Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoekster heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie van
parttime-verkoopster. Verzoekster is voor de functie afgewezen omdat de mate
waarin zij over kinderopvangmogelijkheden voor haar kind beschikt onvoldoende
zou zijn.
In het algemeen staan vragen naar gezinsomstandigheden op gespannen voet met
het verbod op het maken van onderscheid op grond van geslacht, omdat
aannemelijk is dat vragen als deze alleen of voornamelijk aan vrouwen wordt
gesteld. Dit geldt ook voor vragen naar het beschikken over kinderopvang.
De wederpartij heeft niet geïnformeerd naar de aanwezigheid van kinderopvang
als zodanig teneinde een algemeen beeld te krijgen van verzoeksters
bereidheid om op andere dan de normale dagen of tijden te werken. De
wederpartij betwist ook niet dat verzoekster graag de functie wilde
vervullen, dat zij bereid was in de door de wederpartij aangeduide situaties
haar werkzaamheden als verkoopster te verrichten, en dat zij beschikte over
een oppas voor haar kind.
Vast staat dat de wederpartij hiermee geen genoegen heeft genomen, maar
tijdens het sollicitatiegesprek heeft doorgevraagd naar de alternatieven voor
kinderopvang indien de oppas verhinderd zou zijn, teneinde daaraan de
geschiktheid voor de functie af te meten. Tevens moet worden geconstateerd
dat de mate waarin verzoekster beschikte over kinderopvangmogelijkheden de
reden was voor afwijzing van verzoekster voor de onderhavige functie.
Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat door verzoekster,
die over een oppas beschikte, af te wijzen vanwege de mate waarin zij naar
het oordeel van de wederpartij over andere kinderopvangmogelijkheden
beschikte, de wederpartij direct onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
Volledige tekst
1. Het verzoek
1.1. Op 4 maart 1996 verzocht mevrouw (…) te Santpoort Noord (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of (…) te Haarlem (hierna: de
wederpartij) jegens haar onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht als
bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie van
parttime-verkoopster. Verzoekster is voor de functie afgewezen omdat de mate
waarin zij over kinderopvang-mogelijkheden voor haar kind beschikt
onvoldoende zou zijn.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee in strijd handelt met de
wetgeving gelijke behandeling.
2. De loop van de procedure
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht en zijn
vervolgens opgeroepen voor een zitting op 25 september 1996.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
– mw. (…) (getuige, moeder verzoekster)
van de kant van de wederpartij
– mw. (…) (eigenares)
– mw. (…) (getuige, manager vestiging Haarlem)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. L.M. Moerings (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. A.C. van Doornen (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. De resultaten van het onderzoek
De feiten
3.1. De wederpartij is een eenmanszaak met een winkel in Haarlem en Alkmaar.
Zij is gespecialiseerd in de verkoop van verzorgende producten voor de huid
en het haar.
De wederpartij maakt onderdeel uit van een winkelketen, maar heeft autonome
bevoegdheid en verantwoordelijkheid bij het aannemen van personeel.
Verzoekster solliciteerde begin februari 1996 naar de functie van
parttime-verkoopster voor de donderdagavond en de zaterdag bij de vestiging
te Haarlem. In de sollicitatiebrief vermeldde verzoekster dat zij moeder van
een dochter is.
Verzoekster werd op 16 februari 1996 uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek
met de wederpartij. Bij dit gesprek waren de eigenares en de manager van de
vestiging-Haarlem aanwezig. Tijdens dit gesprek kwam onder meer ter sprake
dat verzoekster een dochter van vier jaar heeft. Tevens kwam aan de orde de
wijze waarop verzoekster de kinderopvang had geregeld en de daarmee
samenhangende flexibele inzetbaarheid van verzoekster.
