Instantie
Raad van State
Samenvatting
De gemeente Uithoorn heeft bij besluit van 27 januari 1994 een
bestemmingsplan vastgesteld dat voorziet in een sportcomplex annex discotheek
buiten de bebouwde kom, waar het openbaar vervoer niet komt. Dit is zeer
onveilig voor meisjes en vrouwen, nu deze locatie ook nog zeer slecht
verlicht is en de provincie hieraan niets wil doen. Er zijn alternatieven
binnen de bebouwde kom, met minder kans op onveiligheid. Het
Vrouwentrefcentrum wil de discotheek niet op deze onveilige locatie.
Rechtenvrouw geeft haar steun geven aan deze zaak. Met name ziet Rechtenvrouw
mogelijkheden om hier een link te leggen met het Vrouwenverdrag.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben de bezwaren van het
Vrouwentrefcentrum niet gehonoreerd en het bestemmingsplan is goedgekeurd.
Het Vrouwentrefcentrum stelt beroep in bij de Raad van State.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State acht het niet
aangetoond dat de locatie van de discotheek, gelegen temidden van een
sportcomplex buiten de bebouwde kom en aan een niet danwel nauwelijks
verlichte provinciale weg zal leiden tot discriminatie van vrouwen vanwege
de
ligging en de aard en omgeving van het (sport)complex.
Volledige tekst
De raad van de gemeente Uithoorn heeft in zijn openbare vergadering van
27
januari 1994 vastgesteld het bestemmingsplan “De Kwakel Sportcomplex 1993”.
Het besluit van de raad van de gemeente is aangehecht.
Verweerders hebben bij besluit van 30 augustus 1994, nummer 94-710644,
beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 26 september 1994,
aangevuld bij schrijven van 16 november 1994, appellant sub 2 bij schrijven
van 4 november 1994 en appellanten sub 3 bij schrijven van 24 november
1994
beroep ingesteld.
De beroepschriften en de aanvulling op het beroepschrift van appellant
sub 1
zijn aangehecht.
Desgevraagd hebben verweerders een verweerschrift, gedateerd 5 december
1995,
ingediend.
Door de Adviseur ten behoeve van de Raad van State is een onderzoek ingesteld
en een verslag daarvan uitgebracht, gedateerd 29 mei 1996.
De gemeente Uithoorn en de Vereniging het Vrouwentrefcentrum Uithoorn hebben
een nadere memorie ingezonden, gedateerd 9 juli 1996, respectievelijk 5
augustus 1996.
Nader is ingekomen een brief van Fons Hof Beheer B.V., gedateerd 29 oktober
1996.
Het geding is op 2 december 1996 behandeld in een openbare zitting van
de
Afdeling waarin appellante sub 1 vertegenwoordigd door mr L. Leeters,
appellant sub 2, in persoon, en appellanten sub 3 bij monde van R hun
standpunten nader hebben toegelicht.
Verweerders hebben zich doen vertegenwoordigen door ing. W. Corsten. Voorts
heeft Th. P.E. Voost namens de raad van de gemeente Uithoorn en mr B.K.M
Fritz voor Fons Hof Beheer B.V. het woord gevoerd
In rechte
In artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State is, voor zover
hier van belang, bepaald dat hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht
van overeenkomstige toepassing is indien bij de Afdeling beroep wordt
ingesteld.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring verleend aan het
bestemmingsplan “De Kwakel Sportcomplex 1993”.
Het plangebied ligt tussen de kernen Uithoorn en De Kwakel en omvat een
terrein van circa 9 ha.
Het plangebied wordt begrensd door de provinciale weg Hoofddorp-Hilversum
aan
de noordoostkant, het dijklichaam waarop het tracé van de Vuurlijn loopt
aan
de oostkant, een bestaand sportcomplex aan de zuidkant en de Noorddammerweg
aan de westkant.
Met het plan wordt beoogd het bestaande sportcomplex met daarin 10
tennisbanen, 7 squasbanen en een biljart-/snookerrruimte, met daarnaast
11
(buiten)tennisbanen en een golfterrein.
In het sportcomplex wordt ook een horecagedeelte, bestaande uit bar en
terras, opgenomen.
Verder voorziet het plan in een discotheek in een gedeelte van de sporthal
en
biedt het de mogelijkheid de begraafplaats uit te breiden en een nieuw
uitvaartcentrum te bouwen.
Appellanten kunnen zich niet met de inhoud van het plan verenigen.
De Vereniging Het Vrouwentrefcentrum Uithoorn (hierna te noemen: het
Vrouwentrefcentrum) heeft bezwaren aangevoerd met betrekking tot de locatie
van de discotheek, gelegen temidden van een sportcomplex buiten de bebouwde
kom en aan een niet dan wel nauwelijks verlichte provinciale weg.
