Instantie: Commissie gelijke behandeling, 11 oktober 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster was werkzaam bij de wederpartij op basis van een aanstelling voor
bepaalde tijd. De wederpartij heeft de aanstelling niet verlengd. Volgens
verzoekster is de reden hiervoor gelegen in haar zwangerschap.
De Commissie stelt vast dat de zwangerschap van verzoekster binnen de
afdeling tot problemen en irritaties heeft geleid. Uit de verklaring van
verzoekster ter zitting blijkt dat haar zwangerschap tot het
zwangerschapsverlof in de werkrelatie is geproblematiseerd en daarna, vanaf
maart 1996, niet meer. Aangezien volgens verzoekster de kritiek op haar
geschiktheid voor deze functie onverwacht is gekomen en zij in de kritiek van
de wederpartij op haar algehele instelling (`het bedrijfsbelang is haars
inziens ondergeschikt aan het persoonlijk belang’) een verwijzing ziet naar
haar zwangerschap, is verzoekster van mening dat bij de beoordeling haar
zwangerschap toch een rol heeft gespeeld.
De Commissie constateert dat er geen andere feiten of omstandigheden naar
voren zijn gebracht die duiden op samenhang van de zwangerschap van
verzoekster en het besluit van de wederpartij de aanstelling niet te
verlengen. Een dergelijke samenhang is niet altijd onmiskenbaar aanwezig,
maar wordt vermoed aanwezig te zijn indien de door de wederpartij opgegeven
redenen voor het niet verlengen van de aanstelling van verzoekster niet
steekhoudend zijn.
De reden die de wederpartij gegeven heeft voor het niet verlengen van de
aanstelling was dat verzoekster niet geschikt zou zijn voor deze functie.
Verzoekster beschikt, naar het oordeel van de wederpartij, in beginsel wel
over de capaciteiten voor de functie van bedrijfsvoorlichter, maar niet over
de eigenschappen om te functioneren in een kleiner ambtelijk team.
De Commissie rekent het niet tot haar taak te beoordelen of verzoekster al
dan niet geschikt was om te kunnen functioneren binnen een klein ambtelijk
team. De taak van de Commissie is te beoordelen of de zwangerschap van
verzoekster mede een rol heeft gespeeld bij het niet verlengen van de
aanstelling. Daarbij wordt de beoordeling over de geschiktheid slechts in
zoverre betrokken dat aannemelijk moet zijn dat de wederpartij de aanstelling
niet heeft verlengd vanwege redenen die uitsluitend met haar (on)geschiktheid
voor de functie samenhangen. In dit kader is van belang dat de wederpartij de
geschiktheid van verzoekster moet hebben bepaald op een wijze die niet
ondeugdelijk of willekeurig is.
De Commissie stelt vast dat, hoewel partijen de relatie tussen verzoekster en
de collega verschillend duiden, onbetwist is dat de taakverdeling tussen
verzoekster en de collega problematisch was. Het is duidelijk dat zulks voor
het functioneren binnen een team van twee personen bezwarend is. Nu
verzoekster geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd met betrekking tot de
overige specifieke bezwaren van de wederpartij acht de Commissie het niet
onaannemelijk dat de door de wederpartij opgegeven redenen voor het niet
verlengen van de aanstelling samenhangen met het functioneren van
verzoekster.
Voor wat de beoordelingen betreft is gebleken dat deze bij de wederpartij
doorgaans halfjaarlijks plaatsvinden. Verzoekster is tijdens de aanstelling
van 16 maanden drie keer beoordeeld. Deze beoordelingen zijn voor verzoekster
bemoedigend, dan wel gunstig uitgevallen.
Uit het feit dat de aanstelling met 16 weken is verlengd, leidt de Commissie
af dat de wederpartij heeft bevorderd dat de afwezigheid van verzoekster
wegens zwangerschapsverlof niet aan een volledige beoordeling in de weg zou
staan. Dit is naar het oordeel van de Commissie ook niet gebeurd. In de
eindbeoordeling wordt immers niet getwijfeld aan de capaciteiten van
verzoekster voor de functie, maar wordt zij op andere gronden afgewezen.
