Instantie: Commissie gelijke behandeling, 2 april 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie van
beheerder. Hij is voor deze functie afgewezen, omdat de bewonerscommissie
zich verzette tegen de aanstelling van een allochtone beheerder. Hierna is
mondeling overeengekomen dat verzoeker een aanstelling zou krijgen voor een
andere vacature van beheerder. Deze arbeidsverhouding is echter vóór de datum
van aanstelling door de wederpartij beëindigd. De door de wederpartij
aangevoerde redenen voor beëindiging van de arbeidsverhouding acht de
Commissie niet overtuigend. Bij de beëindiging van de arbeidsverhouding heeft
de afkomst van verzoeker mede een rol gespeeld. Zowel bij de selectie als bij
de beëindiging direct onderscheid op grond van ras.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 9 september 1996 verzocht de heer (….) te Veenendaal (hierna:
verzoeker) de Commissie Gelijke Behandeling haar oordeel uit te spreken over
de vraag of door het bestuur van (….) te Veenendaal (hierna: de
wederpartij) jegens hem onderscheid op grond van ras is gemaakt in strijd met
de Algemene wet gelijke behandeling.

1.2. Verzoeker is van Marokkaanse afkomst en heeft bij twee dienstencentra
van de wederpartij gesolliciteerd naar de functie van beheerder. Verzoeker is
voor beide vacatures afgewezen. Verzoeker is van mening dat de handelwijze
van de wederpartij in strijd is met de AWGB.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

1. De Commissie heeft het verzoekschrift in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld.
Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen en deze hebben hun standpunten
nader toegelicht tijdens een zitting op 8 januari 1997.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker

– dhr. (….) (verzoeker)
– mw. (….) (vriendin van verzoeker)
– mw. (….) (medewerker ADB Arnhem)

van de kant van de wederpartij

– dhr. (….) (algemeen directeur)
– dhr. (….) (voorzitter bestuur)
– dhr. (….) (secretaris bestuur)

getuigen:
– mw. (….) (consulente Stichting Banenpool/Jeugdwerk- garantieplan)
– dhr. (….) (coördinator Stichting Banenpool/Jeugdwerk-garantieplan)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. mr. S.L. Kroes (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij beheert verscheidene dienstencentra voor ouderen in
Veenendaal. In deze dienstencentra worden activiteiten voor ouderen
georganiseerd ter bevordering van hun welzijn.

De Stichting Banenpool/Jeugdwerkgarantiewet Veenendaal, hierna te noemen de
bemiddelende organisatie, bemiddelt ingeschreven werkzoekenden voor een
tijdelijk dienstverband bij organisaties als de wederpartij. Verzoeker is
door het arbeidsbureau aangemeld als werkzoekende in het kader van de
banenpoolregeling. Op die basis tracht de bemiddelende organisatie een
passende banenpoolbaan voor hem te vinden.

Wanneer de wederpartij met de bemiddelende organisatie tot overeenstemming
komt over een aanstelling geschiedt deze op basis van een zogenaamde
inleenplaatsenovereenkomst met de bemiddelende organisatie. Dit houdt in dat
de kandidaat wordt gedetacheerd bij de wederpartij en deze zorgt voor de
feitelijke begeleiding.
De bemiddelende organisatie fungeert als formele werkgever.

3.2. Op 18 maart 1996 heeft de consulente van de bemiddelende organisatie aan
verzoeker een vacature voor beheerder van het dienstencentrum (….) (verder:
het eerste dienstencentrum) voorgelegd. Verzoeker was geïnteresseerd en er
werd een sollicitatiegesprek gehouden op 25 maart 1996 met de ouderenwerkster
van het eerste dienstencentrum.

3.3. Het eerste gesprek met de ouderenwerkster verliep positief, zodat er een
vervolggesprek afgesproken werd met de directeur van de wederpartij op 28
maart 1996 in het eerste dienstencentrum.
Op 27 maart 1996 kreeg verzoeker bericht dat het gesprek met de directeur
verzet was naar een ander dienstencentrum van de wederpartij, te weten het
dienstencentrum (….) te Veenendaal (verder: het tweede dienstencentrum).
Het tijdstip was met een half uur vervroegd.

3.4. De reden van deze wijziging was dat de bewonerscommissie van het
woonzorgcomplex (….) moeite had met een allochtone beheerder voor het
dienstencentrum, dat gehuisvest is in dit woonzorgcomplex.
Toen de bewonerscommissie begreep dat er een allochtone beheerder aangesteld
zou worden is de directeur met klem verzocht af te zien van deze aanstelling.

Terwille van de goede verstandhouding met de bewonerscommisieheeft de
directeur het besluit genomen verzoeker niet te plaatsen bij het eerste
dienstencentrum, maar verzoeker in aanmerking te laten komen voor de vacature
van beheerder bij het tweede dienstencentrum. Op het gesprek van 28 maart
1996 heeft de directeur deze situatie aan verzoeker uitgelegd. Tijdens dit
gesprek kwam de beheersing van de Nederlandse taal van verzoeker aan de orde
en werden verzoeker enkele vragen gesteld die verband hielden met zijn
Marokkaanse afkomst en zijn verblijfsstatus. Verzoeker ging akkoord met de
functie bij het tweede diensten-centrum.

