkomst buiten Nederland ligt, alsmede bij in Nederland
woonachtige personen van niet-Nederlandse nationaliteit functie-eisen omtrent
de Nederlandse taalbeheersing eerder tot uitsluiting voor een vacature met
betrekking tot ongeschoold werk zullen leiden dan voor personen, die buiten
genoemde groepen vallen (Zie ook oordelen Nationale Ombudsman 22 mei 1987,
Rechtspraak Rassendiscriminatie nr. 152 en Voorzitter scheidsgerecht Algemene
Bond Uitzendbureaus 19 februari 1988, Rechtspraak Rassendiscriminatie nr.
171).
De Commissie stelt vast dat de vacature betrekking heeft op ongeschoold werk,
namelijk strijk- en perswerkzaamheden. Derhalve levert de onderhavige taaleis
indirect onderscheid op grond van ras en nationaliteit op omdat de taaleis in
dit geval het effect heeft dat in overwegende mate personen worden getroffen
van niet-Nederlandse etnische of nationale afstamming, of niet-Nederlandse
nationaliteit. (Zie ook: oordeel Commissie gelijke behandeling, 2 mei 1996,
nr. 96-29).
5.6. Het verbod van indirect onderscheid geldt volgens artikel 2 lid 1 AWGB
niet ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.
De Commissie toetst bij de vraag of sprake is van een objectieve
rechtvaardigingsgrond aan de volgende criteria (Tweede Kamer, vergaderjaar
1990-1991, 22 014, nr. 3, pag. 14 en Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen, Bilka-Kaufhaus versus Weber von Hartz 13 mei 1986, zaak
170/84; Rinner-Kühn versus FWW Spezial Gebaudereinigung GmbH & Co. KG 13 juli
1989, zaak 171/88):
– aan het nagestreefde doel moet iedere discriminatie vreemd zijn;
– de om het doel te bereiken gekozen middelen dienen te beantwoorden aan een
werkelijke behoefte van de organisatie;
– en moeten geschikt en noodzakelijk zijn om het gestelde doel te bereiken.
Het doel dat nagestreefd wordt is het aantrekken van personeel dat de functie
van strijkster naar behoren kan uitoefenen.
De wederpartij heeft aangegeven dat de werkhandelingen veilig uitgevoerd
dienen te worden en dat effectief gehandeld dient te worden in geval van een
gevaarlijke situatie.
De Commissie stelt vast dat aan dit doel iedere discriminatie vreemd is,
terwijl het doel beantwoordt aan een werkelijke behoefte van de organisatie.
Vervolgens moet worden beoordeeld of het middel, in dit geval de onderhavige
taaleis, geschikt en noodzakelijk is om het gestelde doel te bereiken.
De wederpartij heeft aangegeven dat de taaleis noodzakelijk is om de
werkhandelingen veilig uit te voeren en om effectief te kunnen handelen in
geval van een gevaarlijke situatie.
Zij voert aan dat de ervaring heeft geleerd dat een taalbarrière een probleem
kan opleveren met betrekking tot de uitleg van werkzaamheden.
De Commissie heeft de wederpartij gevraagd deze ervaring nader toe te
lichten. De wederpartij heeft deze toelichting niet gegeven. Zij heeft tevens
aangegeven dat gevaarlijke situaties zich zelden voordoen.
De Commissie stelt daarmee vast dat de wederpartij zelf de noodzaak van de
gestelde taaleis onvoldoende heeft gemotiveerd.
Bovendien heeft de wederpartij kennelijk niet onderzocht of er andere
manieren zijn om de werkzaamheden uit te leggen, zoals het vertalen van
instructies of het demonstreren van de werkzaamheden.
Daarenboven stelt de Commissie vast dat de wederpartij de taaleis toetst aan
de criteria dat de sollicitant de inschrijvingskaart kan invullen en de route
naar de opdrachtgever kan begrijpen.
De Commissie is van oordeel dat de taaleis die de wederpartij in de praktijk
hanteert, minder zwaar is dan de eis die in de advertentietekst vermeld
staat.
De Commissie concludeert op bovenstaande gronden dat het gekozen middel niet
geschikt en niet noodzakelijk is om het nagestreefde doel te bereiken.
De Commissie stelt vast dat er niet voldaan is aan de hiervoor genoemde
criteria voor een objectieve rechtvaardigingsgrond. Derhalve heeft de
wederpartij een verboden indirect onderscheid op grond van ras en
nationaliteit gemaakt.
5.7. Ten overvloede merkt de Commissie ten aanzien van de aanduiding
`strijkster’ in de advertentie het volgende op.
In artikel 3 lid 4 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de arbeid (WGB) is bepaald dat indien voor de aangeboden betrekking een
functiebenaming wordt gebruikt, zowel de mannelijke als de vrouwelijke vorm
nadrukkelijk vermeld moet worden, of nadrukkelijk vermeld moet worden dat
zowel vrouwen als mannen in aanmerking komen.
De Commissie constateert dat aan bovenstaande verplichting in de onderhavige
advertentie niet is voldaan. Derhalve concludeert de Commissie ambtshalve dat
in de advertentie eveneens onderscheid op grond van geslacht is gemaakt
ingevolge art. 3 lid 4 van de WGB.
6. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) te Rotterdam indirect
onderscheid op grond van ras en nationaliteit heeft gemaakt bij de aanbieding
van een betrekking zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a van de Algemene wet
gelijke behandeling.
Rechters
Mw.mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr.mr. P.R. Rodrigues(lid Kamer), dhr.drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. I.M. Hidding(secretaris Kamer)