Instantie: Commissie gelijke behandeling, 4 november 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker heeft bij de wederpartij voor zijn bedrijf een lening aangevraagd
in het kader van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (BZ). Deze
aanvraag is afgewezen, omdat het betreffende bedrijf door de wederpartij niet
levensvatbaar werd geacht.
De Commissie stelt vast dat het bestreden besluit is genomen in het kader van
de publiekrechtelijke taak van de wederpartij om de Bijstandswet en de
bijbehorende regelingen uit te voeren door middel van publiekrechtelijke
besluiten, zo blijkt ook uit de door verzoeker gevoerde procedure in het
kader van de verzochte voorlopige voorziening bij de President van de
rechtbank.
De lening wordt verstrekt in de vorm van een beschikking, de daarin aan
belanghebbenden opgelegde voorwaarden en de naleving daarvan worden beheerst
door de wettelijke voorschriften van de Algemene Bijstandswet en de daarbij
behorende besluiten. Het feit dat van betrokkenen rentebetaling wordt
gevorderd en de lening wordt voorafgegaan door een schuldbekentenis ontneemt
naar het oordeel van de Commissie de bestreden besluitvorming niet zijn
publiekrechtelijke karakter.
Het bovenstaande heeft tot gevolg dat het bestreden besluit valt onder het
complex van de eenzijdige overheidsbesluiten waarop artikel 7 AWGB niet van
toepassing is.
De Commissie komt derhalve niet toe aan een onderzoek naar de vraag of de
wederpartij al dan niet in strijd met de AWGB heeft gehandeld.

Volledige tekst

1. Het verzoek
1.1. 14 september 1995 verzocht de heer (…) te ‘s-Gravenhage (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over
de vraag of het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente
‘s-Gravenhage (hierna: de wederpartij) jegens hem een door de Algemene wet
gelijke behandeling (AWGB) verboden onderscheid heeft gemaakt.
1.2. Verzoeker heeft bij de wederpartij voor zijn bedrijf een lening
aangevraagd in het kader van het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen
(BZ). Deze aanvraag is afgewezen, omdat het betreffende bedrijf door de
wederpartij niet levensvatbaar werd geacht. Verzoeker is van mening dat de
wederpartij hiermee in strijd met de AWGB heeft gehandeld.

2. De loop van de procedure
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.
2.2. Partijen zijn vervolgens opgeroepen om op de zitting op 24 september
1996 te verschijnen en hebben hun standpunten toegelicht. Bij deze zitting
waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– de heer (…) (verzoeker)

van de kant van de wederpartij
– de heer (…) (medewerker Afdeling Zelfstandigen van de Dienst Sociale
Zaken en Werkgelegenheidsprojecten)
– de heer (…) (Afdeling Juridische Zaken van de Bestuursdienst)
– de heer mr. (…) (Hoofd Afdeling Bezwaar en Beroep van de dienst Sociale
Zaken en Werkgelegenheidsprojecten)
– de heer (…) (medewerker afdeling Bezwaar en Beroep van de dienst Sociale
Zaken en Werkgelegenheidsprojecten)

van de kant van de Commissie
– mevrouw mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– de heer prof.mr. A.W. Heringa (lid Kamer)
– mevrouw dr. L. Mulder (lid Kamer)
– mevrouw mr. I. Hidding (secretaris Kamer)
2.3. Het oordeel is vastgesteld door de leden van Kamer II van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder paragraaf 2.2.