3.5. Begin april 1996 kreeg de consulente van de bemiddelende organisatie
bericht dat het bestuur van de wederpartij akkoord was met de aanstelling van
verzoeker per 1 mei 1996 met een proeftijd van twee maanden. Afgesproken werd
dat verzoeker in april op een drietal middagen kennis zou komen maken met de
betrokkenen van het tweede dienstencentrum. De introductiemiddagen werden
gepland op 16, 19 en 29 april 1996. Dit is verzoeker schriftelijk
medegedeeld.

3.6. Op 16 april 1996 heeft de wederpartij een brief aan verzoeker gezonden
om de afspraak voor het kennismakingsgesprek van
16 april 1996 te verschuiven naar 18 april 1996. Het tijdstip werd met een
kwartier vervroegd. Verzoeker ontving dit bericht te laat en verscheen toch
op 16 april en vervolgens op de afspraken van 18 , 19 en 29 april 1996.
Verzoeker is een of enkele keren te laat gekomen op deze introductiemiddagen.
Partijen verschillen van mening hoe vaak dit is gebeurd en hoeveel te laat
verzoeker is verschenen.

Op 1 mei 1996, de datum waarop verzoeker in dienst zou treden bij de
wederpartij, kreeg de consulente van de bemiddelende organisatie bericht van
de wederpartij dat besloten was de aanstelling bij het tweede dienstencentrum
niet door te laten gaan vanwege het slordige omgaan met de afspraken door
verzoeker.

De standpunten van partijen

3.7. Verzoeker stelt het volgende.

Hij was zeer gemotiveerd om aan de slag te gaan.
De reden voor zijn afwijzing bij het eerste dienstencentrum en de vragen van
de directeur over zijn Marokkaanse afkomst, de beheersing van de Nederlandse
taal en zijn verblijfsstatus heeft hij als vernederend ervaren. Hij heeft
daarover niets gezegd omdat hij de baan graag wilde hebben en het werk hem
leuk leek.

Verzoeker voelt zich gediscrimineerd door de bewoners en de directeur. De
sfeer en de gang van zaken tijdens het gesprek met de directeur bevielen hem
slecht. Later heeft de directeur zijn excuses nog aangeboden voor uitspraken,
die verzoeker hebben gehinderd.

3.8. Volgens verzoeker waren de afgesproken tijdstippen van de
introductiemiddagen onduidelijk, ze wisselden per dag en werden naar believen
door de medewerkers van het dienstencentrum gewijzigd.
Verzoeker is alleen op 19 april vijf minuten te laat gekomen. Hij is daar op
aangesproken door de ouderenwerkster en heeft zijn excuses aangeboden. Op de
overige afspraken was hij op tijd.
Maandag 29 april heeft de vriendin van verzoeker uit voorzorg om circa 8.30
uur naar het dienstencentrum gebeld om te informeren hoe laat hij verwacht
werd aanwezig te zijn die dag. Het tijdstip was weer anders dan de afgelopen
dagen, namelijk 13.30 uur.
Toen hij wilde vertrekken bleek zijn auto mankementen te vertonen. Zijn
vriendin heeft het dienstencentrum om circa 11.30 uur gebeld om te melden dat
hij wat later aanwezig zou zijn dan gepland vanwege autopech. Met het
openbaar vervoer zou hij ook niet meer op tijd kunnen komen. Zijn vriendin
kreeg te horen dat verzoeker niet meer hoefde te komen.
Verzoeker besloot toch naar het dienstencentrum te gaan met zijn vriendin om
hierover een verklaring te krijgen.
Verzoeker stelt tenslotte dat de misgelopen afspraken plaatsvonden in het
kader van het voortraject. Hij is nu beoordeeld als een werknemer.
Ten gevolge van beide afwijzingen heeft verzoeker psychische en lichamelijke
klachten gekregen.

3.9. De wederpartij stelt het volgende.

Het bestuur heeft de procedure die door de betrokken medewerkers met
verzoeker is gevolgd, onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat – in de
gegeven omstandigheden – dezelfde handelwijze gevolgd zou zijn met welke
andere kandidaat dan ook.

Met verzoeker is gesproken over mogelijk voorkomende weerstanden tegen zijn
afkomst in de omgang met cliënten, uit voorzorg en om teleurstelling te
voorkomen. Bij de uitoefening van het ouderenwerk is helaas de ervaring
opgedaan dat bij veel ouderen moeilijk uit het hoofd te praten vooroordelen
leven over allochtonen. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid is verzoeker
daarop gewezen. Verzoeker gaf aan hiervoor begrip te hebben. De directeur gaf
ter zitting aan dat wanneer hij in de schoenen van verzoeker had gestaan, hij
een dergelijke mededeling niet zo gemakkelijk zou hebben opgevat.

