Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoeker was werkzaam bij de wederpartij. Verzoeker is van mening dat
een collega zich discriminerend tegen hem heeft uitgelaten in verband met
zijn etnische afkomst. Hij heeft hierover geklaagd bij de wederpartij,
dit heeft echter geen resultaat gehad en verzoeker heeft ontslag genomen.
De Commissie stelt vast dat verzoeker in elk geval twee maal heeft geklaagd
over discriminatie. De wederpartij heeft de ernst van de klacht onderschat
en er te weinig aandacht aan geschonken.
Onder arbeidsvoorwaarden moet tevens arbeidsomstandigheden als een discriminerende
bejegening binnen het bedrijf, worden begrepen. De werkgever is verplicht
er op toe te zien dat degenen waarover hij het gezag uitoefent zich van
discriminatie onthouden. De wederpartij heeft de klacht van verzoeker niet
met voldoende zorgvuldigheid afgehandeld en heeft verzoeker daardoor niet
de op grond van artikel 5 lid 1 sub d verplichte bescherming geboden.
Strijd met de wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 19 juli 1996 verzocht de heer (…) te Zoetermeer (hierna: verzoeker)
de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit
te spreken over de vraag of door (…) te Rotterdam (hierna: de wederpartij)
onderscheid is gemaakt zoals verboden in de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoeker was sinds 2 januari 1992 in dienst bij de wederpartij als
operational manager. Verzoeker is van Surinaamse afkomst. Eind 1994 werd
door de wederpartij een nieuwe creatief directeur aangesteld. Vanaf de
indiensttreding van de nieuwe creatief directeur ontstonden er spanningen
tussen deze nieuwe directeur en verzoeker. In oktober 1995 meldde verzoeker
zich ziek. Tijdens zijn ziekteperiode heeft verzoeker enkele gesprekken
gevoerd met de wederpartij. Deze hebben echter niet tot resultaat geleid.
Verzoeker heeft inmiddels ontslag genomen en een andere baan aanvaard.
Verzoeker is van mening dat de nieuwe creatief directeur van de wederpartij
zich discriminerend tegenover hem heeft uitgelaten in verband met zijn
etnische afkomst en dat de wederpartij hiertegen niet adequaat is opgetreden.
Volgens verzoeker heeft de weder-partij hiermee in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling gehandeld.
2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.
2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen hun standpunten nader toe te
lichten tijdens een zitting op 18 november 1996.
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoeker
– dhr. (…) (verzoeker)
– mw. mr. D. van der Kolk (advocaat)
– dhr. (…) (ADB)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (directeur)
– dhr. (…) (creatief directeur)
– mw. mr. C.H. de Bruin (advocaat)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. dr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. I.M. Hidding (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoeker was sinds 2 januari 1992 in dienst bij de wederpartij. Verzoeker
is van Surinaamse afkomst. Verzoeker was aanvankelijk werkzaam als operational
manager’ op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor de duur van
één jaar. De arbeids-overeenkomst werd later omgezet in een arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd.
3.2. Als operational manager moest verzoeker op management niveau inhoudelijk
en organisatorisch leiding geven aan de productie- en trafficafdeling.
Verzoeker was verantwoordelijk voor de projecten die in productie kwamen
en voor het op elkaar afstemmen van de kwaliteit en de prijs bij de inkoop.
Verzoeker moest daarnaast een nieuwe afdeling opzetten. Verzoeker werd
in juni 1993 door de wederpartij in het management opgenomen.
3.3. Najaar 1994 werd door de wederpartij een nieuwe creatief directeur
aangesteld. Tot deze aanstelling werd besloten omdat het met het bedrijf
minder goed ging. Tussen het vertrek van de vorige creatief directeur en
de aanstelling van de nieuwe functionaris werd het creatieve werk bij derden
ingekocht.
De nieuwe creatief directeur stond bekend om zijn directe, impulsieve en
veeleisende manier van werken. Het management van de wederpartij achtte
de inzet van de nieuwe creatief directeur echter noodzakelijk om het bedrijf
uit de rode cijfers te halen.
Er ontstonden vrij snel problemen in de samenwerking tussen verzoeker en
de nieuwe creatief directeur. In december 1994 vond hierover een gesprek
plaats tussen verzoeker en de directie van de wederpartij.
3.4. Enkele maanden later werd aan verzoeker te kennen gegeven dat de bedrijfseconomische
resultaten tegenvielen. De werkzaamheden voor verzoeker waren inmiddels
tot de helft gereduceerd. De wederpartij stelde verzoeker daarom voor de
resterende taken – met een urengarantie door de wederpartij – op zelfstandige
basis voort te zetten. Hiertoe werden onderhandelingen gestart.
