Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoeker heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie van
internationaal chauffeur. Hij is voor deze functie afgewezen. De wederpartij
stelt dat de reden hiervoor is dat verzoeker niet het juiste diploma bezat
dat de vacature reeds vervuld was. Gebleken is dat verzoeker tijdens de
sollicitatie wel over het vereiste diploma beschikte. Bovendien acht de
Commissie aannemelijk dat de vacature wel openstond toen verzoeker
solliciteerde. Voorts is gebleken dat er bij de wederpartij een negatieve
houding bestaat ten opzichte van mensen van een andere etnische afkomst, in
verband met problemen bij de retourvracht. De Commissie acht aannemelijk dat
de wederpartij verzoeker heeft afgewezen vanwege diens etnische afkomst.
Strijd met de wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 26 januari 1996 verzocht de heer (….) te Alphen aan de Rijn
(hierna: verzoeker) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te
spreken over de vraag of (….) te Vianen (hierna: de wederpartij) jegens hem
onderscheid heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoeker heeft naar aanleiding van een vacature bij het Arbeidsbureau
te Woerden naar de functie van internationaal chauffeur bij de wederpartij
gesolliciteerd. Hij werd niet aangenomen. Verzoeker is van mening dat zijn
Arubaanse afkomst de reden is voor de afwijzing en dat de wederpartij daarmee
in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) heeft gehandeld.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE CGB
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.
2.2. Verzoekster heeft naast bovengenoemde wederpartij, ook het Regionaal
Bureau voor de Arbeidsvoorziening Midden-Nederland (RBA) als wederpartij
aangewezen. Ter zitting zijn beide zaken gevoegd behandeld. Het oordeel in
genoemde zaak is door de Commissie vastgesteld op 27 maart 1997 en is bekend
onder oordeelnummer 97-27.
2.3. De Commissie heeft op 23 september 1996 en 22 oktober 1996 een zitting
gehouden. Voor de eerste zitting zijn partijen opgeroepen en deze hebben hun
standpunt nader toegelicht.
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoeker
– dhr. (….) (verzoeker)
– dhr. (….) (gemachtigde Steunpunt Anti-Discriminatie Utrecht)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (economisch adviseur)
van de kant van de wederpartij in de gevoegde zaak
– dhr. drs. (….) Ernst (gemachtigde)
– dhr. (….) (getuige/deskundige)
van de kant van de Commissie:
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. dr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. I.M. Hidding (secretaris Kamer).
Voor de vervolgzitting op 22 oktober 1996 heeft de Commissie partijen
uitgenodigd en heeft de Commissie twee getuigen opgeroepen. Eén van deze
getuigen (dhr. (….), consulent bij het Arbeidsbureau Nieuwegein) heeft aan
deze oproep geen gehoor gegeven. De wederpartij heeft van de uitnodiging voor
de vervolgzitting geen gebruik gemaakt.
Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoeker
– dhr. (….) (verzoeker)
– dhr. (….) (gemachtigde Steunpunt Anti-Discriminatie Utrecht)
als getuige:
– dhr. (….) (consulent bij het Arbeidsbureau Woerden)
van de kant van de wederpartij in de gevoegde zaak
– dhr. drs. (….) Ernst (gemachtigde)
– dhr. (….) (getuige/deskundige)
van de kant van de Commissie:
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. dr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. G.H. Felix (secretaris Kamer).
2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.3.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoeker is van Arubaanse afkomst. Hij solliciteerde op een bij het
arbeidsbureau gemelde vacature. Het betrof de functie van internationaal
chauffeur bij de wederpartij. De wederpartij is een internationaal
transportbedrijf. Voor verzoeker werd bemiddeld door het Arbeidsbureau te
Woerden, voor de wederpartij door het Arbeidsbureau te Nieuwegein.
3.2. De wederpartij heeft tweemaal een vacaturemelding bij het Arbeidsbureau
te Nieuwegein gedaan voor de functie van internationaal chauffeur voor het
transporteren van goederen naar Italië, Oostenrijk en Spanje. Als functie-eis
was vermeld dat men in het bezit moest zijn van rijbewijzen B, C en E, het
ADR-diploma en het chauffeursdiploma-CCVB-B.
