Instantie: Commissie gelijke behandeling, 29 januari 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster was bij de wederpartij werkzaam in de functie van
conciërge/beheerder van een gymnastieklokaal. Zij is van mening dat zij
arbeid van gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde verrichtte als haar
collega, de heer (…) (hierna: maatman), terwijl zij een lagere beloning
ontving.
Onbetwist is dat het niveau van de functies van verzoekster en de maatman
gedurende de onderzoeksperiode van gelijke waarde waren. De Commissie heeft
de functies derhalve niet laten waarderen.
Vaststaat dat vanaf het begin van de onderzoeksperiode tot 1 januari 1988 op
de maatman de beloningsmaatstaven salarisschaal en anciënniteit zijn
toegepast, terwijl deze beloningsmaatstaven op verzoekster niet van
toepassing waren.
Hierdoor is er een verschil in beloning ontstaan tussen verzoekster en de
maatman, terwijl hun functies van gelijke waarde waren. Om de maatman te
kunnen benoemen in zijn functie van beheerder van een nieuwe sportzaal was
het noodzakelijk om hem in een functieschaal in te delen. Dit gold niet voor
de functie van verzoekster. Maar verzoekster had desondanks (met
terugwerkende kracht) gelijktijdig met de maatman ingeschaald kunnen worden.
De wederpartij heeft dit nagelaten.
Hieruit vloeit voort dat de wederpartij in strijd met de wet heeft gehandeld
door verzoekster op 1 januari 1988 niet hoger in te schalen.

Volledige tekst

1. Het verzoek
1.1. Op 18 oktober 1995 verzocht mevrouw (…) te Kortenhoef (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of het College van Burgemeester en
Wethouders van de gemeente ’s Graveland te ’s Graveland (hierna: de
wederpartij) jegens haar onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster was bij de wederpartij werkzaam in de functie van
conciërge/beheerder van een gymnastieklokaal. Zij is van mening dat zij
arbeid van gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde verrichtte als haar
collega, de heer (…) (hierna: maatman), terwijl zij een lagere beloning
ontving. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee in strijd met
de wetgeving gelijke behandeling heeft gehandeld.

2. De loop van de procedure
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben enkele malen de gelegenheid gehad hun standpunten
toe te lichten.
De Commissie heeft een onderzoek ter plaatse ingesteld. Zij is hierbij
ondersteund door de Arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (hierna: Arbeidsinspectie). In het kader van dit onderzoek
zijn gesprekken gevoerd met verzoekster en de wederpartij.
Van het onderzoek ter plaatse is een rapport opgemaakt welke is uitgebracht
in augustus 1996.
2.2. Partijen zijn vervolgens opgeroepen om hun standpunten nader toe te
lichten tijdens een zitting op 17 december 1996.
Ter zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
– mw. mr. J.M. Legeland (advocaat)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (personeelsfunctionaris)
– dhr. mr. (…) (gemachtigde)

van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer)

van de kant van de Arbeidsinspectie
– dhr. M. van ’t Laar (bedrijfskundige).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. De resultaten van het onderzoek