3.5. Op vrijdag 9 juni 1995 ontstond onenigheid tussen verzoeker en de
creatief directeur. Verzoeker heeft een dag later de financieel directeur
op de hoogte gesteld dat hij daarbij door de creatief directeur op discriminatoire
wijze werd bejegend.
3.6. In de loop van oktober 1995 meldde verzoeker zich ziek. Ook tijdens
de ziekteperiode van verzoeker zijn – op instigatie van de wederpartij
– met verzoeker enkele gesprekken gevoerd over de wijze waarop de eventuele
verzelfstandiging van de afdeling traffic zou kunnen worden gerealiseerd.
In dat kader vond op 15 november 1995 een gesprek plaats tussen verzoeker
en de financieel directeur waarin ook de problemen tussen verzoeker en
de creatief directeur aan de orde kwamen. Deze problemen kwamen verder
aan de orde in een gesprek tussen verzoeker en de directie op 28 november
1995.
3.7. Uiteindelijk heeft op 9 januari 1996 op het kantoor van de wederpartij
een gesprek plaatsgevonden. Bij dit gesprek waren aanwezig verzoeker, de
maatschappelijk werkster van het Algemeen Maatschappelijk Werk te Zoetermeer,
zijn adviseur, een medewerker van de Arbodienst van de Detam, de algemeen
directeur, de financieel directeur en de creatief directeur van de wederpartij.
In dit gesprek kwamen opnieuw de spanningen tussen verzoeker en de creatief
directeur aan de orde.
3.8. De gesprekken hebben uiteindelijk niet tot resultaat geleid en verzoeker
heeft medio 1996 een soortgelijke baan aanvaard bij een ander reclame-adviesbureau.
De standpunten van partijen
Verzoeker stelt het volgende
3.9. Verzoeker was niet betrokken bij de beslissing een nieuwe creatief
directeur aan te nemen. Vanaf het moment dat deze creatief directeur in
dienst trad, ontstonden er spanningen. De conclusie van de creatief directeur
was al vrij snel dat er geen vakmensen bij de wederpartij werkzaam waren
en dat de medewerkers niet capabel waren. Het klikte absoluut niet tussen
verzoeker en de creatief directeur.
3.10. De creatief directeur begon tegen verzoeker kleine `grapjes’ te maken.
Er werden bijvoorbeeld gebruikte theezakjes op het bureau van verzoeker
gelegd en bananenschillen, die verzoeker vervolgens zelf moest opruimen.
Ook maakte de creatief directeur opmerkingen tegen verzoeker als `Surinamers
eten toch veel bananen’, `zit je familie ook bij perron-0′, `zijn Surinamers
altijd zo agressief’ en `leer de Nederlandse taal eerst eens goed’.
Ook imiteerde de creatief-directeur vechtsport-technieken als verzoeker
langsliep. Verzoeker heeft bij de directie aangegeven dat hij zich gekwetst
voelde door de opmerkingen van de creatief directeur. De reactie van de
directie was dat verzoeker maar tegen een grapje moest kunnen.
3.11. In het gesprek van december 1994 werd verzoeker duidelijk gemaakt
dat hij er maar voor moest zorgen dat hij met de creatief directeur kon
samenwerken.
In maart 1995 werd aan verzoeker door de directie meegedeeld dat zijn dienstverband
vanwege bedrijfseconomische reden waarschijnlijk werd beëindigd. Verzoeker
vroeg zich af waarom hij eruit moest en niet de creatief directeur, temeer
daar verzoeker langer werkzaam was bij de wederpartij.
3.12. Op 9 juni 1995 vond het zoveelste incident plaats, waarbij door de
creatief directeur discriminerende en racistische opmerkingen over Surinamers
en hun cultuur werden gemaakt. Hij leverde daarbij kritiek op de vakkennis
van verzoeker.
3.13. Naar aanleiding van één en ander heeft verzoeker de volgende werkdag
een uitgebreid onderhoud gehad met de financieel directeur. Verzoeker had
de indruk dat de financieel directeur niet besefte wat één en ander voor
hem betekende. De financieel directeur zei dat de creatief directeur het
allemaal niet zo meende en dat verzoeker een en ander niet zo zwaar op
moest nemen.
3.14. Verzoeker heeft in een gesprek met een headhunter met wie hij op
verzoek van de wederpartij regelmatig gesprekken had, gevraagd welke reden
de wederpartij had opgegeven voor haar bemiddeling voor een andere baan.
