Instantie
Rechtbank ‘s-Hertogenbosch
Samenvatting
In deze uitspraak wordt vastgesteld dat betrokkene weliswaar niet als
werkzoekende ex artikel 2 van de EEG-richtlijn 79/7 valt aan te merken,
maar
dat niet uit te sluiten valt dat zij, wegens beëindiging van haar werk
wegens
ziekte, mogelijk toch onder de werkingssfeer van artikel 2 valt, als gevolg
waarvan geen korting op haar AOW mag worden toegepast.
Volledige tekst
I. Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 1994 heeft verweerder aan eiseres met ingang van
1
oktober 1994 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend,
waarop een korting is toegepast van 46%.
Tegen dat besluit heeft eiseres een bezwaarschrift d.d. 13 juni 1994
ingediend.
Bij besluit van 2 september 1994 heeft verweerder het bezwaarschrift
ongegrond verklaard.
Op de daartoe in het beroepschrift uiteengezette gronden is namens eiseres
tegen het laatstgemelde besluit beroep ingesteld en gevorderd het bestreden
besluit te vernietigen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 juni 1996, waar eiseres zich
heeft
doen vertegenwoordigen door haar echtgenoot en haar gemachtigde. Verweerder
is daar bij gemachtigde verschenen.
II. Overwegingen
In dit geding is de vraag aan de orde of verweerders besluit, waarbij het
bezwaar van eiseres tegen het besluit haar met ingang van 1 oktober 1994
een
pensioen ingevolge de AOW ter grootte van 54% van het wettelijk
pensioenbedrag voor een gehuwde toe te komen ongegrond is verklaard, in
rechte in stand kan houden.
Verweerder heeft aan dat besluit de overweging ten grondslag gelegd dat
eiseres van 1 september 1961 tot 23 december 1984, derhalve afgerond
gedurende 23 jaren, niet verzekerd is geweest ingevolge die wet.
Tussen partijen is niet in geschil dat dat niet verzekerd zijn geweest
niet
kan leiden tot korting op eiseresses AOW-pensioen, indien zij bij het
bereiken van de 65-jarige leeftijd viel onder personele werkingssfeer van
EEG
Richtlijn 79/7. Tot die in artikel 2 van de richtlijn omschreven personele
werkingssfeer behoren onder meer diegene die gerekend kunnen worden tot
de
beroepsbevolking, met inbegrip van werkzoekenden en van werknemers wier
arbeid is onderbroken door ziekte, invaliditeit of onvrijwillige
werkloosheid.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld te vallen onder deze personele
werkingssfeer van de richtlijn, omdat zij bij het bereiken van de 65-jarige
leeftijd als werkzoekende zou zijn aan te merken. Verweerder heeft dat
bestreden.
De rechtbank heeft in de gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten gevonden
om te oordelen dat eiseres bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd als
werkzoekende was aan te merken. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking
genomen dat eiseres zich weliswaar ongeveer 10 maanden vóór haar 65-ste
verjaardag als werkzoekende heeft laten inschrijven bij het arbeidsbureau,
doch geen enkele concrete mededeling over enige sollicitatie heeft kunnen
doen. Bovendien heeft eiseres bij gelegenheid van de behandeling van het
door
haar ingediende bezwaarschrift verklaard dat haar inschrijving als
werkzoekende enkel diende ter veiligstelling van haar AOW-pensioen.
Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht geoordeeld
dat eiseres ten tijde van het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet
daadwerkelijk als werkzoekende in de zin van artikel 2 van de richtlijn
viel
aan te merken.
Zulks laat echter onverlet dat de personele werkingssfeer van de richtlijn
zich tevens uitstrekt over personen wier arbeid is onderbroken door ziekte.
Gelet op de gedingstukken valt niet uit te sluiten dat die situatie op
eiseres van toepassing is en dat op grond daarvan de richtlijn in dit geval
noopt tot het achterwege laten van de onderhavige korting. Blijkens het
zich
bij de gedingstukken bevindende verslag van de in het kader van de
bezwaarschriftprocedure gehouden hoorzitting d.d. 29 augustus 1994 heeft
eiseres aldaar immers verklaard de werkzaamheden als coupeuse, die zij
zou
hebben verricht tot 1970, wegens ziekte te hebben moeten staken. Ter zitting
bij de rechtbank heeft de echtgenoot van eiseres verduidelijkt dat het
hierbij ging om toenemende reumatische klachten.
Voorts heeft de echtgenoot ter zitting nog gesproken over bepaalde
werkzaamheden die eiseres tot in 1985 zou hebben uitgeoefend en die zij
(eveneens) wegens ziekte zou hebben gestaakt.
Ten onrechte heeft verweerder aan dit aspect in de bestreden beslissing
op
bezwaar geen enkele aandacht besteed. Evenmin is gebleken dat verweerder
bij
de voorbereiding van het bestreden besluit op enigerlei wijze onderzoek
heeft
gedaan naar dit aspect, bijvoorbeeld door nadere informatie in te winnen
omtrent het arbeidsverleden en het gestelde ziekteverleden van eiseres.
Het voorgaande betekent dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden
besluit onvoldoende onderzoek heeft verricht.
Dit brengt met zich mee dat het bestreden besluit wegens schending van
het in
artikel 3:2 van de Awb omschreven zorgvuldigheidsbeginsel moet worden
vernietigd.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het onderhavige beroep voor gegrond
moet
worden gehouden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het door
eiseres ingediende bezwaarschrift met inachtneming van de onderhavige
uitspraak Bij de nadere besluitvorming zal mede aandacht worden besteed
aan
de vraag of eiseres moet worden aangemerkt als persoon van wie de arbeid
is
onderbroken door ziekte als bedoeld in artikel 2 van de richtlijn, als
gevolg
waarvan de richtlijn dan zou nopen het niet toepassen van genoemde korting
op
het ouderdomspensioen van eiseres.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel
8:75
van de Awb te veroordelen in de proceskosten overeenkomstig het Besluit
proceskosten bestuursrecht te begroten op ƒ 2.130,= (twee punten maal
wegingsfactor anderhalf), en te voldoen door de Sociale Verzekeringsbank.
Voorts zal de rechtbank de Sociale Verzekeringsbank met toepassing van
artikel 8:74 van de Awb gelasten aan eiseres het door haar betaalde
griffierecht te vergoeden.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. Beslissing
De rechtbank,
– verklaart het beroep gegrond;
– vernietigt het bestreden besluit;
– gelast verweerder een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de
onderhavige uitspraak;
– veroordeelt verweerder in de kosten van de onderhavige procedure, begroot
op ƒ 2.130,=, uit te betalen door de Sociale Verzekeringsbank en te voldoen
aan de griffier;
– gelast de Sociale Verzekeringsbank het door eiseres gestortte griffierecht
aan haar te vergoeden.
Rechters
Mrs A.W. Govers, A.M. Hodiamont en I.B.N. Keizer