De feiten
3.1. Verzoekster is 1970 tot 1991 bij de wederpartij in dienst geweest. De
maatman is in 1969 bij de wederpartij in dienst getreden en werkte er tijdens
het onderzoek van de Commissie nog steeds.
Verzoekster werkte in de functie van conciërge/beheerder van een
gymnastieklokaal. De maatman heeft achtereenvolgens als functie gehad
beheerder van een verenigingslokaal, schoonmaker/conciërge van een lagere
school, beheerder van een sportzaal en beheerder van een sporthal.
Eind 1991 zijn de functies van verzoekster en de maatman beschreven en
vervolgens begin 1992 gewaardeerd met het Gemeentelijk
Functiewaarderingssysteem. Dit leidde tot de conclusie dat deze functies
thuishoorden in hoofdgroep II met 7 punten. Dit resultaat kwam overeen met
inschaling in salarisschaal 3.
3.2. Tot 1 mei 1978 waren verzoekster en de maatman niet in een salarisschaal
ingedeeld. Vanaf 1 mei 1978 werd de maatman – in tegenstelling tot
verzoekster – in een salarisschaal ingedeeld. Hierdoor ontstond een verschil
in de maatstaven van beloning en verdiende hij vanaf die datum (omgerekend
naar een voltijddienstverband) meer dan verzoekster. De onderzoeksperiode is
derhalve afgebakend van 1 mei 1978 tot 1 december 1991, dus vanaf
de datum waarop de maatman, anders dan verzoekster, werd ingedeeld in een
salarisschaal tot de datum waarop verzoekster uit dienst getreden is.
3.3. Gedurende de onderzoeksperiode hanteerde de wederpartij de volgende
beloningsmaatstaven.
Tot 1 januari 1988 was de beloningshoogte van de schoonmakers en beheerders
afhankelijk van:
– het toegepaste uurloon
– het geschatte aantal werkuren
– de algemene salarisronden.
Voor de overige werknemers, dat wil zeggen de ambtenaren in dienst van de
wederpartij, werden de volgende beloningsmaatstaven gehanteerd:
– de toegepaste salarisschaal
– anciënniteit
– algemene salarisronden
– de deeltijd factor.
3.4. Per 1 januari 1978 was bij de wederpartij de schaalindeling in schaal 3
als volgt. Men ontving een periodieke verhoging bij een anciënniteit van 1
tot en met 5 en bij een anciënniteit van 11, 13 en 15.
Vanaf 1984 werden de salarisschalen van het Buitengewoon Besluit Rijks
Ambtenaren gehanteerd (BBRA 1984). Volgens de BBRA 1984 was de indeling in
schaal 3 als volgt. Men ontving een periodieke verhoging bij een anciënniteit
van 1 tot en met 6 en bij een anciënniteit van 11, 13 en 15.
3.5. Verzoekster (geboortedatum 8 mei 1935) is op 16 september 1970 bij de
wederpartij in dienst getreden. Haar salaris was afgestemd op een geschatte
werkdruk van 25 uur per week. Op 25 september 1989 is verzoekster
arbeidsongeschikt geworden en is dit gebleven tot de datum van ontslag.
Gedurende de gehele diensttijd is haar functie in grote lijnen gelijk
gebleven.
De salarishistorie van verzoekster ziet er als volgt uit.
Verzoekster is aangesteld met een salaris van ƒ 400 bruto per maand. Het is
niet bekend op basis van hoeveel uren en welk uurloon dit salaris destijds is
vastgesteld. Herberekening door wederpartij in 1991 leidde tot een bruto
uurloon van ƒ 3,92 bij een geschatte werktijd van 25 uren per week per medio
1970. Verzoeksters salaris is bij de algemene salarisronden periodiek
verhoogd.
De functiewaardering eind 1991 heeft er in eerste instantie niet toe geleid
dat verzoekster in salarisschaal 3 werd ingeschaald. De reden hiervoor was
dat verzoekster per 1 december 1991 uit dienst was getreden.
Verzoekster heeft per toeval ontdekt dat de maatman een hoger salaris dan zij
verdiende. Zij heeft deze kwestie op 9 april 1992 bij de wederpartij
aangekaart. Dit heeft ertoe geleid dat de wederpartij op 16 maart 1993
besloot om verzoekster alsnog met terugwerkende kracht tot 1 januari 1988 in
te schalen in salarisschaal 3 met 0 periodieken. Hier bovenop kreeg zij de
jaarlijkse periodieke verhogingen tot de datum van haar ontslag. Het verschil
tussen het feitelijk betaalde salaris tijdens haar dienstverband en het
opnieuw berekende salaris na verzoeksters ontslag is in 1993 cumulatief aan
verzoekster uitgekeerd. De volledige salarishistorie van verzoekster ziet er
als volgt uit.