Deze headhunter deelde verzoeker mee dat de directie van de wederpartij
haar had ingeschakeld in verband met problemen tussen de creatief directeur
en verzoeker. Verzoeker concludeerde hieruit dat de eerder door de wederpartij
aangegeven reden voor de beëindiging van het dienstverband onjuist was,
en dat de wederpartij de zaak in de doofpot wilde stoppen. De spanningen
namen hierdoor zo toe dat verzoeker zich in oktober 1995 ziek moest melden.
3.15. Tijdens een gesprek met de financieel directeur en de algemeen directeur
op 28 november 1995 kwam verzoeker weer terug op zijn problemen met de
creatief directeur. In dat gesprek heeft de financieel directeur te kennen
gegeven dat hij zich er niet van bewust was dat het probleem zo diep lag
en dat hij dit probleem heeft onderschat. De creatief directeur ontkende
later discriminerende opmerkingen te hebben gemaakt.
3.16. Ook in het gesprek op 9 januari 1996 bleef de creatief directeur
ontkennen dat hij de discriminerende opmerkingen zou hebben gemaakt. Verzoeker
was teleurgesteld in de directie van de wederpartij, die de creatief directeur
in bescherming nam, door tijdens deze bespreking te stellen dat zij zich
de meldingen van verzoeker ten aanzien van de verschillende incidenten
niet kon herinneren.
3.17. Door de houding van de directie vreesde verzoeker dat het probleem
zou blijven bestaan. Verzoeker heeft daarom indertijd besloten de eerste
de beste andere baan te aanvaarden. Inmiddels is verzoeker bij een ander
reclame-adviesbureau werkzaam. Verzoeker is van mening dat de werkelijke
reden dat de wederpartij het dienstverband met hem wilde beëindigen, gelegen
is in de problemen tussen de creatief directeur en verzoeker.
De wederpartij stelt het volgende.
3.18. In verband met het vertrek van de vorige creatief directeur heeft
verzoeker tijdelijk, voor zover mogelijk, diens taken waargenomen. Dit
bracht voor hem nieuwe taken met zich mee, waarvan hij zich, gezien de
omstandigheden, zeer behoorlijk heeft gekweten. Echter, de financiële cijfers
wezen uit dat het met het bureau als geheel niet de goede kant opging en
dat er een andere oplossing gezocht moest worden om het voortbestaan van
het bureau niet verder in gevaar te brengen. Daarbij kwam dat na het vertrek
van de vorige creatief directeur, het creatieve werk door verzoeker bij
derden werd ingekocht. In de praktijk bleek dat dit tot op zekere hoogte
ten koste ging van de directe band met cliënten, hetgeen weer als gevolg
had dat er minder vervolg- of nevenopdrachten binnen kwamen.
De oplossing werd gezocht in het aanstellen van een nieuwe creatief directeur.
3.19.De door verzoeker tijdelijk waargenomen taken werden overgeheveld
naar het pakket van de creatief directeur. Dit betekende onder meer dat
er niet meer voldoende werk zou zijn om verzoeker fulltime in zijn eigen
functie te laten werken. In overleg met verzoeker werd besloten de taken
van verzoeker te verzelf-standigen.
3.20. De komst van de nieuwe creatief directeur heeft inderdaad zichtbare
gevolgen gehad binnen het bureau. Op zijn eigen wijze pakte hij door hem
als inefficiënt of inadequaat gesignaleerde situaties aan. Dit vergde incasserings-
en aanpassingsvermogen van een ieder bij de wederpartij.
Het bleek dat het verzoeker moeilijk afging terug te treden ten aanzien
van de inkooptaken op het gebied van creatief werk. Hij accepteerde slecht
dat een ander het op het creatieve gebied voor het zeggen had gekregen.
Vandaar dat de directie in december 1994 met verzoeker een nadere bespreking
hield waarin werd benadrukt hoe belangrijk het was dat verzoeker en de
creatief directeur goed zouden samenwerken.
3.21. De eerste keer dat verzoeker het onderwerp discriminatie ter sprake
bracht was in juni 1995, door zijn telefoontje aan de financieel directeur.
Deze heeft vervolgens intern onderzocht of er aanwijzingen waren die de
bevindingen van verzoeker steunden. Dit was echter niet het geval, waarna
de directie besloot de zaak te laten rusten.
3.22. In het gesprek van 28 november 1995 is door verzoeker voor het eerst
sinds het incident in juni 1995, melding gemaakt van discriminatie, waarop
een onderzoek heeft plaatsgevonden. De creatief directeur verzekerde de
wederpartij zich geen voorvallen te kunnen herinneren waarbij hij, bewust
of onbewust, opmerkingen zou hebben gemaakt in discriminerende zin. In
deze periode heeft verzoeker ook meerdere gesprekken gehad over de inrichting
van de werkzaamheden met de creatief directeur.