De Commissie acht het begrijpelijk dat verzoekster teleurgesteld is dat zij,
ondanks de positieve beoordeling van haar capaciteiten, niet geschikt werd
bevonden. De Commissie heeft echter geen aanwijzingen dat de beoordelingen
door de wederpartij hebben plaatsgevonden op zodanige wijze dat daardoor het
gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Op grond hiervan is de Commissie van oordeel dat niet aannemelijk is geworden
dat de zwangerschap van verzoekster bij het besluit van de wederpartij de
aanstelling van verzoekster niet te verlengen mede een rol heeft gespeeld.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 27 augustus 1996 verzocht mevrouw (…) te De Meern (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) met
spoed haar oordeel uit te spreken over de vraag of door (…) te Utrecht
(hierna: de wederpartij) onderscheid op grond van geslacht is gemaakt als
bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster was werkzaam bij de wederpartij op basis van een aanstelling
voor bepaalde tijd. De wederpartij heeft de aanstelling niet verlengd.
Volgens verzoekster is de reden hiervoor gelegen in haar zwangerschap.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en conform het
verzoek van verzoekster de versnelde procedure toegepast. Partijen hebben hun
standpunten schriftelijk toegelicht. Zij zijn opgeroepen voor een zitting op
11 september 1996 en hebben hun standpunten nader mondeling toegelicht.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
– dhr. (…)
– mw. (…)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (afdelingschef)
– dhr. (…) (algemeen secretaris)
– dhr. mr. (…) (gemachtigde)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer)
2.3. Het oordeel is vastgesteld door een ad hoc Kamer van de Commissie. In
deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster heeft in november 1994 een open sollicitatie gericht aan de
wederpartij. In maart 1995 ontstond er een vacature en werd zij uitgenodigd
voor een sollicitatiegesprek. Verzoekster is op 22 mei 1995 als
bedrijfsvoorlichter in dienst getreden bij de wederpartij op basis van een
tijdelijke aanstelling voor een jaar. Door de aanstelling van verzoekster
werd de formatie van de betreffende afdeling voltallig. Er zijn aldaar in
totaal 17 personen werkzaam. De afdeling kent een unit bedrijfsvoorlichting.
Deze telt twee personen waaronder verzoekster. Verzoekster werkte voltijd en
haar collega- bedrijfsvoorlichter is drie dagen werkzaam.
3.2. Kort na aanvang van het dienstverband, op 24 mei 1995, heeft verzoekster
het afdelingshoofd meegedeeld dat zij drie maanden zwanger was. Door de
collega’s van verzoekster is kritisch gereageerd op deze mededeling.
3.3. Er zijn met verzoekster drie beoordelingsgesprekken gevoerd. Bij deze
gesprekken waren aanwezig het (fungerend) afdelingshoofd en een medewerker
personeelszaken. Van deze gesprekken zijn verslagen opgemaakt. Deze zijn door
verzoekster mede-ondertekend, zulks met uitzondering van het laatste
gespreksverslag dat onderwerp is van geschil.
Daarnaast zijn er enkele functioneringsgesprekken gevoerd.
3.4. Het eerste beoordelingsgesprek vond plaats op 18 oktober 1995.
Verzoekster werd voldoende tot goed beoordeeld. In de toelichting wordt
vermeld dat de beoordeling op slechts vijf maanden dienstverband is
gebaseerd. Dit bood, aldus de toelichting, voor een aantal taakonderdelen
onvoldoende basis om een `volledige’ beoordeling te kunnen maken.
3.5. Verzoekster is van eind oktober 1995 tot 19 februari 1996 afwezig
geweest in verband met zwangerschapsverlof.
Na haar terugkeer zijn er met verzoekster enkele herintredingsgesprekken
gevoerd door het afdelingshoofd.
In een van deze gesprekken, omstreeks maart 1996, heeft het afdelingshoofd
bevestigd dat hij een streep zette onder alle zwangerschapsperikelen.
Voorzover collega’s daarmee nog moeite hadden was dat hun probleem.
