Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 8 oktober 1996

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


E wordt ervan verdacht zich op de Filipijnen schuldig te hebben gemaakt aan
het tot tweemaal toe plegen van seksuele handelingen ten aanzien van vrouwen
die als gevolg van de toestand van sterk verlaagd bewustzijn, niet in staat
waren zich te verzetten, of zelfs maar tijdens deze handelingen hun wil te
uiten. Voorts heeft hij zich samen met een ander schuldig gemaakt aan
verkrachting van een zeer jong meisje op de Filippijnen. Hij heeft hiervan
ook video-opnamen en foto’s gemaakt.
De Officier van Justitie heeft een gevangenisstraf geëist van acht jaren met
aftrek van voorarrest. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.

Volledige tekst


Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden
misdrijven oplevert.

Verdachte is deswege strafbaar, nu te zijnen aanzien geen
strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.

Strafmotivering
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde
feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de
persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens
het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straffen het volgende
overwogen.

Verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan het plegen van
seksuele handelingen ten aanzien van vrouwen die als gevolg van de toestand
van sterk verlaagd bewustzijn, waarin zij verkeerden, niet in staat waren
zich te verzetten, of zelfs maar tijdens deze handelingen hun wil te uiten.
Eenmaal gebeurde dat op de Filippijnen, waar het gezien de gemaakte
videobeelden lijkt te zijn gegaan om een jong meisje en voorts eenmaal in
Nederland, waar het volgens verdachte een volwassen vrouw betrof.

Voorts heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan
verkrachting van een zeer jong meisje, op de Filippijnen.
Ten aanzien van een derde Filippijns meisje – twaalf jaar oud – pleegde hij
ontuchtige handelingen, waarbij hij o.a. zich door het meisje met de mond
liet bevredigen.

Van deze seksuele handelingen maakte verdachte steeds foto’s en/of
video-opnamen, `voor de kick’ zoals hijzelf heeft aangegeven.

Bij de bewezenverklaarde handelingen is het niet gebleven, zo is ter
terechtzitting gebleken. Dat niet meer feiten zijn bewezenverklaard vindt ten
dele zijn oorzaak in technisch-juridische beperkingen, die met name een
gevolg zijn van het feit dat van enkele zichtbaar jonge slachtoffers op de
Filippijnen de identiteit en daarmee de exacte leeftijd niet kon worden
vastgesteld. Met name kon niet worden vastgesteld of deze meisjes jonger
waren dan twaalf jaar, dan wel tussen de twaalf en zestien jaar oud.

Op grond van de eigen waarneming ter terechtzitting – bij het zien van de
videobanden – en in het licht van de omtrent verdachte uitgebrachte
rapportage stelt de rechtbank vast, dat verdachte zijn slachtoffers heeft
behandeld als gebruiksvoorwerpen ter bevrediging van zijn seksuele lusten, en
dit bij herhaling op buitengewoon weerzinwekkende wijze.

Daarenboven geldt dat hij, voorzover het de feiten op de Filippijnen betreft,
geheel voorbij is gegaan aan het gegeven dat aldaar jonge meisjes vanwege
economische en sociale omstandigheden (vaak door ouderen) worden gedwongen
zich te prostitueren.
Van vrije keuze bij die meisjes is geen sprake, nog daargelaten dat zelfs als
dit anders was verdachte er gelet op de leeftijd van een aantal van die
meisjes geen gebruik van had mogen maken.

De stelling van de verdediging dat verdachte in Manilla slechts naar de
hoeren is geweest, waarna achteraf bleek dat een van die hoertjes pas 12 jaar
oud was, doet aan vorenstaande vaststellingen geen recht. Evenmin het
herhaaldelijk door verdachte betoogde, dat die meisjes niet anders hadden te
doen dan gemaakte afspraken – tegen betaling – na te komen.

Onjuist is dat de rechtbank ten aanzien van de op de Filippijnen gepleegde
feiten slechts zou hebben te letten op de mate waarin de Filippijnse
rechtsorde zou zijn geschokt.
Verdachte heeft zelf een verband gecreëerd met de Nederlandse rechtsorde door
beeldmateriaal van de door hem gepleegde strafbare feiten mee naar Nederland
te nemen.
Bovendien wordt meer en meer duidelijk hoezeer feiten als de onderhavige,
begaan door een Nederlander in een land als de Filippijnen, binnen de
Nederlandse rechtsorde als schokkend worden ervaren. De rechtbank laat dan
nog daar dat op de Filippijnen feiten, als de bewezenverklaarde met hoge
straffen worden bedreigd.