3. De resultaten van het onderzoek

De feiten
3.1. Verzoeker heeft een handelsonderneming opgericht onder de naam (…).
Het moment van bedrijfsaanvang is volgens de Kamer van Koophandel 19 oktober
1994. Het bedrijf van verzoeker richt zich op internationale containerhandel
en handelsbemiddeling in onder meer textiel, levensmiddelen, medische
hulpartikelen en (grondstoffen voor) medicijnen.
3.2. Verzoeker ontvangt een uitkering uit hoofde van de Algemene
Bijstandswet. In het kader van deze wet is het mogelijk dat beginnende
ondernemers een bedrijfskrediet wordt verstrekt van maximaal ƒ 40 000.
3.3. Verzoeker heeft op 11 oktober 1994 bij de wederpartij een aanvraag
ingediend voor een krediet van ƒ 40 000 en een ondersteuning in de kosten van
het levensonderhoud.
Ingevolge artikel 4 aanhef en sub b Bijstandsbesluit Zelfstandigen (BZ) wordt
een dergelijk bedrijfskrediet niet verleend aan de zelfstandige die geen
levensvatbaar bedrijf of beroep uitoefent.
Ingevolge artikel 1 lid 1 sub c BZ wordt onder een levensvatbaar bedrijf of
beroep verstaan: het bedrijf of beroep waaruit de zelfstandige naar
verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven, dat toereikend
is voor de voortzetting van het bedrijf of beroep en voor de voorziening in
het bestaan.
3.4. Zoals gebruikelijk is het Instituut voor Midden en Kleinbedrijf (IMK)
door de wederpartij verzocht te adviseren over de exploitatievooruitzichten
en de financieringsmogelijkheden van het bedrijf van verzoeker.
Het IMK heeft op 3 maart 1995 advies uitgebracht. In het advies wordt een
aantal kritische kanttekeningen geplaatst en specifieke aanbevelingen gedaan.
Het IMK beveelt echter aan om het gevraagde krediet onder nader aangegeven
voorwaarden te verstrekken.
3.5. Bij beschikking van 29 maart 1995 wordt door de wederpartij aan
verzoeker meegedeeld dat op zijn aanvraag afwijzend is beslist. Als reden
wordt gegeven dat het bedrijf niet levensvatbaar is en dat het bedrijf niet
kan voldoen aan de door het IMK gestelde voorwaarden. Een en ander is conform
het standpunt van de plaatselijke Commissie Zelfstandigen zoals vastgesteld
in de vergadering van 28 maart 1995.
3.6. Op 27 april 1995 heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend tegen de
beschikking van de wederpartij gedateerd 29 maart 1995. Op 7 augustus 1995
verklaarde de Commissie Sociale Zekerheid van de wederpartij de bezwaren
ongegrond.
Verzoeker heeft zich voor een voorlopige voorziening tot de President van de
Arrondissementsrechtbank te ’s Gravenhage gewend. Op 7 november 1995 heeft
deze het beroep van verzoeker ongegrond verklaard.

De standpunten van partijen
Verzoeker stelt het volgende.
3.7. Verzoeker is van mening dat hij gediscrimineerd is op grond van ras en
nationaliteit. Hij is van mening dat hij het slachtoffer is van het beleid
van de wederpartij om hem af te sluiten van de voorzieningen, omdat de
wederpartij hem als een querulant beschouwt.
Indien de contracten, die door zijn bedrijf zijn gesloten met bedrijven uit
India en China, waren nagekomen kon een omzet zijn gemaakt ter waarde van
miljoenen guldens. Om tot definitieve orders te komen heeft verzoeker evenwel
bedrijfskrediet nodig. Het bedrijf is naar de mening van verzoeker met
genoemde financiering wel degelijk levensvatbaar.
De wederpartij stelt het volgende.
3.8. De wederpartij betwist allereerst de bevoegdheid van de Commissie om in
de onderhavige zaak tot een oordeel te komen. Het gaat in casu om een
handeling, die is verricht op grond van een regeling op het terrein van de
wettelijke sociale zekerheid.
3.9. In de tweede plaats is de aanvraag van verzoeker beoordeeld door de
Commissie Sociale Zekerheid in het kader van het BZ op basis van de door
verzoeker zelf aangeleverde gegevens. Van discriminatie door de betreffende
dienst of door de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geen sprake.
De wederpartij heeft de aanvraag afgewezen, omdat zij twijfelt aan de
levensvatbaarheid van het bedrijf. Verzoeker heeft in een gesprek verklaard
het bedrijf al vanaf april 1994 uit te oefenen en ƒ 20 000 te hebben
geïnvesteerd naast de ontvangst van zijn uitkering. Daarmee is geen concreet
resultaat bereikt. Tot nu toe heeft de onderneming alleen nog maar verlies
opgeleverd.
Verzoeker was niet in staat zijn telefoonrekening te betalen. Door PTT
Telecom is gedreigd met het afsluiten van de telefoonaansluiting en mocht dit
gebeuren dan kan verzoeker ook geen zaken meer doen omdat vrijwel alle
contacten worden gelegd per telefoon of fax.
Verzoeker is gevraagd of hij kon voldoen aan de voorwaarde van het IMK dat
hij binnen een periode van drie maanden na de toekenning van het gevraagde
krediet een bedrijfsomzet (netto commissie) van ƒ 40 000 door middel van
definitieve orders zou kunnen garanderen. Verzoeker heeft daarop aangegeven
dat zonder voorfinanciering geen opdrachten kunnen worden verkregen.
Het is volgens de wederpartij niet te verwachten dat de onderneming op korte
termijn levensvatbaar zal zijn.

