Instantie: Commissie gelijke behandeling, 23 juli 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is van mening dat de wederpartij haar tijdelijk arbeidscontract
aanvankelijk niet heeft verlengd op grond van haar zwangerschap.
Vaststaat dat de bedrijfsleider en verzoekster elkaar niet kenden en evenmin
eerder dan ten tijde van het telefonisch contact betreffende de
contractsbeëindiging met elkaar te maken hebben gehad. De door de wederpartij
aangeduide gangbare handelwijze bij de keuze van te verlengen contracten is
door verzoekster niet betwist en komt de Commissie, gelet op hetgeen daarover
ook ter zitting door de wederpartij naar voren is gebracht, aannemelijk voor.
Aangezien er voorts geen aanwijzingen zijn die erop duiden dat de wederpartij
bij het niet verlengen van het contract kennis had van verzoeksters
zwangerschap, en gelet op de informatie die de wederpartij heeft overgelegd
met betrekking tot zwangere personeelsleden wier tijdelijke contracten wel
zijn verlengd, acht de Commissie de stelling van verzoekster niet
aannemelijk.
De Commissie is derhalve van oordeel dat de wederpartij bij het niet
verlengen van verzoeksters contract geen verboden onderscheid op grond van
geslacht heeft gemaakt.
Verzoekster had een tijdelijk contract en verrichtte werkzaamheden die zich
beperkten tot die in de nachtploeg. De nieuwe medewerkers werden aangenomen
vanwege het vertrek van twee krachten, dat een te grote druk legde op de
vaste dienst. In deze dienst worden de dag-, avond- en nachtdiensten
gerouleerd.
De Commissie overweegt dat de gangbare roulering van deze vaste medewerkers
bij de verschillende diensten inhoudt, dat zij ook (kunnen) worden ingezet in
de nachtdienst waar verzoekster werkzaam was. Dit sluit echter niet uit, dat
er ten tijde van de beslissing over een verlenging van het contract van
verzoekster vanwege de reorganisatie een tekort aan werk was, waardoor bij de
gehele afdeling expeditie tijdelijke contracten niet werden verlengd. De
Commissie acht derhalve de omvang van het werkpakket geen onaannemelijk
argument van de wederpartij voor niet verlenging van het contract.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
Op 27 december 1995 verzocht mevrouw (…) te Roosendaal (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of (…) te ‘s-Gravenhage (hierna: de
wederpartij) onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht als bedoeld in
de wetgeving gelijke behandeling.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij haar tijdelijk arbeidscontract
aanvankelijk niet heeft verlengd op grond van haar zwangerschap.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunten schriftelijk nader
toegelicht.
Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 12 juni 1996.
2.2. Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
– dhr. (…) (echtgenoot verzoekster)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (bedrijfsleider)
– dhr. (…) (directeur expeditieknooppunt Roosendaal)
– dhr. (…) (juridisch adviseur wederpartij,
gemachtigde)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– mw. mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is sinds maart 1994 bij de wederpartij, een postbedrijf,
werkzaam in een nachtploeg van het expeditieknooppunt in Roosendaal op basis
van tijdelijke contracten.
3.2. In 1993 is een grote landelijke reorganisatie gestart waarbij twaalf
expeditieknooppunten worden teruggebracht naar zes sorteercentra. Het
expeditieknooppunt waar verzoekster werkte, sluit op 29 juli 1996 als eerste.
De werkzaamheden worden gefaseerd verplaatst naar Rotterdam. Er moeten 600
medewerkers worden herplaatst.
In november 1995 is reeds een fors deel van het werkpakket overgeheveld naar
Rotterdam, waaronder een deel van de werkzaamheden van de nachtploeg.
Hierdoor is het aantal medewerkers in de expeditie teruggebracht en zijn in
de periode van 30 september tot 1 november 1995 negen tijdelijke contracten,
die van rechtswege eindigden, niet verlengd.
3.3. Het zwangerschapsverlof van verzoekster ging in op 18 september 1995.
Bij brief van 19 september heeft de wederpartij verzoekster de gang van zaken
rond haar zwangerschapsverlof uiteengezet. In deze brief wordt onder meer
gesteld dat haar zwangerschapsverlof naar verwachting 8 januari 1996 zal
eindigen en zij die dag zal moeten beginnen met werken.