Op 23 februari 1996 vond telefonisch contact plaats tussen verzoekster en de
wederpartij. Tijdens dit gesprek deelde de wederpartij verzoekster mee dat
zij niet in aanmerking kwam voor de vacante functie en dat een brief naar
haar onderweg was. In deze brief gedateerd d.d. 21 februari 1996, motiveerde
de wederpartij de afwijzing van verzoekster als volgt: `Wij hebben gekozen
voor een parttime-verkoopster voor 12 uur die flexibel in haar tijd zit en
eventueel ook meer dagen kan inspringen. Wat bij jou i.v.m. je dochtertje
moeilijker is’.
De standpunten van partijen
3.2. Verzoekster stelt het volgende.
Tijdens het sollicitatiegesprek, op 16 februari 1996, kwam het feit dat zij
een dochter heeft ter sprake. De wederpartij vertelde dat zij slechte
ervaringen had met medewerksters met kleine kinderen. Naar aanleiding hiervan
heeft verzoekster gezegd, dat zij over ruime oppasmogelijkheden binnen haar
gezin en familie beschikte. Uit eigen beweging zei verzoekster dat de het
voor haar dan ook geen probleem was wanneer zij rond de feestdagen op extra
koopavonden zou moeten werken.
Op 23 februari 1996 heeft verzoekster telefonisch contact opgenomen met de
wederpartij. Tijdens dit telefoongesprek vertelde de wederpartij dat
verzoekster aanvankelijk, na het sollicitatie-gesprek, haar eerste kandidaat
was maar dat ze toch iemand anders had aangenomen die flexibeler werktijden
kon bieden. Het feit dat verzoekster moeder is van een vierjarige kleuter,
vormde voor de wederpartij de aanleiding om haar af te wijzen voor de
functie. De wederpartij deelde verzoekster tevens mee dat een brief naar
verzoekster onderweg was.
Verzoekster is vijf jaar geleden gestopt met werken. Vervolgens heeft zij er
voor gekozen om weer te gaan werken. Verzoekster stelt dat zij deze keuze
niet gemaakt zou hebben als zij haar dochtertje aan haar lot had moeten over
laten.
Het is volgens verzoekster dus logisch dat zij de oppas goed geregeld had.
Verzoekster bestrijdt de stelling van de wederpartij dat zij over onvoldoende
kinderopvang zou beschikken. Zij heeft tijdens het sollicitatiegesprek aan de
wederpartij meegedeeld dat haar vader daartoe beschikbaar was. Toen de
wederpartij hierop doorvroeg en informeerde welke opvangmogelijkheden er
waren indien haar vader verhinderd zou zijn, antwoordde zij dat ook haar
moeder en zuster voor de kinderopvang kunnen zorgen.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij in strijd heeft gehandeld met de
wetgeving gelijke behandeling, door haar af te wijzen op grond van het feit
dat zij moeder is van een kleuter.
3.3. De getuige van verzoekster stelt het volgende.
Toen bericht van de wederpartij over de afloop van de sollicitatie uit bleef,
heeft verzoekster in aanwezigheid van de getuige met de wederpartij gebeld.
Na dit gesprek heeft verzoekster aan de getuige over de reden van de
afwijzing mee gedeeld, dat de wederpartij meende dat verzoekster wat
flexibele inzet betreft gehandicapt zou zijn omdat zij een kind heeft en
daardoor onvoldoende inzetbaar was.
3.4. De wederpartij stelt het volgende.
De wederpartij was op de hoogte van het feit dat verzoekster een kind had.
Dit vormde voor haar geen belemmering om verzoekster uit te nodigen voor een
sollicitatiegesprek.
Tijdens het sollicitatiegesprek heeft de wederpartij gevraagd naar de
oppasmogelijkheden van verzoekster. Verzoekster deelde mee dat haar vader als
oppas voor haar dochtertje zou fungeren. Op een vraag van de wederpartij wat
zij dacht als oplossing te hebben als haar vader verhinderd was, zei
verzoekster: `Dan hebben wij een probleem, maar de tijd zal het uitwijzen’.
Hieraan voegde zij toe dat dit niet mee zou vallen aangezien haar dochtertje
`een tante is met een kop erop’. Zij gaf eveneens aan dat haar dochtertje een
probleem voor haar vormde met betrekking tot haar wens weer te gaan werken.