De eerste vacaturemelding was van 8 februari 1995 vacaturenummer 22231-95
voor twee chauffeurs.
Voor deze vacatures zijn veertien kandidaten, waaronder verzoeker verwezen
naar de wederpartij. Twee kandidaten zijn aangenomen. Verzoeker werd verwezen
op 8 juni 1995. Op dezelfde dag werd echter in het gemeenschappelijke
informatiesysteem aangegeven dat een andere, op 31 mei 1995 verwezen
kandidaat was aangenomen, door de wederpartij.
De tweede vacaturemelding is van 20 september 1995, vacaturenummer 26604-95,
eveneens voor twee chauffeurs.
Verzoeker werd op 1 maart 1996 opnieuw verwezen naar de wederpartij en werd
niet aangenomen.
3.3. Verzoeker heeft op 8 november 1995 telefonisch contact opgenomen met
zijn consulent bij het Arbeidsbureau Woerden om nader te informeren naar de
reden van zijn afwijzing. Deze heeft hierover navraag gedaan bij de consulent
van de wederpartij op het Arbeidsbureau Nieuwegein. Op grond van het
verkregen antwoord concludeerde verzoeker dat hij niet in aanmerking kwam
voor de functie vanwege zijn afkomst.
3.4. Verzoeker nam hierna contact op met het Steunpunt Anti Discriminatie te
Utrecht (hierna: STAD). STAD heeft het Arbeidsbureau Woerden om opheldering
gevraagd over de reden van afwijzing van verzoeker. De wederpartij reageerde
bij brief van 11 januari 1996 en gaf daarin aan dat verzoeker niet was
aangenomen omdat hij niet over het vereiste ADR-diploma (vervoer gevaarlijke
stoffen) beschikte. Verzoeker nam, omdat hij meende afgewezen te zijn op
grond van zijn afkomst, geen genoegen met deze verklaring van de wederpartij
en heeft via STAD een verzoek om een oordeel bij de Commissie ingediend.
3.5. Verzoeker heeft bij het wisselen van de stukken een afschrift overgelegd
van zijn ADR-diploma. Dit diploma is blijkens informatie van de (….) steeds
vijf jaar geldig en kan iedere keer verlengd worden door voor de einddatum
een test af te leggen. Het diploma van verzoeker was geldig tot 16 december
1996.
De standpunten van partijen
3.6. Verzoeker stelt het volgende.
Na verwijzing door het arbeidsbureau werd aan verzoeker door de wederpartij
meegedeeld dat de betreffende vacature reeds vervuld was. Enige tijd later
stond op het arbeidsbureau dezelfde vacature weer open. Verzoeker besloot
nogmaals te solliciteren. Door de wederpartij werd verzoeker echter weer
meegedeeld dat de vacature al vervuld was. In totaal werd verzoeker vier maal
`afgescheept’ met het antwoord dat de vacature reeds vervuld was of dat de
wederpartij op vakantie was en hij later terug moest bellen.
Verzoeker heeft vervolgens op 8 november 1995 contact opgenomen met zijn
consulent bij het Arbeidsbureau Woerden. Deze consulent wist niet wat de
reden voor de afwijzingen van verzoeker was, maar nam contact op met het
Arbeidsbureau Nieuwegein. Na dit telefoongesprek vertelde de consulent aan
verzoeker dat de wederpartij liever blanke chauffeurs in dienst heeft, omdat
zwarte chauffeurs langer moeten wachten bij het laden en lossen en zij over
het algemeen niet op tijd laden en lossen.
Verzoeker is wel in het bezit van het vereiste ADR-diploma. Bovendien is
tijdens de telefoongesprekken nooit ter sprake gekomen dat verzoeker in het
bezit zou moeten zijn van dit diploma.
Verzoeker is van mening dat de werkelijke reden van zijn afwijzing gelegen is
in zijn afkomst en dat de wederpartij door hem af te wijzen voor de functie,
in strijd heeft gehandeld met de wetgeving gelijke behandeling.