3.6. Op 15 april 1996 vond een tweede beoordelingsgesprek plaats. Er werd per
beoordelingsrubriek geen inhoudelijk oordeel gegeven. Als reden wordt
vermeld, dat gelet op verzoeksters zwangerschapsverlof, de
beoordelingsperiode te kort was voor een verantwoorde beoordeling. De kans
dat verzoekster zou slagen als bedrijfsvoorlichter werd positief ingeschat.
De tijdelijke aanstelling werd met 16 weken verlengd om bij voldoende
functioneren te worden omgezet in een vast dienstverband.
3.7. Op 11 juni 1996 heeft een functioneringsgesprek tussen verzoekster en
het nieuwe (fungerend) afdelingshoofd plaatsgevonden. Van dit gesprek is een
notitie, opgesteld door het afdelingshoofd, overgelegd.
3.8. Op 1 juli 1996 vond een derde beoordelingsgesprek plaats. Daarbij wordt
verzoekster meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een vaste
aanstelling. Dit wordt aan verzoekster bij brief van 2 juli 1996 bevestigd.
De standpunten van partijen
3.9. Verzoekster stelt het volgende.
Zij is van mening dat haar tijdelijke aanstelling niet is omgezet in een vast
dienstverband vanwege haar zwangerschap.
Verzoekster zou in het jaar dat zij op basis van een tijdelijk dienstverband
werkzaam was twee maal beoordeeld worden. Bij goed functioneren zou zij een
vast dienstverband krijgen. Verzoekster is van mening dat haar zwangerschap
inhoudelijk en procedureel een rol heeft gespeeld bij de beoordelingen. Zij
is namelijk drie keer beoordeeld. In alle drie de beoordelingsgesprekken
wordt opgemerkt dat de periode waarover de wederpartij verzoekster heeft zien
functioneren te kort is voor een gefundeerd oordeel. Voorts voldeden de
gesprekken niet aan de eisen van een beoordeling.
Bij een vrouwelijke collega die gelijk met verzoekster in dienst is getreden,
zijn alle beoordelingen wel conform de procedure verlopen.
Verzoekster heeft het afdelingshoofd, zodra zij was aangesteld, verteld dat
zij drie maanden zwanger was. Het afdelingshoofd reageerde niet positief.
Collega’s lieten verzoekster diverse keren door middel van opmerkingen
merken, dat haar zwangerschap een probleem zou vormen. Zo werd gesuggereerd
dat verzoekster de organisatie had benadeeld door haar zwangerschap niet te
melden tijdens de sollicitatieprocedure en dat verzoeksters contract toch
niet verlengd zou worden aangezien men haar vanwege haar afwezigheid in
verband met zwangerschapsverlof niet zou kunnen beoordelen. Het
afdelingshoofd heeft verzoekster meegedeeld dat zij zich door haar
zwangerschap veel slechte wil op de hals had gehaald van haar collega’s en
dat zij dat zelf maar moest oplossen. Verzoekster is daarbij te kennen
gegeven dat het afdelingshoofd de sfeer op de afdeling erg belangrijk vond.
Na verzoeksters terugkeer na zwangerschapsverlof is haar meegedeeld dat men
een streep wilde zetten onder `alle zwangerschapsperikelen’ en dat als
collega’s er nog moeite mee hadden dat hun probleem was. Het afdelingshoofd
gaf verzoekster te kennen erg tevreden te zijn over het feit dat zij alles zo
snel weer oppakte. In het beoordelingsgesprek op 15 april 1996 werd
verzoekster niet inhoudelijk beoordeeld. Verzoekster heeft het afdelingshoofd
gevraagd of hij in de 16 weken dat haar contract verlengd werd iets
bijzonders van haar wilde zien. Dit werd ontkennend beantwoord.
Op 1 juni 1996 werd verzoeksters afdelingshoofd vervangen door een medewerker
van een andere afdeling. Op 1 juli, dus na vier weken, werd verzoekster
meegedeeld dat haar contract niet zou worden verlengd. Er werd gezegd dat dit
niet aan verzoeksters functioneren lag, maar aan de slechte sfeer op de
afdeling en de te hoge ambities van verzoekster.
Verzoekster stelt ter zitting dat zij zich overvallen voelt door de kritiek
van de wederpartij. Zij stelt deze kritiek niet eerder op een dergelijke
wijze gehoord of gelezen te hebben. Zij meent dat er sprake is van
onwaarheden.