Ook erkende verzoekster dat de voor de functie vereiste flexibiliteit een
probleem voor haar vormde.
Het bleek duidelijk dat verzoekster niet overtuigd was van haar
opvangmogelijkheden. Kinderopvang moet goed geregeld zijn als iemand aan het
arbeidsproces wil deelnemen. De kandidate voor de functie die is aangenomen
genoot de voorkeur, aangezien zij beschikte over een goede kinderopvang en
daarmee tevens over de vereiste flexibiliteit om in te vallen wanneer dat
nodig was.
De wederpartij stelt dat zij verzoekster niet heeft afgewezen omdat zij
moeder van een vierjarig kind is.
Als verzoekster de kinderopvang goed had geregeld en de nodige flexibiliteit
had gehad, had zij een even goede kans gemaakt als de kandidate die is
aangenomen. De regeling die verzoekster aangaf voor kinderopvang was te vaag.
De andere kandidate had de kinderopvang beter geregeld.
De wederpartij heeft minder goede ervaring met personeelsleden die moeder
zijn. Twee maal heeft zij iemand met een kind in dienst gehad die na de
opleiding binnen twee maanden verdwenen was. Één daarvan had een goede
kinderopvang via haar echtgenoot, maar door wijziging van zijn werktijden
verviel deze opvang-mogelijkheid. Ook bij de ander waren de
kinderopvangmogelijkheden te komen vervallen.
In elk van beide winkels werken drie medewerkers fulltime en twee medewerkers
parttime. Alle medewerkers zijn van het vrouwelijk geslacht. Drie van de
medewerkers van de wederpartij in de vestiging te Haarlem zijn moeder van één
of twee kinderen. De parttime-medewerkster die voor de onderhavige functie
van verkoopster is aangenomen, is moeder van kinderen van vier en zes jaar.
Om die reden meent de wederpartij dat geen sprake kan zijn van onderscheid op
grond van geslacht.
Op de parttime-medewerkers wordt door de wederpartij een extra beroep gedaan
tijdens piekdagen in de week van Moederdag, Sinterklaas en Kerstmis. Dit
geldt ook voor de zondagen waarop de wederpartij geopend is. Daarnaast worden
de parttimers extra ingezet bij vakantie en ziekte van de andere medewerkers
en bij bijzondere verlofdagen. Tussen de twee vestigingen onderling wordt in
noodsituaties personeel uitgewisseld.
De wederpartij heeft nog weinig extra inzet nodig gehad in geval van ziekte,
aangezien het ziektepercentage bij haar werkneemsters erg laag is. Tijdens de
vakantieperiode doet de wederpartij wel een extra beroep op de parttimers,
omdat meerdere werknemers soms tegelijkertijd op vakantie gaan.
Omdat tijdens het sollicitatiegesprek bleek dat verzoekster erg graag aan het
werk wilde, meende de wederpartij er goed aan te doen verzoekster niet met
een standaardbrief af te wijzen, maar haar telefonisch te informeren over de
reden van haar afwijzing.
3.5. De getuige van de wederpartij stelt het volgende.
De getuige is steeds bij sollicitatiegesprekken aanwezig.
Flexibele inzetbaarheid is daarbij standaard onderwerp van gesprek.
Sollicitanten brengen het altijd ter sprake als zij kinderen hebben. Van
verzoekster was dit bekend omdat zij vaste klant was.
Op de vraag naar kinderopvangmogelijkheden zei verzoekster dat haar vader zou
oppassen.
Op de vraag wat verzoekster zou doen als hij niet zou kunnen, antwoordde
verzoekster: `Dat zal de tijd uitwijzen’. Over andere gezins- of familieleden
die voor opvang van haar kind kunnen zorgen heeft zij niet gesproken.
Deze verklaring van verzoekster over haar kinderopvang-mogelijkheden was
volgens getuige niet voldoende en te vaag.
Ook aan mannen wordt de vraag naar voldoende kinderopvang gesteld.