3.7. De wederpartij stelt het volgende.
Zoals duidelijk in de vacaturebeschrijving is vermeld, is voor de betreffende
functie het ADR-diploma vereist. In het eerste telefoongesprek heeft de
wederpartij verzoeker duidelijk gemaakt dat dit diploma een vereiste is en
dat verzoeker daarom niet op de functie kon solliciteren. Verzoeker stelde
voor om hem aan te nemen zonder het vereiste ADR-diploma. Hij zou dit diploma
dan op termijn willen halen. Hierop is de wederpartij niet ingegaan.
Verzoeker bleef de wederpartij benaderen voor de functie, waarop de
wederpartij verzoeker heeft meegedeeld dat de functie vervallen was.
De indruk die is ontstaan als zou de wederpartij verzoeker hebben afgewezen
op grond van zijn huidskleur, is volkomen onterecht. Het ligt niet aan
`discriminatie’ dat verzoeker tijdens een telefonische sollicitatie een
afwijzend antwoord heeft gekregen van één van de medewerkers van de
wederpartij. Op het moment dat verzoeker belde, had de wederpartij geen
personeel nodig. De wederpartij had dit ook aan het arbeidsbureau
doorgegeven. Ook had de wederpartij het arbeidsbureau verzocht de vacature te
verwijderen. Kennelijk heeft het arbeidsbureau verzuimd dat inderdaad te
doen. Volgens de wederpartij berust alles op een misverstand.
3.8. De wederpartij in de gevoegde zaak stelt het volgende.
Verzoeker stond vier keer verkort ingeschreven bij het Arbeidsbureau te
Woerden. Hij is in ieder geval twee keer doorverwezen, op twee verschillende
vacatures. Eén daarvan was op 8 juni 1995. Op dat moment stond bij de
wederpartij nog één vacature open. Op diezelfde dag bleek echter in het
gemeen-schappelijk informatiesysteem te zijn aangegeven dat deze vacature
inmiddels was vervuld.
De consulent van verzoeker bij het Arbeidsbureau Woerden heeft naar
aanleiding van de vraag van verzoeker naar de reden van zijn afwijzing,
gebeld met de consulent van de wederpartij bij het Arbeidsbureau Nieuwegein.
Eerstgenoemde consulent heeft aangegeven dat laatstgenoemde in dat gesprek
heeft beweerd dat de wederpartij in verband met het voorkomen van extra
wachttijden de voorkeur zou geven aan blanke Nederlandse werknemers.
Het verhaal over de wachttijden is bij de wederpartij in de gevoegde zaak
bekend. Er gaat een gerucht dat er bedrijven zijn die liever geen zwarte
werknemers laten rijden met name op Italië, omdat men daar de neiging zou
hebben niet-blanke chauffeurs langer te laten wachten. Dat verhaal is echter
niet bewezen. Binnen het Arbeidsbureau Nieuwegein is hier ook in algemene zin
over gesproken en niet in relatie tot de wederpartij. Haar is niet bekend of
de wederpartij genoemd criterium ook hanteert.
Op 17 januari 1996 heeft de consulent van het Arbeidsbureau Nieuwegein met de
werkgever een gesprek gehad naar aanleiding van de klacht dat verzoeker
vanwege zijn afkomst zou zijn afgewezen. De werkgever gaf aan dat betrokkene
was afgewezen omdat hij niet in het bezit was van een ADR-diploma. Nadat
verzoeker zich tot de politie had gewend, heeft het arbeidsbureau de
bemiddeling ten behoeve van de wederpartij gestaakt.
Op 1 maart 1996 is verzoeker wederom verwezen naar de wederpartij in verband
met een vacature.
3.9. De getuige stelt het volgende.
De getuige (consulent van verzoeker bij het Arbeidsbureau Woerden) heeft eind
1995 informatie ingewonnen bij de consulent van de wederpartij werkzaam bij
het Arbeidsbureau Nieuwegein. Deze heeft toen gezegd dat buitenlanders veel
moeilijker retourvracht krijgen en dat het diploma een probleem was.
De consulent bij het Arbeidsbureau Nieuwegein gaf aan dat de wederpartij
negatief stond tegenover mensen van een andere etnische afkomst in verband
met de problemen bij de retourvracht.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking onderscheid heeft gemaakt op grond
van ras zoals verboden in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).