Volgens het Vrouwentrefcentrum moeten de twee wegen tussen het plangebied
en
Uithoorn als sociaal onveilig worden beschouwd.
De locatie is -aldus het Vrouwentrefcentrum- discriminerend ten opzichte
van
vrouwen omdat zij vrouwen geen gelijke toegang verschaft tot vormen van
vrijheidsbesteding, hetgeen strijd oplevert met het Internationale Verdrag
tot uitbanning van alle vormen van Discriminatie van Vrouwen (DVDV) en
diverse internationale verdragen inzake de rechten van de mens.
L maakt bezwaar tegen de vestiging van een discotheek op de gekozen locatie,
nabij een begraafplaats.
Hij geeft aan dat niet alleen hij, maar ook vele andere inwoners van
Uithoorn, er voor beducht zijn dat het met de rust op de begraafplaats
zal
zijn gedaan, mede gelet op de vrijstellingsmogelijkheid voor grootschalige
activiteiten.
Daarnaast heeft L bezwaren aangevoerd tegen de gevolgde procedure, met
name
wat betreft de informatievoorziening en de weerlegging van zijn bezwaren.
De bezwaren van de heer R en mevrouw R-G betreffen voornamelijk de
uitbreiding van horecafaciliteiten op de locatie.
Zij vrezen voor overlast en verstoring van de openbare orde met als gevolg
de
aantasting van hun woongenot.
Appellanten verwachten dat van de activiteiten een grote verkeersaantrekkende
werking zal uitgaan, hetgeen de verkeerssituatie op de Noorddammerweg
negatief zal beïnvloeden.
Met betrekking tot het bezwaar van L dat de informatievoorziening, met
name
wat betreft de plannen voor de discotheek, gebrekkig was en de bezwaren
hiertegen niet op zorgvuldige wijze zijn behandeld overweegt de Afdeling
het
volgende.
Blijkens het verslag van de inspraak-bijeenkomst inzake het voorontwerp
van
het bestemmingsplan op 22 juli 1993, is anders dan appellant verondersteld,
het voornemen om een discotheek te realiseren in het sportcomplex aan de
orde
geweest.
De procedures die in het kader van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening zijn, dan wel worden gevolgd in verband met de bouw van het
sportcomplex, het uitvaartcentrum en het crematorium staan in deze procedure
niet ter beoordeling en kunnen in zoverre dan ook geen rol spelen.
De Afdeling is niet gebleken dat verweerders en de gemeenteraad het bestreden
besluit niet in voldoende mate met redenen hebben omkleed, zodat de artikelen
28, vierde lid, en artikel 25, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening niet zijn miskend.
Ook in hetgeen appellant verder heeft aangevoerd met betrekking tot de
behandeling van zijn bezwaren ziet de Afdeling geen aanleiding voor het
oordeel dat de bezwaren van appellant niet op zorgvuldige wijze zijn
behandeld.
In zoverre treft het beroep van L geen doel.
Met betrekking tot de plaats van de discotheek hebben verweerders overwogen
dat niet is bestreden dat de behoefte bestaat binnen de gemeentegrenzen
van
Uithoorn een discotheek te realiseren.
Blijkens de stukken is de lokatie gekozen na een onderzoek waarin naast
financieel economische aspecten, de mogelijke hinder voor de omgeving en
de
ontsluiting een rol hebben gespeeld.
De afstand van het plangebied tot de bebouwde kom van Uithoorn bedraagt
ongeveer 1 km.
Het sportcomplex waarin de discotheek is voorzien is bereikbaar voor zowel
het openbaar vervoer, het autoverkeer als ook voor fietsers en voetgangers.
De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer bevindt zich aan de westzijde
met
een aansluiting op de Noorddammerweg.
Aan de oostzijde van het complex zal een fiets/voetpad op de Vuurlijn worden
aangesloten.
Teneinde de sociale veiligheid te vergroten is door het gemeentebestuur
besloten extra aandacht te besteden aan de openbare verlichting in de
omgeving van het complex; zo zal een verlicht voetpad langs de Noorddammerweg
richting bushalte worden aangelegd en heeft op de Vuurlijn al een uitbreiding
van openbare verlichting plaatsgevonden.
Daarnaast wordt in het plan aandacht besteed aan de verlichting van (het
voet-/fietspad op) het complex zelf.
Hoewel verweerders de stelling dat uit een oogpunt van sociale veiligheid
en
bereikbaarheid een discotheek beter in de bebouwde kom kan worden gesitueerd
kunnen onderschrijven, achten zij de gekozen locatie, gelet op de
inspanningen van het gemeentebestuur om de bezwaren tegen een ligging buiten
de bebouwde kom weg te nemen, niet onaanvaardbaar.