Verdachte heeft er ter terechtzitting een en andermaal blik van gegeven het
laakbare van zijn handelwijze niet in te zien. De welhaast volkomen
onverschillige en emotieloze houding van verdachte ter terechtzitting, ook
bij directe confrontatie met voornoemde videobeelden, pleit niet voor
verdachte en is voor de rechtbank, mede gelet op hetgeen uit de
psychiatrische en psychologische rapportage naar voren is gekomen, aanleiding
te vrezen voor herhaling.

Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de
rapporten die over verdachte zijn uitgebracht door drs. E.S.J. de Man-Roorda,
psychologe te ‘s-Gravenhage, d.d. 17 september 1996 en door A.L. Elsman,
psychiater te ‘s-Gravenhage d.d. 23 september 1996.
De psychologe concludeert onder andere dat de persoonlijkheid van verdachte
wordt gekenmerkt door een grote mate van zelfingenomenheid en egocentrisme en
voorts dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling
der geestvermogens is waargenomen.
Uit voormeld psychiatrisch rapport blijkt onder andere dat er bij verdachte
in emotioneel opzicht sprake is van vervlakking en dat verdachte in
relationele zin gericht is op eigen behoeftebevrediging en verminderd
gevoelig is voor de beleving en gevoelens van anderen. De psychiater acht de
kans op herhaling niet uitgesloten en concludeert dat de feiten aan verdachte
in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank neemt
de conclusie van de psychiater over en maakt die tot de hare.

De rechtbank zal de onttrekking aan het verkeer gelasten van de onder
verdachte inbeslaggenomen voorwerpen vermeld op bijlage B (nrs. 1 tot en met
23) behorende bij het procesverbaal en kennisgeving inbeslagneming (PV nr
2611/96) van inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen, zijnde deze
voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze
voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar door
verdachte begane misdrijven en deze voorwerpen opgevat dienen te worden als
een gezamenlijkheid van voorwerpen die kunnen dienen tot het begaan of de
voorbereiding van soortgelijke feiten als door verdachte begaan, en het
ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen
belang. Bovendien zijn met betrekking tot een deel van deze voorwerpen de
bewezenverklaarde feiten begaan.

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de onder verdachte
in beslaggenomen voorwerpen vermeld op bijlage A (nrs. 1 tot en met 11) en C
(nrs. 1 tot en met 3) behorende bij het proces-verbaal en kennisgeving
inbeslagneming (PV nr 2611/96), nu het belang van de strafvordering zich
daartegen niet langer verzet.

De toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 27, 36b, 36c, 47, 57, 240b, 242, 243, 247 (oud), 245 van het
Wetboek van Strafrecht

Beslissing
De rechtbank,

verklaart de dagvaarding nietig voorzover het betreft de navolgende passages:

feit 1: heeft vervaardigd en/of heeft ingevoerd (5e, 6e regel)
en daarvan deel uitma(a)k(t)en (10e regel)
feit 2: en daarvan deel uitmakende (3e regel)
feit 3 primair: en daarvan deel uitmaakt (4e regel)
en daarvan deel uitmakend (6e regel)
feit 3 subsidiair: en daarvan deel uitmaakt (4e, 5e regel)
en daarvan deel uitmakend (5e, 6e regel)
feit 4 primair: en daarvan deel uitmaakt (3e, 4e regel)
en daarvan eveneens deel uitmakend (5e regel)
feit 4 subsidiair: en daarvan deel uitmaakt (4e regel)
en daarvan deeluitmakend (5e regel)
feit 5 primair: en daarvan deel uitmaakt (4e, 5e regel)
en daarvan deel uitmakend (5e, 6e regel)
feit 5 subsidiair: en daarvan deel uitmaakt (5e regel)
en daarvan deel uitmakend (6e regel)
feit 6 primair: en daarvan deel uitma(a)k(t)en (4e, 5e regel)
en daarvan deel uitmakend (6e regel, 7e regel).

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de hem bij
dagvaarding onder 2 en 6 primair telastgelegde feiten heeft begaan;

spreekt hem daarvan vrij;

heft te dien aanzien het bevel tot voorlopige hechtenis op;

verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
de hem bij dagvaarding onder 1, 3, 4 primair, 5 primair en 6 subsidiair
telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:

feit 1:
Een afbeelding van seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de
leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt is betrokken in voorraad hebben,
meermalen gepleegd;
en

Een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging,
waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt
is betrokken in voorraad hebben, meermalen gepleegd;

feit 3
Met iemand van wie de dader weet dat zij in staat van onmacht verkeert
ontuchtige handelingen plegen;

feit 4 primair:
Met iemand van wie de dader weet dat zij in staat van lichamelijke onmacht
verkeert handelingen plegen, die mede bestaan uit seksuele binnendringen van
het lichaam;

feit 5 primair:
Medeplegen van verkrachting;

feit 6 subsidiair:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die bestaan
uit het seksueel binnendringen van het lichaam;

verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.

bepaalt, dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze
uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de
uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in
mindering zal worden gebracht;

verklaart onttrokken aan het verkeer de onder verdachte inbeslaggenomen
voorwerpen vermeld op bijlage B (nrs. 1 tot en met 23) behorende bij het
proces-verbaal en kennisgeving inbeslagneming (PV nr 2611/96) van
inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen;

gelast de teruggave aan verdachte van de onder verdachte inbeslaggenomen
voorwerpen vermeld op bijlage A (nrs. 1 tot en met 11) en C (nrs. 1 tot en
met 3) behorende bij het procesverbaal en kennisgeving inbeslagneming (PV nr
2611/96);

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding onder 1, 3, 4, 5
en 6 meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard;
spreekt hem daarvan vrij.