In dit verband is van belang dat het begrip ras in de AWGB overeenkomstig het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van
rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ruim moet worden
uitgelegd en tevens omvat: huidskleur, afkomst, of nationale of etnische
afstamming (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13.).
4.2. Artikel 5 lid 1 sub a AWGB verbiedt, in samenhang met artikel 1 AWGB het
maken van onderscheid naar ras bij de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking.
4.3. De vraag die voorligt is of de etnische afkomst/huidskleur van verzoeker
(mede) een rol heeft gespeeld bij de afwijzing voor de functie van
internationaal chauffeur door de wederpartij.
De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.
4.4. De wederpartij stelde in eerste instantie bij brief van 11 januari 1996
dat verzoeker was afgewezen omdat hij niet over het vereiste ADR diploma zou
beschikken. Ook in het gesprek van de consulent van het Arbeidsbureau
Nieuwegein met de wederpartij op 17 januari 1996 gaf de wederpartij aan dat
verzoeker was afgewezen omdat hij niet in het bezit was van dit diploma.
Het is de Commissie gebleken dat verzoeker ten tijde van de betreffende
sollicitatie in het bezit was van het ADR diploma.
De Commissie concludeert derhalve dat genoemde reden voor afwijzing van
verzoeker niet deugdelijk is.
4.5. Vervolgens voert de wederpartij in haar brief aan de Commissie van 24
juli 1996 aan, dat verzoeker is afgewezen omdat de vacature reeds vervuld
was.
4.6. De Commissie constateert dat de verklaringen van de wederpartij voor de
afwijzing van verzoeker onderling onverenigbaar zijn: als er geen vacature is
hoeft men ook geen navraag te doen naar het diploma van de sollicitant.
Uit de verklaringen van het arbeidsbureau blijkt weliswaar dat verzoeker door
een samenloop van omstandigheden werd verwezen kort nadat de vacatures ten
aanzien van de eerste melding waren vervuld. Aangezien de wederpartij evenwel
meerdere vacaturemeldingen heeft gedaan en vaststaat dat verzoeker meerdere
malen heeft gesolliciteerd, acht de Commissie het aannemelijk dat verzoeker
op enig tijdstip heeft gesolliciteerd dat er wel een vacature was.
Concluderend is de Commissie van oordeel dat geen van de door de wederpartij
aangevoerde redenen voor de afwijzing van verzoeker steekhoudend zijn.
4.7. Uit de verklaring van de getuige ter zitting is gebleken, dat de
consulent bij het arbeidsbureau van de wederpartij als reden voor de
afwijzing van verzoeker heeft genoemd de negatieve houding van de wederpartij
ten opzichte van mensen van een andere etnische afkomst in verband met
problemen bij de retourvracht. Uit de brief van het arbeidsbureau aan de
Commissie van 22 oktober 1996 blijkt dat de getuige de hiervoor genoemde
reden voor afwijzing ook aan het arbeidsbureau heeft bevestigd.
Voorts blijkt uit de verklaring ter zitting van de gemachtigde van de
wederpartij in de gevoegde zaak dat in haar organisatie en bij de
arbeidsbureaus bekend is dat er bedrijven zijn die liever geen zwarte
werknemers laten rijden met name op Italië, omdat men daar niet-blanken
langer zou laten wachten.
4.8. Nu de door de wederpartij aangevoerde redenen voor de afwijzing van
verzoeker door de wederpartij niet steekhoudend zijn, acht de Commissie het
op grond van de hiervoor genoemde verklaringen aannemelijk dat de wederpartij
verzoeker vanwege diens etnische afkomst heeft afgewezen. De wederpartij
heeft derhalve jegens verzoeker bij de vervulling van de vacature voor
internationaal chauffeur verboden onderscheid op grond van ras heeft gemaakt.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te Vianen jegens de heer
(….) te Alphen aan de Rijn onderscheid naar ras heeft gemaakt bij de
behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking, zoals verboden
in artikel 5 lid 1 sub a van de Algemene wet gelijke behandeling.
Rechters
Mw. mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. mr. dr. L.Mulder (lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. G.H. Felix(secretaris Kamer)