SALARISHISTORIE VAN VERZOEKSTER

DATUM SALARIS BIJ 25 UUR/WEEK SALARIS BIJ VOLTIJD OPMERKINGEN
16-09-1970 ƒ 400 ƒ 660 datum aanstelling; deeltijdfactor 25/41,25
01-01-1971 – 422 – 696,30 collectieve verhoging 5,5%
01-04-1971 – 427,84 – 705,94 + 1,38%
01-07-1971 – 447,09 – 737,70 + 4,5%
01-01-1972 – 459,61 – 758,36 + 2,8%
01-04-1972 – 478 – 788,70 + 4%
01-01-1973 – 522,12 – 861,50 + 9,23%
01-08-1973 – 556,06 – 917,50 + 6,1%
01-09-1973 – 600 – 990 + 7,9%
01-01-1974 – 618 – 1.019,70 + 3%
01-04-1974 – 636,54 – 1.050,29
01-07-1974 – 672,19 – 1.109,11
01-01-1975 – 702,44 – 1.159,03
01-04-1975 – 1.123,90 deeltijdfactor wordt 25/40
01-08-1975 – 772,68 – 1.236,29
01-01-1976 – 807,45 – 1.291,92
01-04-1977 – 842,17 – 1.347,47
01-08-1977 – 874,34 – 1.398,94
01-01-1978 – 885,79 – 1.417,26
01-05-1978 – 885,79 – 1.417,26 begin onderzoeksperiode
01-06-1978 – 903,51 – 1.445,62
01-08-1978 – 916,16 – 1.465,86
01-05-1979 – 932,01 – 1.491,22
01-07-1979 – 944,13 – 1.510,61
01-01-1980 – 964,62 – 1.543,39
01-07-1980 – 959,80 – 1.535,68
01-01-1981 – 972,28 – 1.555,65
01-07-1981 – 1.003,68 – 1.605,89
01-01-1982 – 1.037,30 – 1.659,68
01-07-1982 – 1.051,82 – 1.682.91
01-01-1984 – 1.020,27 – 1.632,43
01-06-1985 – 1.116,18 – 1.785,89
01-08-1985 – 1.696,59 deeltijdfactor wordt 25/38
01-09-1987 – 1.121,76 – 1.705,08 collectieve verhoging
01-01-1988 – 1.342,76 – 2.041 indeling in salarisschaal 3
01-01-1989 – 1.381,58 – 2.100 periodieke verhoging (anc. 1)
01-01-1990 – 1.440,80 – 2.190 periodieke verhoging (anc. 2)
01-04-1990 – 1.478,29 – 2.247 collectieve verhoging
01-01-1991 – 1.544,74 – 2.348 periodieke verhoging (anc. 30
01-04-1991 – 1.597,37 – 2.428 collectieve verhoging
01-12-1991 – 1.597,37 – 2.428 datum ontslag;
einde onderzoeksperiode

3.6. De maatman (geboortedatum 3 december 1931) is op 1 maart 1969 bij de
wederpartij in dienst getreden.
Zijn salarishistorie ziet er als volgt uit.
De maatman werd aangesteld met een salaris van ƒ 416,67 bruto per maand. Het
is niet bekend op basis van hoeveel uren en welk uurloon dit salaris destijds
is vastgesteld. Herberekening door de wederpartij leidde tot een bruto
uurloon van ƒ 3,92 per medio 1970 bij een geschatte werktijd van 26,5 uren
per week. Dit salaris is bij de algemene salarisronden periodiek verhoogd.
Op 1 januari 1971 ging de maatman 30 uur per week werken, waarbij zijn
salaris werd verhoogd van ƒ 447 naar ƒ 503 bruto per maand. Bij omrekening
naar een voltijd salaris blijkt zijn salaris verlaagd te zijn, terwijl dit
per 1 januari 1971 ten gevolge van een loonronde met 5,5% verhoogd had dienen
te worden. De reden van deze (relatieve) verlaging is niet bekend.
Op 1 mei 1978 werd de maatman beheerder van een sportzaal. Hij bleef 30 uur
per week werken. Voor aanstelling in deze functie was indertijd een
raadsbesluit nodig, omdat er sprake was van een nieuwe accommodatie, waarvoor
het budget moest worden goedgekeurd. Dit was de reden waarom de maatman,
anders dan verzoekster, in een salarisschaal werd ingedeeld. Hij werd
aangesteld in salarisschaal 3 met 3 periodieken. Deze indeling ging gepaard
met een salarisverhoging van ƒ 431,57 bruto per maand (ƒ 575,43 op basis van
een voltijd dienstverband). Deze salarisverhoging is voor circa de helft toe
te schrijven aan de indeling in salarisschaal 3 en voor de helft aan het
toekennen van 3 periodieke verhogingen. De wederpartij weet niet wat de reden
is dat de maatman 3 periodieken heeft gekregen bij de plaatsing in schaal 3.
Per 1 januari 1984 werd het dienstverband van de maatman omgezet in een
voltijd dienstverband van 40 uur per week. De reden hiervoor was dat de
wederpartij vond dat de taakomvang van de maatman zodanig was, dat 30 uur per
week niet toereikend was. Het resultaat van de functiewaardering eind 1991
kwam overeen met de salarisschaal waarin de maatman reeds was ingedeeld. De
functiewaardering had derhalve geen invloed op zijn salaris. De volledige
salarishistorie van de maatman ziet er als volgt uit.