Op 16 oktober 1995 is verzoekster schriftelijk meegedeeld dat haar
arbeidsovereenkomst op 31 oktober 1995 van rechtswege zal eindigen. Op 6
november 1995 heeft de wederpartij twee nieuwe medewerkers aangenomen, die
onder andere werden ingezet bij de nachtploeg waar verzoekster werkte.
Bij brief van 27 februari 1996 heeft de wederpartij de Commissie laten weten
verzoekster alsnog een tijdelijk contract voor dezelfde werkzaamheden aan te
bieden. Verzoekster heeft in eerste instantie aangegeven niet op het aanbod
in te willen gaan. Het herhaalde aanbod heeft zij wel geaccepteerd.
De standpunten van partijen
3.4. Verzoekster stelt het volgende.
Zij is er vanwege de brief van de wederpartij, waarin werd gesteld dat haar
zwangerschapsverlof op 8 januari 1996 zou eindigen, van uitgegaan dat haar
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wederom zou worden verlengd. Toen dit
niet zo bleek te zijn, heeft verzoekster de bedrijfsleider telefonisch
gevraagd of haar zwangerschap een rol speelde bij de niet verlenging van haar
contract. Deze deelde haar mede dat haar zwangerschap hem niet interesseerde.
Verzoekster kent de bedrijfsleider niet. Zij kan zich echter niet voorstellen
dat deze, toen hij bekeek welke contracten verlengd zouden worden, niet wist
dat zij zwanger was. Zij heeft haar zwangerschap destijds gemeld bij iemand
van personeelszaken, die inmiddels vervroegd is uitgetreden.
Verzoekster wijst tevens op het feit dat de wederpartij na het ingaan van
haar zwangerschapsverlof twee nieuwe medewerkers heeft aangenomen, die ook in
haar ploeg werkzaamheden hebben verricht. Dit strookt niet met de reden van
de wederpartij voor niet verlenging van haar contract, namelijk het (te
verwachten) werkpakket.
Ter zitting stelt verzoekster in oktober/november 1995 een `intekenbrief’ van
de wederpartij te hebben ontvangen, waarop de beschikbaarheid om te werken
gedurende de Kerst- en Nieuwjaarsperiode kan worden aangegeven. Zij heeft
ondanks haar verlof aangegeven beschikbaar te zijn, maar heeft nooit een
reactie ontvangen.
Verzoekster stelt tot slot dat de bedrijfsleider haar bij het eerste aanbod
voor een nieuw tijdelijk contract heeft gevraagd de procedure bij de
Commissie stop te zetten. Toen zij zei dit niet te doen, gaf hij aan eerst de
juridisch adviseur van de wederpartij te willen bellen om te vragen of hij
haar dan wel in dienst kon nemen.
3.5. De wederpartij stelt het volgende.
De (aanvankelijke) niet verlenging van de arbeidsovereenkomst met verzoekster
heeft niets te maken met haar zwangerschap, maar met het vervallen van een
deel van de werkzaamheden ten gevolge van de reorganisatie. Gekeken is naar
de contracten die in september/oktober afliepen. Zoals altijd wordt daarbij
de hele afdeling expeditie (waartoe dertien nachtdiensten behoren) betrokken
omdat er mensen zijn die rouleren in verschillende diensten en dus ook
beschikbaar zijn voor de nachtdiensten.
Het hangt af van het op dat moment te verwachten werkpakket of een contract
wordt verlengd. De keuze welk contract wel of niet verlengd wordt, is veelal
willekeurig. Wel van belang is de vraag of iemand een specialistische dienst
draait, omdat deze lastiger te vervangen is. Daarom vraagt de bedrijfsleider
altijd aan de dan aanwezige groepsleider of er mensen zijn met die specifieke
kennis. Die groepsleider hoeft niet de groepsleider van de betrokken
werknemer te zijn.
De bedrijfsleider hoorde pas dat verzoekster zwanger was toen zij hem belde
over de beëindiging van haar contract. Als hij het eerder had geweten, had
hij met die wetenschap niets gedaan.
Hij bestrijdt de stelling van verzoekster dat hij gezegd zou hebben dat haar
zwangerschap hem niet interesseerde. Hij heeft gezegd dat het in de afweging
met betrekking tot de verlenging niet ter zake doet of iemand zwanger is.