Voorts wordt door verzoekster weersproken dat er tussen haar en de collega
`slechts schriftelijk’ werd gecommuniceerd. In de maand juni was de collega
twee van de drie werkdagen op een bijkantoor werkzaam en in die periode moest
vaak schriftelijk gecommuniceerd worden. Voor het overige is zij van mening
dat er een zakelijk verschil van inzicht bestond met haar collega over de
taakverdeling. Daarbij geeft verzoekster aan dat de collega zich erover
beklaagde dat zij voor vijf dagen werk had, terwijl zij drie dagen werkte.
Verzoekster is van mening dat er geen sprake was van een slechte sfeer op het
persoonlijke vlak.
3.10. De wederpartij stelt het volgende.
De wederpartij bestrijdt dat gehandeld is in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling. Het besluit om verzoeksters tijdelijke aanstelling niet te
verlengen, is gebaseerd op de overtuiging van de wederpartij dat zij niet
voldaan heeft aan de verwachtingen die aan haar functioneren in redelijkheid
kunnen worden gesteld.
De zwangerschap van verzoekster stelde de afdeling voorlichting van de
wederpartij voor grote problemen. De afdeling kende reeds geruime tijd
capaciteitsproblemen die door de aanstelling van verzoekster zouden moeten
worden weggenomen. Gelet hierop is het niet verwonderlijk dat verzoeksters
zwangerschap tot irritaties bij haar collega’s leidde. Deze irritaties hebben
echter geen enkele invloed gehad op de beslissing om het dienstverband niet
te verlengen. De wederpartij heeft verzoeksters afwezigheid in verband met
haar zwangerschap ook zonder meer geaccepteerd.
De wederpartij heeft bij het eerste en tweede beoordelingsgesprek tot
uitdrukking gebracht dat een volledige beoordeling van verzoeksters
functioneren niet mogelijk was, gelet op haar afwezigheid. Dat verzoekster in
eerste instantie een verlenging is geboden, getuigt van een positieve
grondhouding. Dit wordt nog ondersteund door de uitspraak, die volgens
verzoekster door het afdelingshoofd is gedaan, dat er een streep gezet moest
worden onder de zwangerschapsperikelen en de problemen die collega’s daarmee
hadden.
In de periode tussen het tweede en derde beoordelingsgesprek is de
wederpartij gebleken dat verzoekster op een aantal onderdelen niet voldeed
aan in redelijkheid gestelde verwachtingen. Hoewel verzoekster de
capaciteiten had om uit te groeien tot een goed bedrijfsvoorlichter,
beschikte zij niet over de eigenschappen die noodzakelijk zijn om te
functioneren in een kleiner ambtelijk team.
De samenwerking tussen verzoekster en haar collega-bedrijfsvoorlichter
verliep niet goed en ook de communicatie tussen hen verliep gebrekkig.
Bovendien trachtte verzoekster de afgesproken taakverdeling tussen haar en
haar collega-bedrijfsvoorlichter herhaaldelijk ter discussie te stellen.
Hierdoor ontstond een competentiestrijd. Verzoekster onderkende naar de
mening van de wederpartij niet dat zij over een geringe ervaring beschikte,
terwijl haar collega de functie reeds jarenlang naar tevredenheid uitoefende.
Verzoekster was van mening dat er niet voldoende gebruik werd gemaakt van
haar capaciteiten en dat haar ambities niet werden gehonoreerd.
Ook heeft de wederpartij geconstateerd dat verzoekster moeite had om
verschillende afspraken na te komen. In tegenstelling tot de afspraak dat het
werken in deeltijd in ieder geval de eerste twee jaar niet mogelijk zou zijn,
heeft verzoekster gesteld dat de afspraak bestond dat zij reeds na een jaar
in deeltijd zou kunnen werken. Ook de afspraken met betrekking tot
verzoeksters functie-inhoud werden in toenemende mate ter discussie gesteld.
Voorts heeft verzoekster verzwegen dat zij nevenwerkzaamheden verrichtte. Dit
terwijl haar uitdrukkelijk is gewezen op een meldingsplicht terzake.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid maakt op grond van
geslacht in strijd met de wetgeving gelijke behandeling door de tijdelijke
aanstelling van verzoekster niet te verlengen.
Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende wettelijke bepalingen
van belang.
4.2. Ingevolge artikel 1a Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB)
is het het openbare gezag verboden bij de aanstelling tot ambtenaar of bij
indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in de openbare
dienst alsmede bij de beëindiging van het dienstverband onderscheid te maken
tussen mannen en vrouwen.
De Commissie heeft in eerdere uitspraken (Commissie gelijke behandeling, 23
mei 1995, oordeelnummer 95-15 en 24 juli 1995, oordeelnummer 95-29)
geoordeeld dat het besluit om een tijdelijke aanstelling niet te verlengen,
een besluit betreffende het aangaan van een aanstelling is.
Artikel 1 WGB bepaalt dat onder onderscheid tussen mannen en vrouwen moet
worden verstaan direct en indirect onderscheid. Onderscheid op grond van
zwangerschap, bevalling en moederschap is blijkens deze bepalingen een vorm
van direct onderscheid.
De Commissie heeft reeds eerder geoordeeld dat afwezigheid of verminderde
inzetbaarheid wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof als een onlosmakelijk
en onvermijdelijk gevolg van de zwangerschap beschouwd moet worden en
daardoor op een lijn gesteld moet worden met de zwangerschap zelf (Commissie
gelijke behandeling, 23 mei 1995, oordeelnummer 95-15 en Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 15 maart 1994, oordeelnummer
620-94-24). Onderscheid op grond van beperkte inzetbaarheid vanwege
zwangerschap en bevalling komt derhalve overeen met direct onderscheid.
Ook indien zwangerschap niet de doorslaggevende reden is geweest om een
zwangere kandidate niet te benoemen maar slechts een van de redenen, is
volgens de jurisprudentie van de Commissie in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen gehandeld (Commissie gelijke behandeling,
23 mei 1995, oordeelnummer 95-15 en Commissie gelijke behandeling van mannen
en vrouwen bij de arbeid, 8 mei 1990, oordeelnummer 172-90-31 en 23 juni
1992, oordeelnummer 518-92-37).
De wettelijke uitzonderingen op het verbod van direct onderscheid, genoemd in
artikel 1a lid 3 en artikel 5 lid 2 WGB, zijn in deze zaak niet van
toepassing.
4.3. De vraag die voorligt is of aannemelijk is dat de zwangerschap van
verzoekster (mede) aanleiding vormde voor de wederpartij om het dienstverband
van verzoekster niet te verlengen.
De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.
4.4. De Commissie stelt vast dat de zwangerschap van verzoekster binnen de
afdeling tot problemen en irritaties heeft geleid.
Uit de verklaring van verzoekster ter zitting blijkt dat haar zwangerschap
tot het zwangerschapsverlof in de werkrelatie is geproblematiseerd en daarna,
vanaf maart 1996, niet meer. Aangezien volgens verzoekster de kritiek op haar
geschiktheid voor deze functie onverwacht is gekomen en zij in de kritiek van
de wederpartij op haar algehele instelling (`het bedrijfsbelang is haars
inziens ondergeschikt aan het persoonlijk belang’) een verwijzing ziet naar
haar zwangerschap, is verzoekster van mening dat bij de beoordeling haar
zwangerschap toch een rol heeft gespeeld.
4.5. De Commissie constateert dat er geen andere feiten of omstandigheden
naar voren zijn gebracht die duiden op samenhang van de zwangerschap van
verzoekster en het besluit van de wederpartij de aanstelling niet te
verlengen. Een dergelijke samenhang is niet altijd onmiskenbaar aanwezig,
maar wordt vermoed aanwezig te zijn indien de door de wederpartij opgegeven
redenen voor het niet verlengen van de aanstelling van verzoekster niet
steekhoudend zijn.
4.6. De reden die de wederpartij gegeven heeft voor het niet verlengen van de
aanstelling was dat verzoekster niet geschikt zou zijn voor deze functie.
Verzoekster beschikt, naar het oordeel van de wederpartij, in beginsel wel
over de capaciteiten voor de functie van bedrijfsvoorlichter, maar niet over
de eigenschappen om te functioneren in een kleiner ambtelijk team.