Noot

Dit vonnis van de Haagse rechtbank toont aan dat ook Nederlanders zich
schuldig maken aan internationaal kindersextoerisme. Deze veroordeling past
in een lijstje van gelijksoortige vonnissen in Duitsland, Zweden, Engeland en
Australië. Niet iets om trots op te zijn, maar het dit geval bevestigt de
noodzaak om ook vanuit Nederland actief te zijn met preventie en repressie om
deze vorm van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen te bestrijden. Om
hoeveel gevallen gaat het dan? Dat laat zich alleen maar schatten: een paar
duizend Nederlandse sextoeristen naar Thailand en de Filippijnen per jaar?
Inmiddels is op 28 januari 1997 door dezelfde Haagse Rechtbank de 24-jarige
student Van E. veroordeeld voor seksueel misbruik van twee meisjes (één ouder
dan twaalf jaar en één jonger dan twaalf jaar), ook op de Filippijnen. Hij is
veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan acht voorwaardelijk. Uit
de bijzondere voorwaarde die de rechtbank hierbij stelt – dat hij zich onder
intensieve individuele psychiatrische behandeling moet stellen – valt af te
leiden dat deze veroordeelde seksueel niet goed in zijn vel zit.

Ter terechtzitting in de zaak Van der S. is gebleken, dat zijn zaak begonnen
is doordat er een tip bij de politie kwam uit een foto-ontwikkelcentrale. Bij
Van der S. thuis zijn videobanden aangetroffen, waarop zijn seksuele
activiteiten met jonge meisjes op de Filippijnen te zien zijn.
Zonder dit beeldmateriaal, met name de video, was veroordeling niet mogelijk
geweest. Dat maakt nog eens duidelijk hoe moeilijk in het algemeen
bewijsvoering bij seksuele delicten kan zijn. Deze verdachte heeft zelf het
bewijsmateriaal geleverd.

Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek is een delegatie van Justitie naar de
Filippijnen gegaan om aan de hand van de videoband slachtoffers met naam en
toenaam te identificeren en verklaringen van hen op te nemen. Hieruit blijkt
dat het succes van een strafzaak mede afhankelijk is van hoeveel moeite en
geld Justitie bereid is erin te investeren.
Voor een effectieve aanpak van kindersextoerisme is van diverse kanten
gepleit voor speciale liaison officers ter plaatse. Minister Sorgdrager vindt
dat de Nederlandse politiefunctionaris die in Bangkok zit voor
drugsmisdrijven (‘de gouden driehoek’) kinderprostitutie erbij kan doen; deze
liaison officer is vanuit Bangkok ook in Manila geaccrediteerd.

Ook voor een slachtoffer is het heel wat om belastende verklaringen af te
leggen. Dat is eigenlijk alleen mogelijk, als een jonge prostituée inmiddels
`de business’ heeft verlaten en er organisaties zijn die haar kunnen opvangen
en haar (en haar familie) een nieuw perspectief voor de toekomst bieden.

Defence for Children International is in contact met één van de slachtoffers
van Van der S. met het oog op een mogelijke civiele procedure voor
schadevergoeding. Dit is tamelijk gecompliceerd, ook omdat het Filippijnse
recht daarop van toepassing is. Voor de start van deze civiele procedure
wordt gewacht tot het strafrechtelijke proces in hoger beroep is behandeld en
er dus geen juridische onduidelijkheid meer is over de feiten.

Van der S. is bij vonnis van de Haagse Rechtbank gestraft voor een aantal
seksuele misdrijven. Welke strafmaat de Nederlandse rechter voor
kindersextoerisme hanteert, blijkt onduidelijk daar het cumulatief ten laste
is gelegd. Daarom is het niet uit te maken wat voor de Nederlandse rechter de
strafmaat voor kindersextoerime is.
Mijn veronderstelling is tevens, dat het totaal gebrek aan compassie met zijn
slachtoffers en aan spijt dat Van der S. ten toon spreidde ter terechtzitting
fors heeft bijgedragen aan de totale straftijd van vijf jaar. Het is
afwachten of tijdens het hoger beroep er sprake zal zijn van (al dan niet
ingestudeerd) berouw.
Ook het vonnis van 28 januari 1997 van de Haagse rechtbank inzake Van E.
geeft nog geen duidelijkheid over een mogelijke strafmaat; hij toonde wel
grote spijt en er was voor de rechtbank aanleiding om psychiatrische
behandeling voorwaarde te maken bij het voorwaardelijk deel van de
gevangenisstraf. Verder was Van E. geen gewone sextoerist: hij heeft zich
ruim voor zijn sextrip naar de Filippijnen in de publiciteit geafficheerd als
voorzitter van een pedofielenvereniging.