De wederpartij is nagegaan welke personeelsleden met een tijdelijk contract
vanaf 1993/1994 zwanger waren en wier contract verlengd is. De betreffende
namen, data van contractverlengingen en bevallingsdata zijn aan de Commissie
overgelegd.
3.6. Verzoekster stelt terecht dat de wederpartij na haar verlof twee nieuwe
medewerkers heeft aangenomen. Dat hing samen met het vertrek van twee vaste
krachten in november.
De wederpartij heeft een groep medewerkers in vaste dienst.
Omdat deze groep twintig diensten draait, terwijl de groep maar uit zestien
personen bestaat, is het een kwetsbare groep.
Deze vaste medewerkers rouleren de dag-, avond- en nachtdiensten.
In verband met de opheffing van het expeditieknooppunt wordt getracht voor
hen andere functies te vinden. Door het vertrek van de twee vaste medewerkers
ontstond vanwege de extra druk op de groep de behoefte aan nieuwe krachten.
Omdat men tot oktober druk bezig was met de reorganisatie, werd pas op 6
november met het inwerken van de betrokken personen begonnen. Deze hebben ook
werkzaamheden in de nachtploeg van verzoekster verricht.
Ten aanzien van de brief van 19 september 1995 waarin verzoekster is
ingelicht over de ingangsdatum van haar zwangerschapsverlof en de looptijd
van dat verlof, stelt de wederpartij dat een brief als deze wordt verzonden
in het kader van een standaardprocedure, waarbij geen rekening wordt gehouden
met de looptijd van een contract.
Ten aanzien van de verzending van een `intekenbrief’ naar verzoekster voor
werkzaamheden in de Kerstperiode, stelt de wederpartij te vermoeden dat de
reden daarvoor was dat verzoekster, ondanks het feit dat zij geen contract
meer had, vanwege haar ziekte-uitkering nog in het salarissysteem zat. Het is
niet correct dat niet op haar intekening is gereageerd.
Het kan zijn dat de onjuiste gang van zaken bij deze brieven
aan verzoekster te maken heeft met de verhuizing van de ondersteunende
diensten en personeelsbeheer in september/oktober 1995 naar Rotterdam.
Daardoor zijn meer zaken langs elkaar heen gegaan. De wederpartij vindt wel,
dat voldoende duidelijk was dat verzoeksters contract niet werd verlengd,
omdat dit expliciet in de brief van 16 oktober 1995 staat en daarover door
verzoekster al telefonisch met de bedrijfsleider was gesproken.
3.7. In de regel wordt ongeveer twee maanden voor de afloop van een tijdelijk
contract bezien of het verlengd kan worden. Op dat moment was vanwege de
reorganisatie het werkpakket zodanig, dat een aantal tijdelijke contracten,
waaronder dat van verzoekster, werd beëindigd. Eind februari 1996 was er wat
(de verwachtingen van) het werkpakket betreft weer ruimte. De wederpartij
heeft verzoekster toen alsnog een contract aangeboden om elke schijn van
onzorgvuldigheid te vermijden.
De bedrijfsleider heeft uit belangstelling geïnformeerd of verzoekster de
procedure bij de Commissie zou voortzetten.
Hij wilde weten of ze tevreden was. Aangezien het aanbod van een nieuw
contract van zijn kant een solistische actie was, heeft hij de juridisch
adviseur gebeld om te vragen of hij, door het aanbieden van een contract
terwijl de procedure doorgezet zou worden, de belangen van het bedrijf niet
zou schaden.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij door verzoeksters contract voor
bepaalde tijd in eerste instantie niet te verlengen onderscheid heeft gemaakt
als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
4.2. In dit verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Artikel 7A:1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verbiedt het maken
van onderscheid tussen mannen en vrouwen bij het aangaan of beëindigen van
een arbeidsovereenkomst.
De Commissie heeft in eerdere uitspraken (Commissie gelijke behandeling, 23
mei 1995, oordeelnummer 95-15; 2 januari 1996, oordeelnummer 96-1 en 17 april
1996, oordeelnummer 96-26) geoordeeld dat het besluit om een tijdelijke
arbeidsovereenkomst niet te verlengen, een besluit betreffende het aangaan
van een arbeidsovereenkomst is.
Artikel 7A:1637ij lid 5 BW bepaalt dat onder onderscheid tussen mannen en
vrouwen direct en indirect onderscheid moet worden verstaan. Onderscheid op
grond van zwangerschap, bevalling en moederschap is blijkens deze bepaling
een vorm van direct onderscheid.