SALARISHISTORIE VAN MAATMAN

DATUM SALARIS BIJ SALARIS BIJ OPMERKINGEN
DEELTIJDFACTOR VOLTIJD
01-03-1969 ƒ 416,67 ƒ 648,59 datum aanstelling; deeltijdfactor 26,5/41,25
01-07-1969 – 425 – 661,56
01-01-1970 – 447 – 695,80
01-01-1971 – 503 – 691,62 deeltijdfactor 30/41,25
01-04-1971 – 508 – 698,50
01-07-1971 – 530,86 – 729,93
01-01-1972 – 545,72 – 750,36
01-04-1972 – 567,55 – 780,38
01-01-1973 – 619,93 – 852,40
01-08-1973 – 660,23 – 907,82
01-01-1974 – 680,03 – 935,04
01-04-1974 – 700,43 – 963,09
01-07-1974 – 739,65 – 1.017
01-01-1975 – 772,93 – 1.062,78
01-04-1975 – 772,93 – 1.030,57 deeltijdfactor 30/40
01-08-1975 – 850,22 – 1.133,63
01-01-1976 – 888,48 – 1.184,64
01-04-1977 – 926,68 – 1.235,57
01-08-1977 – 962,08 – 1.282,77
01-01-1978 – 974,68 – 1.299,57
01-05-1978 – 1.406,25 – 1.875 gem. ambtenaar 3, anc. 3; begin onderzoeksperiode
01-06-1978 – 1.434 – 1.912
01-08-1978 – 1.454,25 – 1.939
01-05-1979 – 1.536 – 2.048 periodieke verhoging (anc. 4)
01-07-1979 – 1.559,25 – 2.079
01-01-1980 – 1.596 – 2.128
01-05-1980 – 1.649,25 – 2.199 periodieke verhoging (anc. 5)
01-07-1980 – 1.640,25 – 2.187
01-01-1981 – 1.665 – 2.220
01-07-1981 – 1.718,25 – 2.291
01-01-1982 – 1.778,25 – 2.371
01-07-1982 – 1.804,50 – 2.406
01-01-1984 – 2.334 – 2.334 voltijd dienstverband (40 uur)
01-06-1985 – 2.567 – 2.567
01-08-1985 – 2.567 – 2.567 normale werktijd 38 uur/week
01-01-1986 – 2.567 – 2.567
01-05-1986 – 2.643 – 2.643 periodieke verhoging (anc. 6)
01-09-1987 – 2.654 – 2.654
01-05-1988 – 2.736 – 2.736 periodieke verhoging (anc. 7)
01-01-1989 – 2.755 – 2.755
01-05-1989 – 2.836 – 2.836 periodieke verhoging (anc. 8)
01-04-1990 – 2.909 – 2.909
01-04-1991 – 3.008 – 3.008
01-12-1991 – 3.008 – 3.008 einde onderzoeksperiode

3.7. Verzoekster heeft deze zaak ook aan de rechter voorgelegd. De rechtbank
heeft de zaak op formele gronden niet-ontvankelijk verklaard. Daarna is de
zaak aan de Centrale Raad van Beroep voorgelegd, die de uitspraak van de
rechter heeft bevestigd.