Dit standpunt komt de Afdeling niet onredelijk voor.
De Afdeling acht voorts niet aangetoond dat het plan zal leiden tot van
discriminatie van vrouwen vanwege de ligging en de aard en omgeving van
het
(sport)complex.
Met betrekking tot het bezwaar betreffende de locatiekeuze nabij de
begraafplaats en uitvaartcentrum overweegt de Afdeling als volgt.
Blijkens de plankaart is het sportcomplex met de discotheek gelegen op
een
afstand van ruim 150 meter van de huidige begraafplaats en ruim 50 meter
van
de voorziene nieuwe begraafplaats.
De afstand van de discotheek tot het uitvaartcentrum bedraagt circa 130
meter.
In deze buffer liggen een gedeelte van de golfbaan, het voet-/fietspad
en een
sloot alsmede beplanting.
Ten aanzien van de mogelijke verstoring van de rust op de begraafplaats
door
de aanwezigheid van een discotheek heeft het gemeentebestuur zich op het
standpunt gesteld dat gelet op de ruimtelijke scheiding tussen de discotheek
en de huidige begraafplaats en het uitvaartcentrum alsmede de openingstijden
van de discotheek, het niet aannemelijk is dat de rust aldaar zal worden
verstoord.
Verder worden aan de bouw en exploitatie van de discotheek in het kader
van
de bouw- en milieuvergunning zodanige eisen gesteld dat naar buiten toe
geen
geluiden hoorbaar zullen zijn.
De Afdeling is niet gebleken dat verweerders het standpunt van de gemeente
op
dit punt niet als aanvaardbaar hebben kunnen aanmerken.
De Afdeling overweegt voorts dat ook het standpunt van de gemeente dat
de
vrees voor vandalisme van jeugdige discobezoekers ongegrond is en is
gebaseerd op veronderstellingen, de instemming heeft van verweerders.
Door extra toezicht op de handhaving van de openbare orde en een beperking
van de toegankelijkheid tot de begraafplaats zal een verdere bijdrage worden
geleverd aan het voorkomen van vandalisme.
Ter zitting is meegedeeld dat mocht in de praktijk blijken dat de getroffen
maatregelen onvoldoende zijn, verdergaande maatregelen zullen worden
getroffen teneinde meer bescherming tegen vandalisme te bieden.
Het vorenstaande leidt de Afdeling tot de conclusie dat onvoldoende grond
bestaat voor het oordeel dat verweerders de oprichting van een discotheek
op
deze lokatie in redelijkheid niet aanvaardbaar hebben kunnen achten.
Ten aanzien van de bezwaren betreffende de verstoring van de rust op de
begraafplaats door de overige activiteiten, overweegt de Afdeling dat ook
het
geldende bestemmingsplan “De Kwakel 1987” het beoefenen van sport en
aanverwante activiteiten in de omgeving van de begraafplaats mogelijk maakt.
Niet gebleken is dat dit tot problemen in bovenstaande zin heeft geleid.
De voorziene begraafplaats en het uitvaartcentrum liggen weliswaar op kortere
afstand van het sportcomplex, doch hierin behoefden verweerders naar het
oordeel van de Afdeling, gelet op de tijden van gebruik van deze
voorzieningen, geen aanleiding te zien deze ligging bij regulier gebruik
van
de sportfaciliteiten onaanvaardbaar te achten.
Wat betreft het niet reguliere gebruik van het sportcomplex overweegt de
Afdeling dat ingevolge artikel 3, vierde lid, van de planvoorschriften
het
gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming recreatieve
doeleinden, ten behoeve van evenementen die niet in overeenstemming zijn
met
het in het eerste lid bepaalde moeten worden gerekend tot een verboden
gebruik.
In het vijfde lid is vervolgens bepaald dat burgemeester en wethouders
van
het bepaalde in het vierde lid vrijstelling kunnen verlenen voor het houden
van niet meer dan 12 niet aaneengesloten evenementen per jaar, die niet
langer dan 1 week per evenement mogen duren.
Blijkens de plantoelichting zal het sportcomplex een multi-functioneel
karakter krijgen in die zin dat het incidenteel kan worden gebruikt voor
sporten in het kader van groepsontmoetingen, zoals bedrijvencontactdagen,
sportdagen, toernooien, verenigingsontmoetingen, familie- en andere besloten
ontmoetingen, start en finish voor voet- en fietstochten en dergelijke.
De Afdeling stelt vast dat de vrijstellingsbepaling in het vijfde lid van
artikel 3 het mogelijk maakt dat gedurende twaalf weken per jaar evenementen
plaatsvinden op de voor recreatieve doeleinden bestemde gronden.
