Instantie: Commissie gelijke behandeling, 23 december 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


De wederpartij heeft in een personeelsadvertentie melding gemaakt van een
vacature met betrekking tot de functie van medewerker keuken. Als functie-eis
stelt de wederpartij onder meer een `christelijke levensovertuiging’.
De wederpartij maakt daarmee onderscheid op grond van godsdienst. Een
dergelijk onderscheid is voor instellingen op godsdienstige grondslag als
bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel a, AWGB niet verboden wanneer de
gestelde functie-eis, gelet op de doelstelling van de instelling, nodig is
voor de vervulling van de functie.
Op grond van haar statuten kan de wederpartij worden aangemerkt als een
instelling op godsdienstige grondslag. De Commissie is van oordeel dat de
wederpartij gelet op de wijze waarop zij in de praktijk uiting geeft aan haar
godsdienstige grondslag en de wijze waarop de functie van medewerker keuken
in de praktijk wordt ingevuld, eerdergenoemde functie-eis mag stellen.

Volledige tekst

Geconstateerd moet worden dat de taak van de medewerker keuken niet louter
bestaat uit werkzaamheden betreffende de bereiding van maaltijden binnen de
keukenmuren.
Door de aanwezigheid van de medewerker bij de maaltijd en de daaraan
voorafgaande bijbellezing, gebeden en zang alsmede het feit dat de medewerker
keuken in de praktijk aanspreekpunt vormt voor de kinderen als volwassene in
een `gezinssituatie’ in de hulpverleningsinstelling, kan een op een
christelijke levensovertuiging gebaseerde houding van belang zijn.
De Commissie overweegt dat het doel van de wederpartij is het verlenen van
hulp aan jeugdigen in het kader het in woord en daad uitdragen van het
evangelie, met name de daarin vervatte oproep tot bekering. Ter realisering
van dit doel wordt ook van de medewerker keuken verwacht dat deze actief
betrokken is bij de weekopening, de viering van christelijke feestdagen en de
interactie met de kinderen. De opleidingen en deelname aan studiedagen met
betrekking tot levensbeschouwing staan aan de keukenmedewerker, gelijk als
aan andere personeelsleden, open. Ook de keukenmedewerker kan en zal op grond
van het doel van de wederpartij worden aangesproken bij twijfel over de door
de wederpartij gewenste omgang vanuit een christelijke levenshouding met de
kinderen en volwassenen binnen het jeugdhuis.
Op grond van de mate waarin en de wijze waarop de wederpartij ook de
medewerker keuken aanspreekt op het uitdragen van de identiteit, is de
Commissie van oordeel dat sprake is van een objectiveerbare relatie tussen
het doel van de wederpartij en de onderhavige functie-eis.
5.7. De Commissie overweegt tot slot dat in het algemeen het feit, dat de
omvang van een functie circa acht uur per week betreft en derhalve beperkt
is, een omstandigheid is die kan nopen tot een andere afweging bij de vraag
of een eis die onderscheid op grond van godsdienst met zich brengt, nodig is
voor de vervulling van een functie. In de onderhavige zaak is, gelet op de
mate waarin en de wijze waarop de wederpartij haar doelstelling tracht te
realiseren, aannemelijk dat de beperktheid van de omvang van de
dienstbetrekking niet afdoet aan het belang van de in geding zijnde
functie-eis gedurende de tijd dat de medewerker zijn werkzaamheden verricht.
Daarbij overweegt de Commissie tevens dat in het personeelsbeleid van de
wederpartij interne sollicitanten ongeacht de omvang van hun dienstbetrekking
voorrang hebben ten opzichte van externe gegadigden bij het vervullen van een
vacature. Dit leidt tot de conclusie dat de omvang van de dienstbetrekking in
deze zaak niet afdoet aan het eerder weergegeven oordeel, dat de wederpartij
in redelijkheid heeft kunnen beslissen de in geding zijnde functie-eis te
stellen.
Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de wederpartij
onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt bij het aanbieden van een
betrekking, welk onderscheid niet verboden is omdat een christelijke
overtuiging een eis is die in deze, gelet op het doel van de wederpartij,
nodig is voor de vervulling van de functie van medewerker keuken bij de
instelling.

6. Het oordeel van de commissie
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Stichting Leger des Heils
Welzijns- en Gezondheidszorg te Almere
– onderscheid heeft gemaakt op grond van godsdienst zoals bedoeld in artikel
5 lid 1 onderdeel a van de Algemene wet gelijke behandeling,
– welk onderscheid evenwel op grond van artikel 5 lid 2 onderdeel a is
toegelaten,
– en mitsdien niet in strijd met genoemde wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. M.M. den Boer(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma(secretaris Kamer)