Standpunten van partijen
3.8. Verzoekster brengt het volgende naar voren.
Zij stelt dat haar functie en die van de maatman gedurende haar hele
dienstverband van gelijke zwaarte zijn geweest. Toch is verzoekster pas tien
jaar later dan de maatman in de salarisschaal ingedeeld die bij haar functie
hoorde. Bovendien werd zij toen in salarisschaal 3 met 0 periodieken
ingedeeld. Verzoekster is van mening dat zij op het moment van inschaling
(per 1 januari 1988) in het maximum van schaal 3 ingedeeld had moeten worden.
De maatman (die al sinds 1 maart 1969 in schaal 3 ingedeeld was) was op dat
moment immers al geruime tijd in het maximum van schaal 3 ingedeeld. Volgens
verzoekster heeft de wederpartij hiermee in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling gehandeld.
3.9. De wederpartij brengt het volgende naar voren.
Zij erkent dat er tussen verzoekster en de maatman een ongelijkheid bestaat
in de functie-indeling. Op basis van het toen (1 januari 1971) geschatte te
verwachten gebruik van de sportzaal waar de maatman ging werken, werd hij
voor 30 uur per week aangesteld.
Gelet op het criterium van een volledige werktaak was er in ieder geval alle
reden om de beloning van de maatman in schaal 3 in te delen toen hij per 1
januari 1984 40 uur per week ging werken. Immers, de betreffende
werkzaamheden werden veelal gezien als nevenfuncties die men naast een andere
betaalde functie verrichtte. Het feit dat de maatman een volledige
aanstelling kreeg, betekende dat er niet langer sprake kon zijn van
nevenwerkzaamheden en dat had consequenties voor de beloning.
De reden waarom de maatman bij zijn inschaling per 1 mei 1978 drie
periodieken kreeg, was dat hij per die datum niet alleen beheerder van een
sportzaal werd, maar tevens werd belast met de exploitatie van de kantine van
de sportzaal. Deze combinatie rechtvaardigde – mede gelet op het feit dat het
aantal uren aanwezigheid niet exact was te bepalen – deze inpassing c.q.
verhoging.
Uitgangspunt bij de schaalindeling van nieuwe ambtenaren is het niveau van de
functie op basis van functiewaardering en de mate van geschiktheid. Daarbij
speelt ook het arbeidsverleden en het daarin behaalde salaris een rol. Een
verbetering met één of twee periodieken ten opzichte van de oude functie acht
de wederpartij niet onredelijk.
De standaardregeling bij inschaling met terugwerkende kracht is dat de
terugwerking niet langer is dan twee jaar. Deze regeling is mede gebaseerd op
jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Dit is de reden dat
verzoekster niet eerder dan per 1 januari 1988 is ingeschaald. Hierbij
speelde mee dat ten tijde van de besprekingen tussen verzoekster en de
wederpartij over haar inschaling, verzoekster bezig was met een procedure in
verband met haar arbeidsongeschiktheid. Het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds
accepteert niet dat iemand vlak voor een afkeuring nog met terugwerkende
kracht een grote salarisverhoging ontvangt, omdat de uitkering gebaseerd
wordt op het laatst genoten salaris en de uitkering aldus zou worden
opgedreven.
De wederpartij wijst erop, dat ook mannelijke schoonmakers bij de gemeente
niet vanaf het begin van hun aanstelling zijn ingeschaald in schaal 3. Er is
derhalve geen sprake van ongelijke behandeling naar geslacht.

