Instantie: Commissie gelijke behandeling, 30 september 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker heeft naar aanleiding van een advertentie van de wederpartij van 13
mei 1995 gesolliciteerd naar de bewuste functie. Verzoeker is niet
uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek en is afgewezen.
Door de wederpartij wordt bij de werving en selectie onder meer op grond van
allochtone afkomst een voorkeursbeleid gevoerd. Verzoeker is van allochtone
afkomst en derhalve is het voorkeursbeleid op hem toepasselijk.
Uit de verklaring van de wederpartij blijkt dat zij na een eerste beoordeling
van de sollicitatiebrieven tot de conclusie kwam dat geen enkele kandidaat
aan alle functie-eisen voldeed. De wederpartij heeft vervolgens de
functie-eisen bijgesteld en is een tweede selectie begonnen. Verzoeker is
hiervoor niet uitgenodigd, omdat hij niet aan deze functie-eisen voldeed. Met
name voldeed hij niet aan de aangescherpte functie-eis van
opsporingsbevoegdheid.
Het staat vast dat allochtone kandidaten hebben gesolliciteerd. Daarbij valt
op dat door de aanscherping van de functie-eis terzake van de opsporingstaak
niet alleen verzoeker niet in aanmerking kwam voor de selectie, maar ook alle
overige allochtone kandidaten werden uitgesloten.
Tenslotte staat vast dat door de wederpartij al vele jaren een
voorkeursbeleid naar etnische afkomst bij de selectie wordt gevoerd.
Geconstateerd wordt dat desondanks bij de wederpartij geen enkele allochtone
medewerker werkzaam is.
Voor wat verzoeker betreft kan op grond van de verstrekte informatie worden
vastgesteld dat hij aan de functie-eisen voldeed, zulks met uitzondering van
de later gestelde eis van opsporingsbevoegdheid. Voorts dat verzoeker op
administratief niveau een hogere kwalificatie had dan de kandidaten die wel
zijn aangesteld. Het is dan ook niet duidelijk geworden op welke wijze de
weging van verzoeker heeft plaatsgevonden en waarom hij niet (reeds in de
eerste ronde) uitgenodigd is voor de selectie.
De Commissie is van oordeel dat kandidaten beoordeeld moeten worden aan de
hand van tevoren vastgestelde, nauwkeurig omschreven criteria, hetgeen als
een (rand)voorwaarde gezien moet worden voor een zo objectief mogelijke
selectieprocedure.
Dit is in het onderhavige geval niet gebeurd. De bijstelling van de
functie-eisen is niet aan de sollicitanten bekendgemaakt.
De Commissie is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden het
vermoeden rijst dat bij de selectie voor de functie van inspecteur sprake is
geweest van onderscheid op grond van ras. Voorts dat onder de gegeven
omstandigheden het op de weg van de wederpartij ligt aannemelijk te maken dat
bij de afwijzing van verzoeker geen sprake was van onderscheid op grond van
ras.
De Commissie is er niet van overtuigd dat de snelle inzetbaarheid van de
kandidaten de door de wederpartij bij de selectie gehanteerde
accentverschuiving in functie-eisen noodzakelijk maakte. Dit klemt te meer
omdat het behalen van de opsporingsbevoegdheid meer tijd vergt dan het
voltooien van de vereiste administratieve opleiding.
Nu de wederpartij het vermoeden van onderscheid op grond van ras onvoldoende
heeft weerlegd is de Commissie van oordeel dat in de onderhavige selectie
jegens verzoeker verboden onderscheid naar ras is gemaakt.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 2 januari 1996 verzocht de heer (…) te Nijmegen (hierna te noemen:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over
de vraag of door de Inspectiedienst – SZW Regio Oost van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Arnhem (hierna te noemen: de wederpartij)
onderscheid is gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling bij de
sollicitatie van verzoeker naar de functie van inspecteur.
1.2. Verzoeker heeft naar aanleiding van een advertentie van de wederpartij
van 13 mei 1995 gesolliciteerd naar de bewuste functie. Verzoeker is niet
uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek en is afgewezen. Verzoeker is van
mening dat de wederpartij jegens hem onderscheid heeft gemaakt op grond van
ras in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).