De Afdeling sluit niet uit dat deze evenementen hinder kunnen veroorzaken
voor de omgeving van het sportcomplex, in het bijzonder voor het
uitvaartcentrum en de begraafplaats.
In de vrijstellingsbepaling is niet bepaald welke evenementen kunnen worden
toegestaan en onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders vrijstelling
mogen verlenen.
De Afdeling acht de vrijstellingsbepaling dan ook onvoldoende bepaald.
In verband hiermee is de Afdeling van oordeel dat verweerders in redelijkheid
geen goedkeuring aan deze bepaling hebben kunnen verlenen, zodat artikel
3,
vijfde lid, van de planvoorschriften voor vernietiging in aanmerking komt
wegens strijd met het in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel
van
behoorlijk bestuur van de rechtszekerheid.
De beroepen van L en de heer en mevrouw R zijn in zoverre gegrond.
De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72 van de
Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door alsnog
goedkeuring aan dit planvoorschrift te onthouden.
Ten aanzien van de bezwaren van de heer en mevrouw R dat door de
horecavoorzieningen en de discotheek moet worden gevreesd voor overlast
en
verstoring van de openbare orde in de omgeving hebben verweerders het
standpunt ingenomen dat gelet op de reeds getroffen maatregelen en mede
gelet
op de afstand tussen het complex en de woning van appellanten de mogelijk
merkbare nadelige invloed van het complex niet zodanig is dat gesproken
kan
worden over een onevenredige aantasting van het woongenot.
De Afdeling ziet, de stukken en het verhandelde ter zitting in aanmerking
nemend, geen grond voor het oordeel dat verweerders zich in redelijkheid
niet
op dit standpunt hebben kunnen stellen.
Met betrekking tot de vrees voor een toenemende verkeersonveiligheid op
de
Noorddammerweg overweegt de Afdeling dat deze weg de ontsluitingsroute
van
het plangebied vormt voor gemotoriseerd verkeer.
Aan de weg zijn twee inritten gesitueerd: één naar de parkeerplaats van
het
uitvaartcentrum en één voor het parkeerterrein van het sportcomplex.
Uit het verslag van de Adviseur ten behoeve van de Raad van State is de
Afdeling gebleken dat van de Noorddammerweg gedurende de gehele dag vrij
intensief gebruik wordt gemaakt door zowel gemotoriseerd als langzaam
verkeer.
In de avondperiode is er aanzienlijk minder verkeer op de Noorddammerweg.
De Afdeling komt, het vorenstaande in aanmerking nemend, het standpunt
van
het gemeentebestuur dat de toename van de verkeersdrukte op de Noorddammerweg
ten gevolge van de discotheek binnen aanvaardbare proporties zal blijven,
aangezien de te realiseren discotheek van beperkte omvang is en is gericht
op
de plaatselijke bevolking waardoor naar verwachting in geringe mate gebruik
kan worden gemaakt van de auto, niet onaanvaardbaar voor.
Gelet op het gebruik en de omvang van het sportcomplex met inbegrip van
de
discotheek, snooker en overige horeca-activiteiten, acht de Afdeling het
niet
aannemelijk dat de verkeerssituatie op de Noorddammerweg zal verslechteren
dat verweerders de ontsluiting op deze weg in redelijkheid niet aanvaardbaar
hebben kunnen achten.
Blijkens de zitting is bij de reconstructie van de Noorddammerweg extra
aandacht besteed aan maatregelen ter verhoging van de verkeersveiligheid.
In zoverre ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerders
op
dit punt niet in redelijkheid tot goedkeuring van het plan hebben kunnen
overgaan.
Afgezien van het aangevoerde met betrekking tot de vrijstellingsbepaling,
ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond voor
het
oordeel dat het besluit in strijd is met een geschreven ongeschreven
rechtsregel dan wel algemeen rechtsbeginsel.
De Afdeling is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende
proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van Vereniging het Vrouwentrefcentrum Uithoorn
ongegrond en de beroepen van L en R en R-G deels gegrond en deels ongegrond;
II. vernietigt het besluit van verweerders van 30 augustus 1994, nummer
94-710644, inzake het door de raad van de gemeente Uithoorn op 27 januari
1994 vastgestelde bestemmingsplan “De Kwakel-Sportcomplex 1993”, voor zover
daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 3, vijfde lid, van de
planvoorschriften;
III. onthoudt goedkeuring aan artikel 3, vijfde lid, van de
planvoorschriften;
IV. gelast dat de provincie Noord-Holland aan L en R en R-G het door hen
gestorte recht (beide ƒ 200,=) wordt vergoed.
Rechters
Dr. D. Dolman, voorzitter, drs. G.A. Postumus en mr. J.J. Vis