Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoeker 1 organiseert danswedstrijden waaraan hij slechts paren van
ongelijk geslacht wenst te laten deelnemen. Verzoekster 2 is een vereniging
die in haar wedstrijdreglement heeft bepaald dat een danspaar bestaat uit een
dame en een heer.
De Commissie stelt vast dat verzoekers uitgaan van een vaste rolverdeling
binnen het danspaar: de leidende-rol mag uitsluitend door mannen worden
vervuld en de volgende-rol uitsluitend door vrouwen. Verzoekers maken hiermee
direct onderscheid naar geslacht. Op grond van hetgeen verzoekers en de
deskundigen naar voren hebben gebracht is de Commissie van oordeel dat de
leidende- en de volgende-rol niet geslachtsbepaald is, aangezien er geen
relevant verschil bestaat tussen de gemiddelde prestaties van mannen en
vrouwen voor deze rollen. De Commissie acht het voorts aannemelijk dat
personen met een homoseksuele gerichtheid eerder met iemand van gelijk
geslacht willen (wedstrijd)dansen dan heteroseksuelen. Doordat dit bij
verzoekers niet mogelijk is worden homoseksuele personen derhalve in
overwegende mate getroffen. Dit leidt tot indirect onderscheid op grond van
homoseksuele gerichtheid, hetgeen niet objectief gerechtvaardigd is.
Strijd met de wet.
Volledige tekst
Niet aannemelijk is echter geworden dat dit anders zou liggen dan bij paren
bij wie ook een uiterlijk verschil – dat jurering kan bemoeilijken –
waarneembaar is, zoals een groot lengteverschil. De Commissie overweegt
hierbij tevens, dat het hebben van hetzelfde geslacht van de danspartners
kennelijk in de praktijk een goede jurering niet noodzakelijkerwijs in de weg
staat.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd, dat bij de leidende-rol
noch bij de volgende-rol sprake is van geslachtsbepaaldheid in de zin van de
AWGB en het Besluit. Derhalve hebben verzoekers direct onderscheid op grond
van geslacht gemaakt en is hun handelen in strijd met genoemde wet.
4.7. Ten aanzien van de vraag of tevens sprake is van onderscheid op grond
van homoseksuele gerichtheid overweegt de Commissie als volgt.
Vaststaat dat met het slechts toelaten van m/v-paren niet rechtstreeks wordt
verwezen naar de homoseksuele gerichtheid van danspartners. Homoseksuele
mannen en lesbische vrouwen kunnen immers deel uitmaken van een danspaar dat
wordt gevormd door een man en een vrouw. De Commissie is derhalve van oordeel
dat geen sprake is van direct onderscheid op grond van homoseksuele
gerichtheid.
De Commissie acht het – ook gelet op het te dien aanzien door
getuige/deskundige 2 gestelde – aannemelijk dat personen met een homoseksuele
gerichtheid eerder met iemand van gelijk geslacht willen (wedstrijd)dansen
dan heteroseksuelen. Door de voorwaarde dat bij een danspaar sprake moet zijn
van partners van verschillend geslacht worden personen met een homoseksuele
gerichtheid derhalve in overwegende mate getroffen. Dit leidt tot indirect
onderscheid op grond van homoseksuele gerichtheid.
Indirect onderscheid is verboden tenzij sprake is van een objectieve
rechtvaardigingsgrond. Daarbij moeten dezelfde elementen worden gewogen als
die welke in het kader van de geslachtsbepaaldheid aan de orde zijn geweest.
Gelet op hetgeen de Commissie daaromtrent heeft overwogen, leidt dit tot de
conclusie dat het indirect onderscheid niet objectief gerechtvaardigd is. De
Commissie is derhalve van oordeel dat tevens sprake is van een verboden
indirect onderscheid op grond van homoseksuele gerichtheid.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te Groningen en (….)
te Amsterdam, door paren die gevormd zijn uit personen van gelijk geslacht
uit te sluiten van het dansen van wedstrijden, direct onderscheid op grond
van geslacht en indirect onderscheid op grond van homoseksuele gerichtheid
maken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, AWGB en derhalve
handelen in strijd met genoemde wet.
Rechters
Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. L.M. Moerings(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma(secretaris Kamer)