2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK
2.1. De Commissie heeft het verzoekschrift in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld.
Partijen hebben ieder hun standpunten schriftelijk toegelicht.
2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen en deze hebben hun standpunten
nader toegelicht tijdens een zitting op 11 juni 1996.
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoeker
– dhr. (…)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (directeur)
– dhr. (…) (adviseur)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. A. Kruyt (lid Kamer)
– mw. dr. L. Mulder (lid Kamer)
– mw. mr. S.L. Kroes (secretaris Kamer)
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoeker heeft naar aanleiding van een advertentie van de wederpartij
van 13 mei 1995 in de Volkskrant gesolliciteerd naar de functie van
inspecteur bij de wederpartij.
Als functie-eisen werden in deze advertentie genoemd:
1. een HBO denk- en werkniveau;
2. een MBA-diploma of een gelijkwaardige combinatie van opleiding en
ervaring;
3. goede sociale vaardigheden;
4. kennis van wetten en regelingen op het terrein van de Inspectiedienst SZW,
en in het bijzonder op het terrein van de ex-DIA of bereidheid om deze kennis
op te doen;
5. een diploma buitengewoon opsporingsambtenaar of de bereidheid om dit
diploma zo snel mogelijk te behalen;
6. ervaring met diverse wijzen van administratievoering is een pre;
7. het rijbewijs B;
8. ervaring met PC-gebruik en tekstverwerking;
9. bereidheid tot verhuizing naar de standplaats.
3.2. In de advertentie was de volgende tekst opgenomen met betrekking tot het
voorkeursbeleid van de wederpartij:
`In het personeelsbestand van het ministerie van SZW zijn gehandicapten in de
zin van de WAGW, allochtonen en vrouwen ondervertegenwoordigd. Zij worden dan
ook nadrukkelijk uitgenodigd te solliciteren. SZW geeft uitvoering aan het
voorkeursbeleid van de overheid door zich in de eerste fase van de
selectieprocedure te beperken tot geschikte sollicitanten uit deze drie
voorkeursgroepen. Wanneer het tijdens deze selectieprocedurefase niet gelukt
is de vacature in te vullen, worden andere sollicitaties in behandeling
genomen’.
Verzoeker is van allochtone afkomst en behoort tot een van de doelgroepen van
het voorkeursbeleid van de wederpartij.
Er is geen enkele werknemer van allochtone afkomst werkzaam bij de
wederpartij.
3.3. Op deze advertentie hebben ongeveer 120 sollicitanten in de regio Oost
gereageerd. Bij het beoordelen van de sollicitaties heeft de
selectiecommissie eerst beoordeeld wie van de sollicitanten uit de
doelgroepen aan de in de advertentie gestelde functie-eisen van inspecteur
voldeden. Dit is gebeurd op basis van schriftelijke informatie. Aangezien
geen enkele sollicitant aan alle functie-eisen voldeed heeft de wederpartij
deze bijgesteld.
3.4. De functie-eis HBO werk- en denkniveau werd gehandhaafd. Aan de
functie-eis op het terrein van de opsporing werd hogere prioriteit toegekend
dan aan de functie-eis van aantoonbare kennis en ervaring op het gebied van
bedrijfsadministratie op MBA-niveau.
Eerstgenoemde functie-eis werd aangescherpt in die zin dat bezit van
opsporingsbevoegdheid als functie-eis werd gesteld.
Laatstgenoemde functie-eis werd bijgesteld in die zin dat genoegen werd
genomen met zodanige kennis en ervaring dat het MBA-niveau binnen redelijke
termijn bereikt zou kunnen worden.
Voor het verkrijgen van opsporingsbevoegdheid moet een (landelijke)
Cito-toets worden afgelegd. Daarbij wordt onder meer kennis met betrekking
tot het opmaken van een proces-verbaal, wapenbeheersing, aanhouding en het
bijbrengen van bewijs beoordeeld.
