Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoeker was vanaf 1 maart 1995 gedetacheerd bij de Dienst Sociale Zaken en
Werkgelegenheidsprojecten van de Gemeente Den Haag van de wederpartij als
administratief- en receptiemedewerker in het kader van een
werkervaringsplaats. De arbeidsovereenkomst met verzoeker is op 27 april 1995
beëindigd.
De Commissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat aan
verzoeker eisen zouden gesteld ten aanzien van beheersing van de Nederlandse
cultuur.
De Commissie is van oordeel dat de in deze zaak gestelde functie-eis van
voldoende beheersing van de Nederlandse taal in de gegeven omstandigheden
noch direct onderscheid naar ras, noch direct onderscheid naar nationaliteit
oplevert. Het criterium voldoende beheersing van de Nederlandse taal maakt
immers niet per definitie onderscheid tussen personen op grond van hun ras of
nationaliteit.
Het is een algemeen bekend gegeven dat onder personen wier etnische of
nationale herkomst buiten Nederland ligt, alsmede bij in Nederland
woonachtige personen van niet-Nederlandse nationaliteit functie-eisen omtrent
de Nederlandse taalbeheersing eerder tot uitsluiting voor een vacature met
betrekking tot laaggeschoold werk zullen leiden dan voor personen, die buiten
genoemde groepen vallen.
De Commissie stelt vast dat de vacature betrekking heeft op laaggeschoold
werk, namelijk administratieve en receptiewerkzaamheden in het kader van een
werkervaringsplaats. Derhalve levert de onderhavige taaleis indirect
onderscheid op grond van ras en nationaliteit op omdat de taaleis in dit
geval het effect heeft dat in overwegende mate personen worden getroffen van
niet-Nederlandse etnische of nationale afstamming, of niet-Nederlandse
nationaliteit.
Het doel dat nagestreefd wordt is het aantrekken van personeel dat de functie
van administratief medewerker naar behoren kan uitoefenen. De Commissie stelt
vast dat aan dit doel iedere discriminatie vreemd is, terwijl het doel
beantwoordt aan een werkelijke behoefte van de organisatie.
De Commissie stelt vast dat er voldaan is aan de criteria voor een objectieve
rechtvaardigingsgrond omdat het niet onaannemelijk is dat voor het hoogste
niveau van de functie een niveau wordt vereist dat hoger ligt dan Cito-niveau
3, dat verzoekster beheerst. Hieruit volgt dat de wederpartij jegens
verzoeker geen verboden indirect onderscheid op grond van ras of
nationaliteit heeft gemaakt.
Volledige tekst
De Commissie constateert dat er in het onderhavige geval geen sprake is van
een geslachtsbepaalde functie. Derhalve concludeert de Commissie ambtshalve
dat in de advertentie eveneens onderscheid op grond van geslacht is gemaakt
ingevolge artikel 3 lid 1 AWGB door de voorkeur uit te spreken voor een
kandidaat van het mannelijk geslacht.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het College van Bestuur en
Wethouders van de Gemeente Den Haag te Den Haag jegens de heer (…) te Den
Haag geen onderscheid naar ras of nationaliteit heeft gemaakt bij het
beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 sub
b van de Algemene wet gelijke behandeling.
Rechters
Mw.mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr.prof.mr. A.W.Heringa (lid Kamer), dhr.mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. mr. S.L. Kroes(secretaris Kamer)