Instantie
Rechtbank Amsterdam
Samenvatting
Verweerder is sinds 15 januari in dienst van dochterondernemingen van het
Amerikaanse bedrijf. Sinds 1 oktober is hij directeur van een Nederlandse
dochteronderneming.
Werkgeefster vraagt ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de directeur
wegens seksuele intimidatie. De directeur heeft ongevraagd twee gedichten voor
zijn secretaresse gemaakt, haar een liefdesbrief geschreven met een seksuele
lading en zonder haar toestemming en wetenschap een drie uur durende
video-opname gemaakt van haar benen en een gedeelte van haar onderlichaam. De
algemene vergadering van aandeelhouders heeft de directeur op staande voet
ontslagen. De arbeidsovereenkomst met de secretaresse is beëindigd onder
toekenning aan haar van een vergoeding van ƒ 45 000
De directeur stelt dat hij op het moment dat hij werd ontslagen, ziek was en
bovendien meent hij niet verwijtbaar te hebben gehandeld. Hij had onder
andere kunstzinnige motieven voor de opnamen.
De rechtbank ontbindt de arbeidsovereenkomst en laat in het midden of dit
wegens een dringende reden is of omdat er een wijziging in de omstandigheden
heeft plaatsgevonden. Het is duidelijk dat de secretaresse niet op de
toenaderingen in wilde gaan en dat de gedragingen van de directeur het
werkklimaat negatief hebben beïnvloed. Met name de wijze waarop de
video-opname is gemaakt, is niet aanvaardbaar in een werksituatie, zeker
gezien zijn positie als directeur.
Voor een vergoeding is geen reden.
Volledige tekst
Verloop van de procedure
Het verzoekschrift, met produkties, strekkende tot ontbinding -voor zover
rechtens vereist- van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst wegens
gewichtige redenen, als bedoeld in artikel 7A:1639w van het Burgerlijke
Wetboek (hierna: BW).
Verweerder heeft een verweerschrift, met produkties, ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 augustus 1996, waarvan
proces-verbaal is opgemaakt.
Gronden van de beslissing
1. Tussen partijen staat het volgende vast:
– verweerder is sinds 15 januari 1984 in dienst bij dochterondernemingen van
het Amerikaanse concern X; op 1 april 1991 is hij in dienst getreden bij
verzoekster, een Nederlandse dochteronderneming van het concern; daarvan is
hij sinds 1 oktober 1991 statutair directeur;
– de plaats van verrichting der werkzaamheden is Amsterdam;
– de leeftijd van verweerder is thans 63 jaar;
– sinds 4 december 1995 is verweerder arbeidsongeschikt.
Partijen zijn verdeeld over verweerders salaris: volgens verzoekster bedraagt
dit £ 4,420 (ƒ 11.669) bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en
het gebruik van een lease-auto, volgens verweerder £ 55,700 (ƒ 144 541,50)
bruto per jaar, vermeerderd met woon- en verblijfkosten ƒ 70 020 bruto, bonus
US $ 28 095 (ƒ 46 778,18) bruto en pensioenpremie ƒ 6768 bruto, alsmede het
vrij gebruik van een bedrijfsauto ter waarde van ƒ 20 000 netto per jaar en
een netto-bijdrage in de telefoonkosten van ƒ 2130 per jaar, derhalve in
totaal ƒ 268 107,68 bruto en ƒ 22 130 netto.
2. Als gewichtige reden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voert
verzoekster primair omstandigheden aan die een dringende reden als bedoeld in
artikel 7A:1639p lid 2 sub 11 BW zouden hebben opgeleverd indien de
dienstbetrekking deswege onverwijld beëindigd was, en subsidiair
veranderingen van omstandigheden, die van dien aard zijn dat de
dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of korte tijd behoort te
eindigen.
3.1. Verzoekster stelt daartoe dat er sprake was van seksuele intimidatie van
verweerder jegens zijn secretaresse, bestaande uit het ongevraagde voor haar
maken van twee gedichten, een van 14 juni 1995 met de titel My Dream Girl en
een van 30 oktober 1995 met de titel The Celestine Beauty, het ongevraagd aan
haar schrijven van een liefdesbrief, gedateerd 24 september 1995, met een
seksuele lading, en het zonder haar toestemming en wetenschap maken van drie
uur durende video-opnamen van haar benen en een gedeelte van haar
onderlichaam, gemaakt in de directiekamer van verzoekster tijdens
kantooruren. Deze videoband is getiteld Silvia’s
egs.
3.2. De secretaresse heeft herhaalde malen aangegeven dat zij niet was
gediend van de mondelinge en schriftelijke toenaderingspogingen van
verweerder en heeft zich als gevolg van een en ander op 1 november 1995 ziek
gemeld. Na zijn ontdekking op 14 november 1995 van de videoband ten huize van
verweerder heeft de echtgenoot van de secretaresse namens haar een klacht
wegens seksuele intimidatie door verweerder ingediend bij de general manager
en vice-president van de moedermaatschappij van verzoekster. Hangende het
naar aanleiding hiervan ingestelde onderzoek is verweerder op 21 november
1995 op non-actief gesteld. Op 4 december 1995 heeft hij zich ziekgemeld.
Het onderzoek heeft erin geresulteerd dat verweerder op 8 december 1995
tijdens een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders met
onmiddellijke ingang is ontslagen.