Voor het verkrijgen van het diploma Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) is
er een genormeerde opleiding die aan een politie-opleidingsinstituut wordt
gegeven. Deze cursus duurt ongeveer zes maanden, waarna er een examen bij het
Cito moet worden afgelegd om het diploma te behalen. Het examen kan ook
worden afgelegd, zonder dat de cursus wordt gevolgd.
3.5. De wederpartij heeft op grond van de in tweede instantie gehanteerde
selectiecriteria eerst de sollicitanten uit de doelgroepen beoordeeld.
Aan de bijgestelde selectiecriteria voldeed slechts een sollicitant uit de
voorkeursgroepen (een vrouw). Van de overige sollicitanten bleken zes
sollicitanten te voldoen aan de bijgestelde criteria.
Er zijn zeven sollicitanten uitgenodigd voor een gesprek en daaruit zijn drie
sollicitanten benoemd in de functie van inspecteur, waaronder de hiervoor
genoemde vrouwelijke kandidaat.
3.6. De wederpartij heeft verzoeker bij brief van 30 mei 1995 afgewezen. In
deze brief stelt de wederpartij onder meer dat de functie van inspecteur in
de komende jaren vooral gericht zal zijn op de opsporing in het kader van de
WAV, TBA en AB (WAV staat voor Wet Arbeid Vreemdelingen: TBA staat voor
Tijdelijke Beschikbaarstelling Arbeidskrachten (voor het uitzendwezen
bijvoorbeeld): AB staat voor Arbeidsbemiddeling). De wederpartij geeft voorts
aan dat de keuze voor een nader gesprek is gemaakt uit sollicitanten die
naast het vereiste HBO werk- en denkniveau niet alleen kennis en ervaring
hebben opgedaan op administratief gebied, maar ook reeds actief zijn of zijn
geweest in de opsporing.
3.7. Verzoeker heeft na zijn afwijzing telefonisch contact opgenomen met de
hoofdinspecteur en met de directeur van de wederpartij.
Deze laatste heeft hem uitgenodigd voor een gesprek.
Op 8 januari 1996 heeft dit gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker en de
directeur van de wederpartij.
3.8. Verzoeker heeft tegelijkertijd met de indiening van zijn klacht bij de
Commissie een klacht ingediend bij de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid over de wijze waarop zijn sollicitatie is behandeld. De
Commissie heeft in mei 1996 het voorlopig oordeel op de klacht alsmede de
daarbij behorende verslagen van hoorzittingen ontvangen.
De Minister komt het geheel overziende tot de conclusie dat de
selectieprocedure voldoende zorgvuldig is doorlopen. Hij heeft voor de
stelling dat verzoeker in deze sollicitatieprocedure ongelijk zou zijn
behandeld geen aanwijzingen aangetroffen en heeft de klacht van verzoeker
ongegrond verklaard.
3.9. Ondanks het feit dat de Minister geconstateerd heeft dat de
selectieprocedure voldoende zorgvuldig is doorlopen, heeft hij in het
onderzoek aanleiding gezien om de selectieprocedure in een draaiboek vast te
laten leggen teneinde een eenduidige procedure te bevorderen en sollicitanten
daarover desgewenst op uniforme wijze te kunnen informeren.
De standpunten van partijen
3.10. Verzoeker is van mening dat er jegens hem onderscheid op grond van ras
is gemaakt en licht dit als volgt toe.
Hij is voor de bewuste functie niet uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek
ondanks het feit dat hij aan bijna alle gestelde functie-eisen voldeed. Hij
voldeed niet aan het vereiste van het in het bezit zijn van een diploma BOA.
Hij was echter bereid dit diploma alsnog te behalen.
Voorts is hij niet in het bezit van een MBA-diploma, maar wel van een diploma
op SPD-niveau, hetgeen hoger is dan het MBA niveau.
Verzoeker heeft bij verschillende personen, waaronder de hoofdinspecteur,
voorafgaand aan zijn sollicitatie informatie ingewonnen over de bewuste
functie.
