Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 14 januari 1997

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Seksueel misbruik van minderjarige jongens. Het misbruik vond plaats in het
huis van de dader, waar hij seksuele handelingen verrichtte of liet
verrichten. De jongens ontvingen daarvoor een geldbedrag. De dader is
strafrechtelijk veroordeeld en er is een verhuisgebod opgelegd. Zowel het
Schadefonds als het Hof wijzen het verzoek om schadevergoeding af, omdat er
geen sprake zou zijn van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De jongens
zijn immers “vrijwillig” naar de man toegegaan en er is geen dwang of geweld
gebruikt, aldus Fonds en Hof. De enkele veroordeling voor een zedendelict
houdt niet automatisch in dat er sprake is geweest van een opzettelijk
gepleegd geweldsmisdrijf.

Volledige tekst

A. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 9 december 1993 is de Commissie verzocht om toekenning van een uitkering
uit het schadefonds geweldsmisdrijven ter zake van letselschade veroorzaakt
door in de periode 1 juli 1990 tot 1 november 1993 jegens verzoeker
opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven.
De Commissie heeft in haar bestreden beslissing het verzoek afgewezen op
grond van haar oordeel dat niet, althans onvoldoende, aannemelijk is geworden
dat jegens verzoeker opzettelijk een geweldsmisdrijf is gepleegd op grond
waarvan een uitkering uit het schadefonds zou kunnen worden toegekend.
Een afschrift van deze beslissing is bij brief van 24 september 1996
toegezonden aan de gemachtigde van verzoeker die daartegen namens verzoeker
bezwaar heeft gemaakt in een verzoekschrift dat op 11 oktober 1996 bij het
parket van de procureur-generaal en vervolgens ter griffie van dit hof is
binnengekomen.

B. HET BEZWAAR VAN VERZOEKER

Het bezwaar dat is aangevoerd komt – kort gezegd – hierop neer dat naar het
oordeel van verzoeker de commissie het verzoek ten onrechte heeft afgewezen
aangezien jegens hem wel degelijk een geweldsmisdrijf is gepleegd.

C. BEOORDELING VAN HET VERZOEKSCHRIFT

Verzoeker is in voormelde periode regelmatig op bezoek geweest (alleen of met
andere jongens) bij een man (dader) die seksuele handelingen met hem
verrichtte of door verzoeker liet verrichten. Verzoeker ontving elke keer na
afloop van zijn bezoek een geldbedrag van de dader.
De dader is voor het plegen van deze feiten met verzoeker en enkele andere
minderjarige jongens veroordeeld.

De Commissie heeft het verzoek om een uitkering uit het schadefonds afgewezen
omdat naar haar oordeel niet is gebleken dat door de dader op enig moment
geweld is gepleegd, dat daarmee is gedreigd of dat psychische dwang op
verzoeker is uitgeoefend, zodat niet aannemelijk is geworden dat jegens
verzoeker een opzettelijk geweldsmisdrijf is gepleegd.

In het verzoekschrift wordt daartegen aangevoerd dat het feit dat de pleger
van het seksueel misbruik door de strafrechter is veroordeeld, voor de
commissie voldoende aanleiding had moeten zijn om aan verzoeker een
schadevergoeding toe te kennen. Immers er is sprake geweest van overwicht van
de dader op verzoeker en er staat vast dat verzoeker grote psychische schade
als gevolg van dit misbruik heeft opgelopen.

Dit betoog gaat er echter aan voorbij dat veroordeling wegens een zedendelict
in casu ontucht met een minderjarige, niet automatisch inhoudt dat er sprake
is geweest van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf en dat ook andere dan
geweldsmisdrijven tot ernstige psychische schade kunnen leiden.

Uit de stukken, met name uit de door verzoeker op 22 november 1993 tegenover
de politie afgelegde verklaring blijkt dat door de dader op geen enkel moment
geweld is gebruikt of dat hij daarmee heeft gedreigd om verzoeker tot het
plegen of dulden van seksuele handelingen te brengen. Ook van psychische
dwang is niet gebleken. Wel ontving verzoeker na elk bezoek een bepaald
geldbedrag van de dader. Verzoeker heeft echter verklaard dat hij, nadat hij
thuis over de eerste ontmoeting met de dader had nagedacht, tegen een vriend
had gezegd dat je op die manier heel gemakkelijk geld kon verdienen.

Het hof is met de Commissie van oordeel dat, hoe verwerpelijk het gedrag van
de dader ook is geweest en hoezeer verzoeker als gevolg daarvan ook
psychische schade heeft opgelopen, de jegens verzoeker gepleegde feiten niet
als opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven in de zin van de wet kunnen
worden aangemerkt.

Slotsom is dat het verzoekschrift ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

Het hof verklaart het verzoekschrift ongegrond.

Schadefonds Geweldsmisdrijven, 9 september 1996

Geachte heer T.,

1. Aan de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven is op 9 december 1993
verzocht een uitkering uit het fonds aan u toe te kennen. De door of namens u
verstrekte inlichtingen zijn nagegaan en zo nodig aangevuld door het
onderzoek, namens de Commissie ingesteld.
2. Ingevolge artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven kan een
uitkering worden gedaan aan degene aan wie door een opzettelijk gepleegd
geweldsmisdrijf ernstig letsel is toegebracht.

3. Het verzoek om een uitkering is gegrond op feiten, die hebben
plaatsgevonden tussen 1 juli 1990 en 1 november 1993 te ALKMAAR. Uit het
onderzoek, met name uit het proces-verbaal, ter zake opgemaakt door de
politie te Noord-Holland Noord/Alkmaar, is het navolgende gebleken. In
genoemde periode kwam u meerdere malen bij een man thuis op bezoek. De min
heeft bij een aantal van die gelegenheden u, soms samen met andere jongens,
er toe gebracht seksuele handelingen te verrichten met hem, danwel deze door
hem te laten verrichten; na afloop kregen u en de andere jongens daar telkens
een geldbedrag voor.

4. De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of er in dit geval sprake is
geweest van een geweldsmisdrijf, in de zin der Wet. Het verrichten danwel
uitlokken van seksuele handelingen met iemand die de leeftijd van 16 jaar nog
niet heeft bereikt, is volgens het Wetboek van Strafrecht strafbaar. De
Commissie heeft dienaangaande echter overwogen dat uit het onderzoek
onvoldoende is gebleken dat bij de bedoelde contacten tussen u en de dader
sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld, dan wel van psychische
dwang van de zijde van de dader.

5. Voor de Commissie is aldus niet, althans onvoldoende, aannemelijk geworden
dat jegens u op bovengenoemde tijd en plaats opzettelijk een geweldsmisdrijf
is gepleegd, op grond waarvan een uitkering uit het Schadefonds zou kunnen
worden toegekend.

6. De Commissie wijst op deze grond uw verzoek om toekenning van een
uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven af.

Den Haag, 9 september 1996

Rechters

Mrs. van Schellen, Mulder en van Nievelt