De creatief directeur heeft verzoeker daarbij verteld dat – mocht verzoeker
daaraan twijfelen – de karakterstructuur en de cultuur van verzoeker door
al zijn collega’s werden gerespecteerd.
3.23. Tijdens het gesprek van 9 januari 1996 kon verzoeker geen specifieke
voorvallen noemen waarbij sprake zou zijn geweest van discriminerende opmerkingen.
Hij memoreerde een incident over een gebruikt theezakje, maar een dergelijk
incident valt niet direct onder de noemer `discriminatie’ te brengen. Verder
zei verzoeker dat op meerdere momenten opmerkingen zouden zijn gemaakt.
Verzoeker kon deze momenten, noch de inhoud van de opmerkingen, niet meer
precies duiden. Wel gaf hij aan naar aanleiding van die opmerkingen de
directie, of althans de financieel directeur te hebben ingeseind. Deze
kan zich dergelijke meldingen echter niet herinneren. Uiteindelijk kwam
het erop neer dat het enige voorval waarover beide partijen het eens zijn
waarbij discriminatie als zodanig aan de orde is gesteld, het incident
in juni 1995 is geweest.
3.24. De creatief directeur heeft verklaard dat zijn intentie nimmer is
geweest om wie dan ook te discrimineren. Hij betwist ten stelligste ooit
de door verzoeker genoemde woorden in de mond te hebben genomen. De opmerkingen
die wel door hem zijn gemaakt dienen te worden begrepen in het licht van
zijn taak om het bedrijf op te porren. In dat kader heeft hij tegen iedereen
binnen het bedrijf, wellicht confronterende opmerkingen gemaakt.
3.25. De wederpartij ontkent alle aantijgingen van verzoeker. De wederpartij
noch de creatief directeur hebben zich schuldig gemaakt aan discriminatie.
De beschuldigingen zoals geuit door verzoeker, zijn ongegrond. Het feit
dat de beschuldigingen ook niet in een eerder stadium concreet zijn gemaakt
door verzoeker, onderstreept dat zij eerder een vertaling zijn van een
in het algemeen door verzoeker gevoelde onvrede, dan een reële weergave
van het feitelijk voorgevallene.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
naar ras heeft gemaakt in de arbeidsvoorwaarden, zoals bedoeld in artikel
5 lid 1 sub d van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).
4.2. Artikel 1 AWGB bepaalt dat onderscheid naar ras is verboden.
In dit verband is van belang dat het begrip ras in de AWGB overeenkomstig
het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie
en vaste jurisprudentie ruim moet worden uitgelegd en tevens omvat: huidskleur,
afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer, vergaderjaar
1990-1991, nr. 3, pag. 13.).
4.3. Onder het verbod van onderscheid op grond van etnische afkomst bij
de arbeidsvoorwaarden als genoemd in artikel 5 lid 1 sub d AWGB worden
door de Commissie mede begrepen omstandigheden als een discriminerende
bejegening binnen het bedrijf van de wederpartij. (Commissie gelijke behandeling,
9 juli 1996 oordeelnummer: 96-62.)
4.4. De verplichting van de werkgever zich te onthouden van discriminatie
op het terrein van de arbeid brengt met zich, dat de werkgever er op moet
toezien dat ook degenen waarover hij het gezag uitoefent zich van discriminatie
onthouden.
4.5. Verzoeker stelt op de werkvloer discriminerend door de creatief directeur
te zijn bejegend. De wederpartij erkent dat er regelmatig harde en confronterende
woorden vielen, maar stelt tevens dat deze niet discriminerend van aard
waren. De Commissie constateert dat niet vastgesteld kan worden of de confronterende
bejegening ook als discriminerend gekwalificeerd moet worden.
4.6. De vraag of de wederpartij zich voldoende gekweten heeft van haar
onder paragraaf 4.4. vermelde verplichtingen kan ook worden bezien los
van de inhoud van de opmerkingen in kwestie. Immers partijen zijn het er
over eens dat verzoeker diverse malen bij de wederpartij heeft geklaagd
over de bejegening door de creatief directeur die hij als discriminerend
heeft ervaren. In casu dient dan te worden onderzocht of de wederpartij
adequaat heeft gereageerd op de klacht van verzoeker.