Nadat verzoeker schriftelijk op de hoogte is gesteld van zijn afwijzing heeft
hij in het najaar van 1995 telefonisch contact opgenomen met de
hoofdinspecteur. Deze deelde hem mee dat verzoeker geen goed beeld had van de
functie en niet voldeed aan de gestelde eisen. Voorts heeft de
hoofdinspecteur verzoeker gevraagd, hoe hij het zou vinden om een illegale
landgenoot op te sporen en het land uit te zetten.
Deze opmerkingen hebben verzoeker gestoord.
Indien bij de selectie in tweede instantie het zwaartepunt is komen te liggen
bij de snelle operationele inzetbaarheid, meent verzoeker dat hij daar eerder
aan zou kunnen voldoen dan de sollicitanten die zijn aangesteld.
Deze volgen momenteel de MBA-opleiding, die minimaal een jaar zal duren. De
opleiding voor buitengewoon opsporingsambtenaar die verzoeker zou moeten
volgen duurt echter maximaal zes maanden.
Voorts zijn de drie sollicitanten die zijn aangesteld, allen (twee mannen en
een vrouw) blank en zijn er geen allochtonen in dienst bij de wederpartij.
De wederpartij stelt het volgende.
3.11. De wederpartij is van mening dat zij tijdens de sollicitatieprocedure
voor de bewuste functie geen onderscheid in strijd met de AWGB heeft gemaakt,
noch dat zij bij deze sollicitatieprocedure onzorgvuldig heeft gehandeld.
Conform de gemaakte afspraken binnen het departement zijn eerst de kandidaten
afkomstig uit de doelgroepen van het voorkeursbeleid op hun geschiktheid
beoordeeld. Toen niemand volledig aan de gestelde functie-eisen voldeed
werden dezelfde sollicitanten nogmaals bezien tegen de aangepaste
functie-eisen.
De advertentie is breed opgesteld omdat voor alle regio’s werd geworven en
vanwege het brede takenpakket binnen de verschillende regio`s. Er is derhalve
rekening gehouden met de wensen van alle regio`s. De functie in de
onderhavige regio was op korte termijn gericht op opsporing van illegale
werknemers. Op termijn zouden de kandidaten ook de andere werkzaamheden van
inspecteur moeten kunnen vervullen.
In de telefoongesprekken naar aanleiding van de advertentie bleek dat de
informatie over de functie niet voldoende duidelijk was. Toen heeft de
hoofdinspecteur bij de informatieverstrekking over de functie meer de nadruk
gelegd op de opsporing en de samenwerking met de Vreemdelingendienst.
3.12. Verzoeker voldeed niet aan alle functie-eisen en na bijstelling van de
functie-eisen voldeed hij nog steeds niet aan de gestelde eisen. Hij miste de
– na de bijstelling meer als prioritaire functie-eis gehanteerde –
opsporingsbevoegdheid. Omdat na bijstelling van de functie-eisen wel
voldoende kandidaten naar voren kwamen is verzoeker niet uitgenodigd voor een
sollicitatiegesprek. De opgeroepen kandidaten scoorden aanzienlijk beter met
betrekking tot het aspect opsporingservaring, deze waren allen in het bezit
van opsporingsbevoegdheid.
3.13. De bijstelling van de functie-eisen moet niet beschouwd worden als het
laten vallen of aanscherpen van functie-eisen en of een `uitsluitend’
selecteren op een functie-eis.
Er is sprake van het leggen van accenten c.q. toekennen van wegingsfactoren
vanuit het criterium van een snelle operationele inzetbaarheid. Het
zwaartepunt van de functie zal in de komende jaren liggen op de
opsporingsactiviteiten op het terrein van de illegale tewerkstelling.
Geen enkele allochtone kandidaat was in het bezit van opsporingsbevoegdheid.
Als een sollicitant alleen aan laatstgenoemd criterium niet voldeed zou hij
in de selectieprocedure toch meegenomen zijn. Betrokkene zou dan eerst worden
ingezet op een afdeling waar deze bevoegdheid niet van meet af aan
noodzakelijk is. Ondertussen zou hij in de gelegenheid worden gesteld om de
desbetreffende bevoegdheid te behalen.