De wederpartij heeft toegelicht dat zij niet overtuigd was van de
geschiktheid van verzoekster voor deze functie vanwege de gebrekkige
samenwerking en communicatie met de collega- bedrijfsvoorlichter, het
herhaaldelijk ter discussie stellen van de taakverdeling met deze collega, de
ontevredenheid over haar functie-inhoud en het ter discussie stellen van
werken in deeltijd, ondanks de gemaakte afspraken.
4.7. De Commissie rekent het niet tot haar taak te beoordelen of verzoekster
al dan niet geschikt was om te kunnen functioneren binnen een klein ambtelijk
team. De taak van de Commissie is te beoordelen of de zwangerschap van
verzoekster mede een rol heeft gespeeld bij het niet verlengen van de
aanstelling. Daarbij wordt de beoordeling over de geschiktheid slechts in
zoverre betrokken dat aannemelijk moet zijn dat de wederpartij de aanstelling
niet heeft verlengd vanwege redenen die uitsluitend met haar (on)geschiktheid
voor de functie samenhangen. In dit kader is van belang dat de wederpartij de
geschiktheid van verzoekster moet hebben bepaald op een wijze die niet
ondeugdelijk of willekeurig is.
4.8. Voor wat de door de wederpartij opgegeven reden van de afwijzing van
verzoekster voor deze functie betreft, overweegt de Commissie het volgende.
Verzoekster heeft in reactie op de toelichting van de wederpartij over haar
geschiktheid ter zitting gemotiveerd weersproken dat er met de collega
slechts schriftelijk gecommuniceerd werd. Zij erkent echter wel dat er een
zakelijk verschil met de collega was over de taakverdeling. Verzoekster gaat
niet in op de overige kanttekeningen die door de wederpartij bij haar
functioneren worden gemaakt. Ook in haar schriftelijke pleitnotitie gaat
verzoekster uitsluitend in op het vermeende communicatieprobleem.
De Commissie stelt vast dat, hoewel partijen de relatie tussen verzoekster en
de collega verschillend duiden, onbetwist is dat de taakverdeling tussen
verzoekster en de collega problematisch was. Het is duidelijk dat zulks voor
het functioneren binnen een team van twee personen bezwarend is. Nu
verzoekster geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd met betrekking tot de
overige specifieke bezwaren van de wederpartij acht de Commissie het niet
onaannemelijk dat de door de wederpartij opgegeven redenen voor het niet
verlengen van de aanstelling samenhangen met het functioneren van
verzoekster.
4.9. Voor wat de beoordelingen betreft is gebleken dat deze bij de
wederpartij doorgaans halfjaarlijks plaatsvinden. Verzoekster is tijdens de
aanstelling van 16 maanden drie keer beoordeeld. Deze beoordelingen zijn voor
verzoekster bemoedigend, dan wel gunstig uitgevallen.
Uit het feit dat de aanstelling met 16 weken is verlengd, leidt de Commissie
af dat de wederpartij heeft bevorderd dat de afwezigheid van verzoekster
wegens zwangerschapsverlof niet aan een volledige beoordeling in de weg zou
staan. Dit is naar het oordeel van de Commissie ook niet gebeurd. In de
eindbeoordeling wordt immers niet getwijfeld aan de capaciteiten van
verzoekster voor de functie, maar wordt zij op andere gronden afgewezen.
De Commissie acht het begrijpelijk dat verzoekster teleurgesteld is dat zij,
ondanks de positieve beoordeling van haar capaciteiten, niet geschikt werd
bevonden. De Commissie heeft echter geen aanwijzingen dat de beoordelingen
door de wederpartij hebben plaatsgevonden op zodanige wijze dat daardoor het
gelijkheidsbeginsel is geschonden.
4.10. Op grond van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat niet
aannemelijk is geworden dat de zwangerschap van verzoekster bij het besluit
van de wederpartij de aanstelling van verzoekster niet te verlengen mede een
rol heeft gespeeld.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de (…) te Utrecht jegens
mevrouw (…) te De Meern geen onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in
strijd met artikel 1a Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. P.M. van der Sluis(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp(secretaris Kamer)