Degene die in plaats van verzoekster is aangenomen heeft twee kinderen en had
de kinderopvang, onder meer via een opvangrooster, perfect geregeld.
Bovendien kwam zij uit een baan waarbij zij deze opvangmogelijkheden al goed
geregeld had.
4. Overwegingen van de commissie
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling door
verzoekster af te wijzen voor onderhavige functie omdat de mate waarin
verzoekster over kinderopvangmogelijheden beschikte onvoldoende zou zijn.
4.2. In dit verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Artikel 7A: 1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat de
werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen onder meer bij
het aangaan van de arbeidsovereenkomst.
In artikel 7A: 1637ij lid 5 BW is bepaald dat onder onderscheid tussen mannen
en vrouwen direct en indirect onderscheid wordt verstaan.
Onder indirect onderscheid moet worden verstaan onderscheid op grond van
andere hoedanigheden dan geslacht, bijvoorbeeld echtelijke staat of
gezinsomstandigheden, dat onderscheid op grond van geslacht tot gevolg heeft,
tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
4.3. De Commissie gelijke behandeling heeft eerder uitgesproken dat het niet
tot haar taak behoort om te beoordelen of een kandidaat geschikter dan wel
gelijk geschikt is voor een functie. Zij is, gelet op de wet, slechts bevoegd
om na te gaan of er bij de beoordeling van de (mate van) geschiktheid
onderscheid is gemaakt op grond van geslacht. (Zie onder meer Commissie
gelijke behandeling, 30 oktober 1995, oordeelnummer 95-45.).
4.4. Ten aanzien van de in geding zijnde vraag overweegt de Commissie het
volgende.
In het algemeen staan vragen naar gezinsomstandigheden op gespannen voet met
het verbod op het maken van onderscheid op grond van geslacht, omdat
aannemelijk is dat vragen als deze alleen of voornamelijk aan vrouwen wordt
gesteld (Zie bijvoorbeeld – Commissie gelijke behandeling voor mannen en
vrouwen bij de arbeid, 1 oktober 1990, oordeelnummer 137-90-136; Commissie
gelijke behandeling, 5 november 1996, oordeelnummer 96-90). Dit geldt ook
voor vragen naar het beschikken over kinderopvang.
Of het stellen van bedoelde vragen leidt tot strijd met de wet is afhankelijk
van de feiten en concrete omstandigheden in het betreffende geval.
Hieromtrent overweegt de Commissie het volgende.
De wederpartij heeft niet geïnformeerd naar de aanwezigheid van kinderopvang
als zodanig teneinde een algemeen beeld te krijgen van verzoeksters
bereidheid om op andere dan de normale dagen of tijden te werken. De
wederpartij betwist ook niet dat verzoekster graag de functie wilde
vervullen, dat zij bereid was in de door de wederpartij aangeduide situaties
haar werkzaamheden als verkoopster te verrichten, en dat zij beschikte over
een oppas voor haar kind.
Vast staat dat de wederpartij hiermee geen genoegen heeft genomen, maar
tijdens het sollicitatiegesprek heeft doorgevraagd naar de alternatieven voor
kinderopvang indien de oppas verhinderd zou zijn, teneinde daaraan de
geschiktheid voor de functie af te meten. Tevens moet worden geconstateerd
dat de mate waarin verzoekster beschikte over kinderopvangmogelijkheden de
reden was voor afwijzing van verzoekster voor de onderhavige functie.
Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat door verzoekster,
die over een oppas beschikte, af te wijzen vanwege de mate waarin zij naar
het oordeel van de wederpartij over andere kinderopvangmogelijkheden
beschikte, de wederpartij direct onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
5. Het oordeel van de commissie
De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat (…) te
Haarlem jegens mevrouw (…) te Santpoort Noord direct onderscheid op grond
van geslacht heeft gemaakt bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst zoals
bedoeld in artikel 1637ij lid 1 van het Burgerlijk Wetboek en derhalve in
strijd heeft gehandeld met deze wet.
Rechters
Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. L.M. Moerings(lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. A.C. van Doornen(secretaris Kamer)