De wederpartij heeft voorts uiteengezet dat de opsporingsambtenaren dikwijls
in teamverband opereren. Van het team maakt de Vreemdelingendienst deel uit.
3.14. Uit het verslag van de hoorzittingen, die zijn gehouden in het kader
van de klachtenprocedure van het Ministerie, blijkt dat de hoofdinspecteur
zijn verbazing uit over de opmerkingen door verzoeker weergegeven in het
hiervoor onder 3.10. genoemde telefoongesprek. Deze opmerkingen komen hem
onbekend voor en hij kan daarover slechts speculeren.
De hoofdinspecteur stelt, aldus het verslag, dat hij in de destijds gevoerde
telefoongesprekken alleen benadrukt heeft (omdat er een verkeerd beeld bleek
te bestaan van de functie) dat een substantieel deel van de functie de
samenwerking met de Vreemdelingendienst en de gevolgen daarvan (onder andere
uitzettingen) zou inhouden. Hij stelt voorts dat de ervaring leert dat dit
voor medewerkers een ingrijpende ervaring is en spanningen op kan leveren. In
zijn algemeenheid kan hij daar een waarschuwing vanuit hebben laten gaan.
Zeer zeker niet in het kader van iemands herkomst of de verwijzing naar de
illegale praktijken van illegale `landgenoten’, maar vanuit de werkrelatie.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking jegens verzoeker onderscheid heeft
gemaakt naar ras, zoals verboden in de AWGB.
4.2. Artikel 5 lid 1 sub a AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB
onderscheid op grond van ras bij de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking.
Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
onderscheid tussen personen op grond van ras.
In dit verband is van belang dat het begrip ras in de AWGB overeenkomstig het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van
rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ruim moet worden
uitgelegd en tevens omvat: huidskleur, afkomst, of nationale of etnische
afstamming (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13).
Volgens artikel 1 AWGB wordt onder onderscheid verstaan direct en indirect
onderscheid. Direct onderscheid is onderscheid op grond van een van de
verboden gronden, in dit geval ras.
Indirect onderscheid op grond van ras is onderscheid op grond van een ander
criterium dan ras, dat direct onderscheid naar ras tot gevolg heeft.
4.3. In de AWGB is een aantal uitzonderingen geformuleerd op het in de wet
neergelegde verbod van onderscheid. Met betrekking tot de grond ras zijn de
volgende uitzonderingen in dit geval relevant.
In artikel 2 lid 1 AWGB is bepaald dat het in de AWGB neergelegde verbod van
onderscheid niet geldt ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief
gerechtvaardigd is.
In artikel 2 lid 3 AWGB is bepaald dat het verbod van onderscheid naar ras
niet geldt in geval van voorkeursbeleid voor etnische of culturele
minderheidsgroepen.
4.4. De vraag die voorligt is of de selectieprocedure die door de wederpartij
is gehanteerd direct dan wel indirect onderscheid teweeg brengt.
Hieromtrent overweegt de Commissie als volgt.
4.5. Door de wederpartij wordt bij de werving en selectie onder meer op grond
van allochtone afkomst een voorkeursbeleid gevoerd.
Verzoeker is van allochtone afkomst en derhalve is het voorkeursbeleid op hem
toepasselijk.
Uit de verklaring van de wederpartij blijkt dat zij na een eerste beoordeling
van de sollicitatiebrieven tot de conclusie kwam dat geen enkele kandidaat
aan alle functie-eisen voldeed. De wederpartij heeft vervolgens de
functie-eisen bijgesteld en is een tweede selectie begonnen. Verzoeker is
hiervoor niet uitgenodigd, omdat hij niet aan deze functie-eisen voldeed. Met
name voldeed hij niet aan de aangescherpte functie-eis van
opsporingsbevoegdheid.