De wettelijke uitzonderingsmogelijkheden op het verbod van direct onderscheid
worden genoemd in artikel 7A:1637ij lid 2-4 BW (geslachtsbepaaldheid,
bescherming van de vrouw en voorkeursbeleid). In onderhavige zaak is niet
gesteld noch gebleken dat deze uitzonderingsgronden van toepassing zijn.
4.3. De Commissie overweegt ten aanzien van de stelling van verzoekster, dat
de bedrijfsleider kennis moet hebben gehad van haar zwangerschap bij het niet
verlengen van haar contract en dat haar contract niet is verlengd mede op
grond van haar zwangerschap, het volgende.
Vaststaat dat de bedrijfsleider en verzoekster elkaar niet kenden en evenmin
eerder dan ten tijde van het telefonisch contact betreffende de
contractsbeëindiging met elkaar te maken hebben gehad. De door de wederpartij
aangeduide gangbare handelwijze bij de keuze van te verlengen contracten is
door verzoekster niet betwist en komt de Commissie, gelet op hetgeen daarover
ook ter zitting door de wederpartij naar voren is gebracht, aannemelijk voor.
Aangezien er voorts geen aanwijzingen zijn die erop duiden dat de wederpartij
bij het niet verlengen van het contract kennis had van verzoeksters
zwangerschap, en gelet op de informatie die de wederpartij heeft overgelegd
met betrekking tot zwangere personeelsleden wier tijdelijke contracten wel
zijn verlengd, acht de Commissie de stelling van verzoekster zoals hierboven
bij 4.3. verwoord niet aannemelijk.
De Commissie is derhalve van oordeel dat de wederpartij bij het niet
verlengen van verzoeksters contract geen verboden onderscheid op grond van
geslacht heeft gemaakt.
4.4. Ten aanzien van het argument van verzoekster dat na haar
zwangerschapsverlof twee nieuwe medewerkers zijn aangenomen, terwijl de reden
van de wederpartij voor niet verlenging van haar contract de omvang van het
werkpakket is, overweegt de Commissie het volgende.
Verzoekster had een tijdelijk contract en verrichtte werkzaamheden die zich
beperkten tot die in de nachtploeg. De nieuwe medewerkers werden aangenomen
vanwege het vertrek van twee krachten, dat een te grote druk legde op de
vaste dienst.
In deze dienst worden de dag-, avond- en nachtdiensten gerouleerd.
De Commissie overweegt dat de gangbare roulering van deze vaste medewerkers
bij de verschillende diensten inhoudt, dat zij ook (kunnen) worden ingezet in
de nachtdienst waar verzoekster werkzaam was. Dit sluit echter niet uit, dat
er ten tijde van de beslissing over een verlenging van het contract van
verzoekster vanwege de reorganisatie een tekort aan werk was, waardoor bij de
gehele afdeling expeditie tijdelijke contracten niet werden verlengd. De
Commissie acht derhalve de omvang van het werkpakket geen onaannemelijk
argument van de wederpartij voor niet verlenging van het contract.
4.5. Wellicht ten overvloede voegt de Commissie hier het volgende aan toe.
De brieven die verzoekster van de wederpartij heeft ontvangen bevatten
tegenstrijdigheden. Immers, in september 1995 bericht de wederpartij haar dat
zij bij de beëindiging van haar zwangerschapsverlof op 8 januari 1996 weer op
het werk wordt verwacht, medio oktober deelt de wederpartij haar mede dat
haar contract einde oktober afloopt, en oktober/november wordt verzoekster
een `intekenbrief’ voor de werkzaamheden rond de kersttijd gestuurd.
Hoewel de wederpartij door de Commissie aannemelijk geachte verklaringen voor
deze gang van zaken heeft gegeven, neemt dit niet weg dat hierdoor jegens
verzoekster onzorgvuldig is gehandeld.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) te (…) ‘s-Gravenhage
jegens mevrouw (…) te Roosendaal geen onderscheid op grond van geslacht
heeft gemaakt als bedoeld in artikel 7A:1637ij lid 1 van het Burgerlijk
Wetboek en derhalve niet in strijd met deze wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw. mr. E.F.Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. mr.A.N. Veekamp (secretaris Kamer).