4. De overwegingen van de commissie
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt, door
verzoekster lager te belonen dan de maatman.
4.2. Verzoekster is van mening dat de wederpartij onderscheid naar geslacht
heeft gemaakt door haar niet gelijktijdig met de maatman in schaal 3 in te
schalen. Voorts is zij van mening dat zij op het moment dat zij in schaal 3
werd ingeschaald, in het maximum van schaal 3 ingeschaald had moeten worden
en niet in schaal 3.0.
4.3 Het onderzoek van de Commissie strekt zich uit over de periode 1 mei 1978
tot 1 december 1991.
De beloning in de periode tot 1 juli 1989 dient te worden getoetst aan de Wet
gelijk loon voor mannen en vrouwen (WGL, Stb. 1975, 129). Wat betreft de
periode daarna moet worden getoetst aan de artikelen 1a, 7, 8 en 9 Wet
gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB).
Artikel 2 WGL respectievelijk artikelen 7, 8 en 9 WGB bepalen dat een
werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen op het punt van
de beloning wanneer zij arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke waarde
verrichten. Van gelijke beloning is sprake indien deze is berekend op
grondslag van gelijkwaardige maatstaven. Artikel 1a WGB bepaalt dat onder
meer bij de arbeidsvoorwaarden geen onderscheid naar geslacht mag worden
gemaakt. Onder de arbeidsvoorwaarden valt de beloning.
4.4. Onbetwist is dat het niveau van de functies van verzoekster en de
maatman gedurende de onderzoeksperiode van gelijke waarde waren. De Commissie
heeft de functies derhalve niet laten waarderen.
Nagegaan moet worden of de wederpartij bij de vaststelling van het loon van
verzoekster en de maatman gelijkwaardige maatstaven heeft gehanteerd.
Vaststaat dat vanaf het begin van de onderzoeksperiode tot 1 januari 1988 op
de maatman de beloningsmaatstaven salarisschaal en anciënniteit zijn
toegepast, terwijl deze beloningsmaatstaven op verzoekster niet van
toepassing waren.
Hierdoor is er een verschil in beloning ontstaan tussen verzoekster en de
maatman, terwijl hun functies van gelijke waarde waren. Het verschil in
beloning bedroeg per maand (omgerekend naar een voltijd dienstverband) aan
het begin van de onderzoeksperiode ƒ 457,74 (ƒ 1875 minus ƒ 1417,26) en aan
het eind van de onderzoeksperiode ƒ 580 (ƒ 3008 minus ƒ 2428). Om de maatman
te kunnen benoemen in zijn functie van beheerder van een nieuwe sportzaal was
het noodzakelijk om hem in een functieschaal in te delen. Dit gold niet voor
de functie van verzoekster. Maar verzoekster had desondanks (met
terugwerkende kracht) gelijktijdig met de maatman ingeschaald kunnen worden.
De wederpartij heeft dit nagelaten.
Hiermee staat vast dat de wederpartij onderscheid naar geslacht heeft gemaakt
in de periode van 1 mei 1978 tot 1 januari 1988 door de maatman wèl en
verzoekster niet in een functieschaal in te delen. Aangezien de functies van
verzoekster en de maatman van gelijke waarde waren had verzoekster – net als
de maatman – op 1 mei 1978 in functieschaal 3 ingeschaald moeten worden.
Dit betekent dat verzoekster per 1 januari 1988 hoger ingeschaald had moeten
worden dan in schaal 3.0.
Het is overigens ook onduidelijk waarom de maatman er bij de inschaling in
schaal 3 er tevens 3 periodieken bij kreeg.
Het lijkt erop dat de omvang van het dienstverband van de maatman op enig
moment een rol heeft gespeeld, maar dat is geen reden om verzoekster niet
(naar rato van de omvang van haar dienstverband) gelijk te belonen.
Vaststaat, dat de maatman per 1 januari 1978 in schaal 3 met 3 periodieken is
ingeschaald.
Als verzoekster – net als de maatman – per 1 mei 1978 in schaal 3.3 was
ingeschaald, zou zij normaal gesproken in 1988 in schaal 3.13 ingeschaald
moeten zijn (er vanuit gaande dat er elk jaar een periodiek bijkomt).
Hieruit vloeit voort dat de wederpartij in strijd met de wet heeft gehandeld
door verzoekster op 1 januari 1988 niet hoger in te schalen.

5. Het oordeel van de commissie
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het College van Burgemeester en
Wethouders van de Gemeente ’s Graveland jegens mevrouw (…) te Kortenhoef
onderscheid naar geslacht bij de arbeidsvoorwaarden heeft gemaakt als bedoeld
in artikel 1a Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. L. Mulder (lidKamer), dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh(secretaris Kamer)