Het staat vast dat allochtone kandidaten hebben gesolliciteerd. Daarbij valt
op dat door de aanscherping van de functie-eis terzake van de opsporingstaak
niet alleen verzoeker niet in aanmerking kwam voor de selectie, maar ook alle
overige allochtone kandidaten werden uitgesloten.
Tenslotte staat vast dat door de wederpartij al vele jaren een
voorkeursbeleid naar etnische afkomst bij de selectie wordt gevoerd.
Geconstateerd wordt dat desondanks bij de wederpartij geen enkele allochtone
medewerker werkzaam is.
De wederpartij stelt weliswaar te betreuren dat zij geen allochtone
medewerkers in dienst heeft, maar heeft daar geen verklaring voor. Niet
gesteld en ook niet gebleken is dat er geen aanbod is van allochtone
kandidaten.
Voor wat verzoeker betreft kan op grond van de verstrekte informatie worden
vastgesteld dat hij aan de functie-eisen voldeed, zulks met uitzondering van
de later gestelde eis van opsporingsbevoegdheid. Voorts dat verzoeker op
administratief niveau een hogere kwalificatie had dan de kandidaten die wel
zijn aangesteld. Het is dan ook niet duidelijk geworden op welke wijze de
weging van verzoeker heeft plaatsgevonden en waarom hij niet (reeds in de
eerste ronde) uitgenodigd is voor de selectie.
4.6. In het kader van selectieprocedures heeft de Commissie reeds eerder
geoordeeld dat deze voldoende inzichtelijk, controleerbaar en systematisch
dienen te zijn, om te voorkomen dat (ongewild) onderscheid naar etnische
afkomst wordt gemaakt (Zie Commissie gelijke behandeling oordeelnummer 96-5.
In dit oordeel is wat betreft etnische afkomst overeenkomstige toepassing
gegeven aan het standpunt van het Europese Hof van Justitie inzake de
noodzaak van doorzichtigheid van procedures).
De Commissie is van oordeel dat kandidaten beoordeeld moeten worden aan de
hand van tevoren vastgestelde, nauwkeurig omschreven criteria, hetgeen als
een (rand)voorwaarde gezien moet worden voor een zo objectief mogelijke
selectieprocedure.
Dit is in het onderhavige geval niet gebeurd. De bijstelling van de
functie-eisen is niet aan de sollicitanten bekendgemaakt.
Voorts is door de wederpartij aangevoerd dat bij de tweede selectie een
weging heeft plaatsgevonden. Ondanks de gestelde prioriteit van de snelle
inzetbaarheid van de kandidaten was volgens de wederpartij het bezit van de
opsporingsbevoegdheid niet doorslaggevend, maar werden de kandidaten gewogen
aan de hand van een samenstel van functie-eisen. Daarbij is naar het oordeel
van de Commissie niet duidelijk geworden op welke wijze de weging heeft
plaatsgevonden. Door deze factoren is de selectieprocedure minder
inzichtelijk en minder controleerbaar geworden.
4.7. De Commissie is van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde feiten
en omstandigheden het vermoeden rijst dat bij de selectie voor de functie van
inspecteur sprake is geweest van onderscheid op grond van ras. Voorts dat
onder de gegeven omstandigheden het op de weg van de wederpartij ligt
aannemelijk te maken dat bij de afwijzing van verzoeker geen sprake was van
onderscheid op grond van ras.
4.8. Ten aanzien van het verweer van de wederpartij dat vanwege de gewenste
snelle inzetbaarheid van de kandidaten meer belang werd gehecht aan de
opsporingsbevoegdheid en minder aan een voltooide administratieve opleiding
overweegt de Commissie het volgende.
De Commissie stelt in het licht van het takenpakket van de wederpartij vast
dat het bezit van opsporingsbevoegdheid een reële functie-eis is. De
Commissie is er echter niet van overtuigd dat aan deze eis slechts kan worden
voldaan door uitsluitend kandidaten te selecteren die reeds in het bezit zijn
van opsporingsbevoegdheid. Het is immers bekend dat de desbetreffende
Cito-toets binnen afzienbare tijd gehaald kan worden. De Commissie wordt in
deze mening gesterkt omdat in de advertentie voor deze functie de gelegenheid
werd geboden het diploma BOA te behalen. Nu de opsporingsbevoegdheid veel
sneller dan het diploma BOA gehaald kan worden, valt niet in te zien waarom
die mogelijkheid niet zou kunnen worden geboden.