4. De overwegingen van de commissie
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij door de weigering van het
bedrijfskrediet jegens verzoeker onderscheid maakt op grond van ras of
nationaliteit als bedoeld in artikel 1 in samenhang met artikel 7 AWGB.
In dit verband is van belang dat het begrip ras in de AWGB overeenkomstig het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van
rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ruim moet worden
uitgelegd en tevens omvat:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
Vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13.)
Voorts dient het begrip nationaliteit in de AWGB te worden begrepen als
nationaliteit in staatkundige zin, onafhankelijk van de feitelijke woon- of
verblijfplaats (Handelingen Eerste Kamer, 22 februari 1994, pag. 1086).
Artikel 7 lid 1 sub b AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB onder
meer direct onderscheid tussen personen op grond van ras of nationaliteit bij
het aanbieden van goederen en diensten en bij het sluiten, uitvoeren of
beëindigen van overeenkomsten ter zake, indien dit geschiedt door de openbare
dienst.
Tot de openbare dienst behoren alle diensten en bedrijven door de Staat en de
openbare lichamen beheerd (Tweede Kamer, 1991-1992, 22014, nr. 5, p. 88.).
4.2. Gelet op het verweer van de wederpartij dient de Commissie allereerst de
vraag te beantwoorden of zij op grond van artikel 7 AWGB tot oordelen in de
onderhavige zaak bevoegd is.
Artikel 7 AWGB bestrijkt handelingen op tal van maatschappelijke terreinen.
In casu is van belang het aanbieden van goederen of diensten, respectievelijk
het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten terzake van goederen
of diensten.
In zoverre ziet het wetsartikel primair op handelingen van privaatrechtelijke
aard. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de AWGB vallen eenzijdige
rechtshandelingen van de overheid als het nemen van beschikkingen in het
kader van de sociale zekerheid buiten het bereik van Handelingen Tweede
Kamer, 11 februari 1993, blz. 48-3593 e.v. artikel 7 AWGB (Handelingen Tweede
Kamer, 11 februari 1993, blz. 48-3593 e.v.). De wetgever heeft aldus deze
eenzijdige publiekrechtelijke rechtshandelingen expliciet aan het oordeel van
de Commissie onttrokken.
4.3. De Commissie stelt vast dat het bestreden besluit is genomen in het
kader van de publiekrechtelijke taak van de wederpartij om de Bijstandswet en
de bijbehorende regelingen uit te voeren door middel van publiekrechtelijke
besluiten, zo blijkt ook uit de door verzoeker gevoerde procedure in het
kader van de verzochte voorlopige voorziening bij de President van de
rechtbank.
De lening wordt verstrekt in de vorm van een beschikking, de daarin aan
belanghebbenden opgelegde voorwaarden en de naleving daarvan worden beheerst
door de wettelijke voorschriften van de Algemene Bijstandswet en de daarbij
behorende besluiten. Het feit dat van betrokkenen rentebetaling wordt
gevorderd en de lening wordt voorafgegaan door een schuldbekentenis ontneemt
naar het oordeel van de Commissie de bestreden besluitvorming niet zijn
publiekrechtelijke karakter.
4.4. Het bovenstaande heeft tot gevolg dat het bestreden besluit valt onder
het complex van de eenzijdige overheidsbesluiten waarop artikel 7 AWGB niet
van toepassing is.
4.5. De Commissie komt derhalve niet toe aan een onderzoek naar de vraag of
de wederpartij al dan niet in strijd met de AWGB heeft gehandeld.

5. Het oordeel van de commissie
De Commissie acht zich niet bevoegd te beoordelen of het College van
Burgemeester en Wethouders van de gemeente ‘s-Gravenhage jegens de heer (…)
te ‘s-Gravenhage heeft gehandeld in strijd met artikel 7 juncto artikel 1 van
de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mevrouw mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), de heer prof. mr.A.W. Heringa (lid Kamer), mevrouw dr. L. Mulder (lid Kamer), mevrouw mr. I.Hidding (secretaris Kamer)