4.7. Vastgesteld is dat er langdurige zakelijke spanningen waren tussen
verzoeker en de creatief directeur. Door verzoeker werd in deze periode
ten minste tweemaal melding gedaan aan de wederpartij dat er sprake zou
zijn van een discriminerende bejegening jegens hem door de creatief directeur.
De wederpartij zou naar aanleiding van deze klacht een onderzoek hebben
ingesteld. Ter zitting geeft de wederpartij zelf aan dat er geen sprake
geweest is van een grondig onderzoek. Er is door de directie met de creatief
directeur en verzoeker gesproken.
ater kwam de wederpartij tot de bevinding dat de andere personeelsleden
geen duidelijk standpunt in deze verwoorden. De wederpartij heeft de klacht
van verzoeker daarna laten rusten. Enerzijds omdat men de zwaarte van het
probleem heeft onderschat. Anderzijds omdat de financiële zorgen in het
bedrijf zo groot waren dat de aandacht voor persoonlijke begeleiding van
de medewerkers verminderd was.
4.8. De Commissie stelt tevens vast dat in de periode van spanningen tussen
verzoeker en de creatief directeur verscheidene malen aan verzoeker duidelijk
is gemaakt dat onheus optreden van de creatief directeur werd geaccepteerd
vanwege de zakelijke belangen die er speelden. Partijen zijn het er hierbij
over eens dat het goede functioneren van verzoeker als werknemer bij de
wederpartij niet ter discussie stond.
4.9. Tijdens een gesprek op 9 januari 1996 is verzoeker door de wederpartij
in de gelegenheid gesteld zijn klachten over de discriminerende bejegening
door de creatief directeur nader toe te lichten. Dit gesprek vond plaats
in de periode dat verzoeker wegens overspannenheid ziek was gemeld. De
Commissie acht het wegens dit laatste voldoende verklaard dat verzoeker
er toen niet in slaagde zijn klachten overtuigend te formuleren.
4.10. De feiten overziend concludeert de Commissie als volgt. Verzoeker
heeft in de periode na het vertrek van de vorige creatief directeur diens
taken, gegeven de omstandigheden, behoorlijk waargenomen. Verzoeker verkeerde
later, ondanks zijn inzet voor het bedrijf en zijn goede functioneren,
door de financiële situatie van het bedrijf in een kwetsbare positie, wat
de voortzetting van zijn werkzaamheden voor de wederpartij betreft.
In deze periode heeft hij geklaagd over een discriminerende bejegening
door de creatief directeur die een bijzondere bescherming bij de wederpartij
genoot. Met voorbijgaan aan deze bijzondere omstandigheden heeft de wederpartij
na een oppervlakkig onderzoek de zaak laten rusten. Hoewel de wederpartij
erkent dat er sprake is van onheus optreden door de creatief directeur
zijn er verder geen pogingen door de wederpartij gedaan om verzoeker te
vrijwaren tegen deze bejegening op de werkvloer.
De Commissie ontkent niet dat de wederpartij voor zijn voortbestaan een
bijzonder belang had bij het in huis houden van de bijzondere deskundigheid
van de creatief directeur. Dat wil evenwel niet zeggen dat er tevens meer
tolerantie moet worden opgebracht indien deze directeur een werknemer zodanig
onheus bejegend dat deze zich gekwetst en gediscrimineerd voelt. Integendeel,
wanneer er in dat opzicht sprake is van een ongelijke situatie van beide
werknemers, dient de wederpartij er tegen te waken dat deze ongelijkheid
ook tot uitdrukking wordt gebracht in de wijze van behandeling van de klacht
over discriminatie.
In het licht van de eerdergenoemde zorgvuldigheidseisen worden door deze
omstandigheden extra inspanningen van de wederpartij gevraagd.
4.11. De Commissie is van oordeel dat de wederpartij – gelet op de vastgestelde
feiten – de ernst van de klacht van verzoeker heeft onderschat en te weinig
aandacht aan de klacht van verzoeker heeft geschonken. De klacht is als
zodanig niet met voldoende zorgvuldigheid afgewikkeld. De wederpartij heeft
daardoor verzoeker niet de bescherming geboden waartoe zij op grond van
artikel 5 lid 1 sub d AWGB is gehouden.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie is van oordeel dat (…) te Rotterdam jegens de heer (…)
te Zoetermeer onderscheid naar ras heeft gemaakt in strijd met artikel
5 lid 1 sub d van de Algemene wet gelijke behandeling door zijn discriminatieklacht
met onvoldoende zorgvuldigheid te behandelen.
Rechters
Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Hong You (Kamervoorzitter), mw. dr. L. Mulder (lidKamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. I.M. Hidding (secretarisKamer)