Voorts heeft de wederpartij uiteengezet dat opsporingsambtenaren dikwijls in
teamverband opereren, waarbij de Vreemdelingendienst deel van het team
uitmaakt. In dergelijke gevallen wordt in de opsporingsbevoegdheid reeds
voorzien door de beambten van de Vreemdelingendienst. Het komt de Commissie
voor dat in de overige gevallen in de snelle inzetbaarheid van nieuwe
opsporingsambtenaren kan worden voorzien door combinaties van ervaren en
onervaren of minder ervaren krachten. Daarbij wordt aangetekend dat deze
situatie slechts van korte duur is, omdat de opsporingsbevoegdheid binnen
korte tijd behaald kan worden.
De Commissie is er op grond van het bovenstaande niet van overtuigd dat de
snelle inzetbaarheid van de kandidaten de door de wederpartij bij de selectie
gehanteerde accentverschuiving in functie-eisen noodzakelijk maakte. Dit
klemt te meer omdat het behalen van de opsporingsbevoegdheid meer tijd vergt
dan het voltooien van de vereiste administratieve opleiding.
4.9. Het verweer van de wederpartij dat geen enkele allochtone kandidaat in
het bezit was van opsporingsbevoegdheid en reeds daarom niet voor selectie in
aanmerking kwam, is onder verwijzing naar het hiervoor onder 4.8. gestelde,
geen deugdelijk verweer. Het stellen van deze functie-eis is immers, zoals
hiervoor reeds uiteengezet, niet noodzakelijk voor de snelle inzetbaarheid
van kandidaten.
4.10. Nu de wederpartij het vermoeden van onderscheid op grond van ras
onvoldoende heeft weerlegd is de Commissie van oordeel dat in de onderhavige
selectie jegens verzoeker verboden onderscheid naar ras is gemaakt.
4.11. Artikel 13, lid 2 AWGB kent de Commissie de bevoegdheid toe om bij het
ter kennis brengen van het oordeel aan degene die het onderscheid maakt
aanbevelingen te doen.
Aanbeveling terzake van de werving en selectie
De Commissie constateert dat een breed opgestelde advertentie als de
onderhavige bezwaren meebrengt vanuit het oogpunt van gelijke behandeling. De
kandidaten worden niet beoordeeld aan de hand van objectieve selectiecriteria
die van te voren eenduidig kenbaar zijn gemaakt, maar worden op
oncontroleerbare wijze afgewogen tegen eisen die naderhand op een bepaalde
functie zijn toegesneden. Met name wordt op die manier niet voldoende
tegemoetgekomen aan de procedurele eisen van doorzichtigheid en
controleerbaarheid.
De Commissie beveelt derhalve de wederpartij aan meer gericht te werven,
zodat de functie-eisen specifiek op de desbetreffende vacatures kunnen worden
toegesneden.
De Commissie beveelt voorts aan het besluit van de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid, inhoudende de selectieprocedure ter bevordering van de
eenduidigheid in een draaiboek vast te leggen, spoedig ten uitvoer te
brengen.
Aanbeveling terzake van het voorkeursbeleid
De Commissie constateert dat het door de wederpartij gehanteerde
voorkeursbeleid, wat de allochtone doelgroep betreft, tot dusver geen effect
heeft gesorteerd.
De Commissie beveelt derhalve aan maatregelen te treffen teneinde de
ineffectiviteit op te heffen.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Inspectiedienst SZW van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Arnhem jegens de heer
(…) te Nijmegen onderscheid naar ras heeft gemaakt zoals verboden in
artikel 5 lid 1 sub a van de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. A. Kruyt (lidKamer), mw. dr. L. Mulder (lid Kamer), mw. mr. S.L. Kroes (secretaris Kamer)