Nu is ook Van der S. niet zo maar een toevallige kindersextoerist, maar uit
het totale vonnis blijkt, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
kinderpornografie en verkrachting (van een bewusteloze vrouw): een complex
van seksuele misdrijven.
Hij heeft in ieder geval kinderporno en kinderprostitutie gecombineerd. Dat
komt vaker voor, is mijn indruk, die overigens wordt gedeeld in kringen van
justitie en politie. Heldere cijfers ontbreken, zoals in het algemeen over
seksuele commerciële exploitatie.
De casus geeft grond voor de veronderstelling, dat kinderporno meer een zaak
is van een aantal min of meer gesloten circuits dan van bloeiende harde
business. Het amateurisme en semi-professionalisme viert hoogtij: een
videocamera en twee videorecorders vormen samen al een
(kinder)pornofabriekje. In tegenstelling tot fotografie komt er bij een
videoproduktie geen ontwikkelcentrale aan te pas.

Voor de toepassing van artikel 245 Sr is een klacht van het slachtoffer (of
van de ouders of de Raad voor Kinderbescherming) noodzakelijk. Er komt een
onderzoek over de betekenis van het klachtvereiste bij een aantal
zedenmisdrijven, uit te voeren door het Verwey-Jonker Instituut. Het gaat in
dit onderzoek ook om de vraag of het klachtvereiste een belemmering vormt
voor de aanpak van kinderprostitutie en sextoerisme vanuit Nederland. Aan de
hand van de uitkomsten van dit onderzoek komt minister Sorgdrager eventueel
met voorstellen voor wetswijziging (Handelingen TK 96-97, 29-2446/2447).

In het tijdschrift Rechtshulp (1996, nummer 6/7, vakantienummer!) heb ik een
voorstel geformuleerd voor een nieuw artikel in het Wetboek van Strafrecht
speciaal gericht op kinderprostitutie.
In mijn voorstel wordt de prostituant strafbaar voor allerlei vormen van
seksueel contact tot en met seksuele gemeenschap. Een element is ook de
economische dimensie: er moet sprake zijn van sex voor geld. Het derde
element in mijn voorstel betreft de leeftijd: een kind wordt gedefinieerd als
een onder-18-jarige. Dit laatste hangt met name samen met de bescherming
tegen seksuele uitbuiting van minderjarigen die is vastgelegd in artikel 34
van het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind. In mijn voorstel voor een
nieuw artikel 248quater laat ik ook het klachtvereiste vallen. Minister
Sorgdrager heeft laten weten dit voorstel te betrekken bij overwegingen over
wetswijziging op grond van het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut over
het klachtvereiste.

Conclusie van deze beschouwing over het vonnis van de Rechtbank Den Haag kan
zijn dat de betekenis van dit vonnis niet ligt in de juridische interpretatie
van artikel 245 Sr of enig ander wetsartikel, maar veel meer in het
maatschappelijk effect. In het jaar van Dutroux en van het Wereldcongres over
commerciële seksuele uitbuiting in Stockholm vindt in Nederland de eerste
veroordeling van een kindersextoerist plaats. Met de huidige Nederlandse
wetgeving kunnen in ieder geval ernstige vormen van kindersextoerisme worden
aangepakt. Dit wil overigens niet zeggen, dat de discussie over aanscherping
van de wetgeving overbodig is geworden.
De voorlichtingscampagne over kindersextoerisme zoals opgezet door
ECPAT-Nederland krijgt steun door de vonnissen, zoals dat van 8 oktober 1996
tegen Van der S.

Bij het schrijven van deze noot is gebruik gemaakt van:
– Aruna Mungra, De Groene Oogst, scriptie juridische faculteit, Vrije
Universiteit, 1996;
– Maria Cardoso, A ticket to Paradise, scriptie juridische faculteit,
Universiteit Utrecht, 1996;
– Ingeborg Quaedvlieg, Kinderprositutie in Thailand en de Filippijnen in het
Tijdschrift voor de Rechten van het Kind (uitgave Defence for Children
International), juni 1996.

Stan Meuwese

Rechters

Mrs Verheij, Sleeswijk Visser-De Boer en Van Beukering-Rosmuller