3.3. De arbeidsovereenkomst tussen de secretaresse, die zich na de ontdekking
van de videoband onder behandeling van een psychotherapeut heeft moeten
stellen, en verzoekster is inmiddels beëindigd, onder een toekenning aan haar
van een vergoeding ten bedrage van ƒ 45 000 wegens seksuele intimidatie.
4. Verweerder is van mening dat het ontslag op staande voet nietig is, omdat
hij op dat moment ziek was en er geen sprake was van een dringende reden. Hij
heeft verzoekster daarop op 6 juni 1996 gedagvaard voor deze rechtbank
teneinde primair onder meer een verklaring voor recht te verkrijgen dat de
arbeidsovereenkomst niet is beëindigd. Hij erkent weliswaar dat zijn
handelwijze, achteraf gezien, als verwijtbaar kan worden gekwalificeerd, maar
stelt op grond van de volgende feiten en omstandigheden dat die nooit tot een
zo ingrijpende sanctie had kunnen leiden:
– er is geen sprake geweest van seksuele intimidatie: hij is een artistieke
man, die beeldhouwt, gedichten schrijft en films maakt. Op verzoek van zijn
secretaresse was hij werkzaam aan een beeld van haar, waarvoor zij voor hem
had geposeerd. Met de heimlijke videobeelden beoogde hij enerzijds materiaal
te verkrijgen voor het beeld dat hij van haar aan het maken was, anderzijds
wilde hij daarmee, omdat zij zichzelf nogal dik vond, aantonen dat het met de
dikte van haar benen wel meeviel.
– het bewijsmateriaal tegen hem is onrechtmatig verkregen:
dat geldt met name de onder psychische druk getekende verklaring van de hand
van de personeelsfunctionaris van verzoekster en de door de echtgenoot van
zijn secretaresse in handen gekregen videoband;
– de handelswijze van verzoekster jegens hem is incorrect en niet die van een
goed werkgever, gelet op het jarenlange trouwe en succesvolle dienstverband,
waarbij bovendien nimmer sprake is geweest van laakbaar gedrag van hem, en
het feit dat hij op 8 december 1995 nog maar 2 1/2 jaar te gaan had tot zijn
pensionering;
– ook al zou zijn handhaving in Amsterdam niet meer mogelijk zijn, dan was er
niets op tegen om de onderhandelingen in het kader van zijn overplaatsing
naar Engeland af te ronden. Hij is ervan overtuigd dat het voorgevallene door
verzoekster is aangegrepen om van hem af te komen, nu hij binnen het concern
overbodig was geworden. Hij is nog steeds bereid de functie in Engeland te
aanvaarden.
5. Verweerder heeft niet weersproken dat hij de twee gedichten en de
liefdesbrief aan zijn secretaresse heeft geschreven. Met name het gedicht My
Dream Girl en de liefdesbrief bevatten een seksuele lading, terwijl uit deze
geschriften tevens blijkt dat de secretaresse niet wenste in te gaan op de
toenaderingen van verweerder. Uit de brief valt voorts af te leiden dat die
ongewenste toenaderingen het werkklimaat negatief hebben beïnvloed. Nu de
brief tevens beoogde van de secretaresse een reactie op de
(liefdes)verklaringen van verweerder te verkrijgen, is voldoende aannemelijk
dat de arbeidsrelatie, mede gelet op de afhankelijke positie waarin de
secretaresse ten opzichte van verweerder verkeerde, verder onder druk is
komen te staan. Daarnaast heeft verweerder niet weersproken dat hij buiten
medeweten van zijn secretaresse in de directiekamer van verzoekster
video-opnamen van de benen en een gedeelte van het onderlichaam van de
secretaresse heeft gemaakt. Dergelijke gedragingen zijn in een werksituatie
onaanvaardbaar, wat er ook zij van de goede bedoelingen die verweerder stelt
met die opnamen te hebben gehad. Dit klemt temeer wanneer de positie die
verweerder binnen de vennootschap bekleedt, in aanmerking wordt genomen.
6. In het midden kan blijven of de ongewenste toenaderingen en gedragingen
van verweerder een dringende reden als bedoeld in artikel 7A:1639o lid 1 BW
opleveren, nu die in ieder geval een verstoorde arbeidsverhouding hebben
meegebracht, waarin een verandering van omstandigheden is gelegen die de
ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang
van 1 oktober 1996 rechtvaardigt. De arbeidsongeschiktheid van verweerder
staat aan die ontbinding, gelet op alle omstandigheden van het geval, niet in
de weg. De aard van die toenaderingen en gedragingen brengt overigens tevens
mee dat van het concern niet behoeft te worden gevergd dat verweerder een
andere (direkteurs)functie binnen het concern wordt aangeboden.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder een verwijt valt te
maken van de verstoorde arbeidsverhouding, en dat dit verwijt, mede in
aanmerking genomen dat verzoekster een onderdeel is van een Amerikaans
concern en dat verweerder de hoogste functie binnen het concern in Nederland
bekleedt, dermate ernstig is dat er geen aanleiding is hem een vergoeding in
verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst toe te kennen.
Verweerder zelf en niet zijn werkgever dient de gevolgen van zijn gedragingen
te dragen.
8. Als de in het ongelijk gestelde partij zal verweerder worden verwezen in
de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
– ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, voor het geval
die dan nog bestaat, met ingang van 1 oktober 1996;
– veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure, tot aan deze
uitspraak aan de zijde van verzoekster begroot op ƒ 1420.
Rechters
Mr Peeters