De directeur heeft gevraagd naar de beheersing van de Nederlandse taal van
verzoeker omdat hij niet in het bezit was van het curriculum vitae van
verzoeker; dat lag bij de bemiddelende organisatie. Verder heeft de directeur
wat vragen gesteld aan verzoeker over zijn Marokkaanse afkomst en zijn
verblijfsstatus uit belangstelling en om het ijs te breken voordat de
consulente van de bemiddelende organisatie arriveerde. Later heeft de
directeur zijn spijt betuigd voor zijn vraag naar de beheersing van de
Nederlandse taal, omdat hij merkte dat deze vraag verzoeker had gestoord.
Dat de medewerkers van de wederpartij zich aan enige vorm van discriminatie
schuldig zouden hebben gemaakt wordt zeer sterk betwijfeld. Het zijn namelijk
juist dezelfde medewerkers, die zich verleden jaar tegenover het bestuur
sterk hebben gemaakt voor het twee maal per week openstellen van één van de
activiteitencentra van de wederpartij voor oudere Marokkaanse inwoners.

De wederpartij betreurt het dat het besluit om de aanstelling niet door te
laten gaan bij verzoeker gevoelens van discriminatie teweeg heeft gebracht.
De feiten geven daartoe echter geen aanleiding, maar los daarvan heeft de
afkomst van verzoeker bij de besluitvorming geen enkele rol heeft gespeeld.

De reden dat niet is overgegaan tot aanstelling van verzoeker is de volgende.
Verzoeker is op drie afspraken te laat of niet verschenen. Bij het
dienstencentrum wordt grote waarde gehecht aan stiptheid. Er worden veel
activiteiten georganiseerd die vaste tijdstippen hebben. Van de beheerder
wordt verwacht dat hij op tijd zorgdraagt voor het klaarzetten van spullen
ten behoeve van deze activiteiten.

De ouderenwerkster heeft getracht verzoeker te bereiken om de afspraak van 16
april 1996 af te zeggen door persoonlijk een brief af te leveren en een
nieuwe afspraak te maken voor 18 april 1996. Omdat verzoeker geen telefoon
had, was hij moeilijk te bereiken. Deze brief heeft verzoeker niet op tijd
kunnen lezen. Hij verscheen dus wel op die afspraak echter om 13.50 uur in
plaats van 13.30 uur.

Het gesprek van 18 april was gepland om 13.15 uur. Verzoeker verscheen om
13.30 uur.
Op 29 april 1996 om 13.30 uur werd verzoeker weer op het dienstencentrum
verwacht. ’s Ochtends vroeg belde zijn vriendin naar het dienstencentrum met
de mededeling dat hij niet op de afspraak kon komen in verband met autopech.
Verzoeker had nog voldoende tijd om op tijd op het dienstencentrum te zijn.
Omdat dergelijk gedrag in de dagelijkse praktijk niet kan worden getolereerd
heeft de wederpartij de bemiddelende organisatie laten weten af te zien van
de aanstelling per 1 mei 1996.

3.10. Getuigenverklaring

De directeur en de consulente van de bemiddelende organisatie lichten de rol
en de werkzaamheden van hun organisatie toe. De consulente bevestigt dat de
afwijzing bij het eerste dienstencentrum het gevolg was van de houding van de
bewonerscommissie. Deze wilde geen beheerder van allochtone afkomst in het
gebouw. Dit was een heel vervelend feit waarvoor de wederpartij gelijk een
oplossing heeft aangedragen naar ieders tevredenheid door verzoeker in
aanmerking te laten komen voor de tweede vacature.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking alsmede bij het beëindigen van de
arbeidsverhouding onderscheid heeft gemaakt op grond van ras zoals verboden
in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

4.2. Artikel 5 lid 1 sub a AWGB verbiedt, in samenhang met artikel 1 AWGB het
maken van onderscheid naar ras bij de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking.
Artikel 5 lid 1 sub b AWGB verbiedt, in samenhang met artikel 1, onderscheid
naar ras bij het aangaan en het beëindigen van de arbeidsverhouding.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
onderscheid tussen personen op grond van ras.
In dit verband is van belang dat het begrip ras in de AWGB overeenkomstig het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van
rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ruim moet worden
uitgelegd en tevens omvat: huidskleur, afkomst, of nationale of etnische
afstamming (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13.).

4.3. In de AWGB is een aantal uitzonderingen geformuleerd op het in de wet
neergelegde verbod van onderscheid op grond van ras. Niet gesteld noch
gebleken is dat deze uitzonderingen in dit geval relevant zijn.

4.4. Ten aanzien van de vraag of de wederpartij aangesproken kan worden op
grond van artikel 5 AWGB overweegt de Commissie als volgt. Artikel 5 AWGB
verbiedt onderscheid op het gebied van arbeidsverhoudingen. In de Memorie van
Toelichting wordt hierover het volgende opgemerkt.

`Onder het begrip arbeidsverhouding valt in de eerste plaats de
arbeidsovereenkomst. Het begrip arbeidsverhouding is echter ruimer: hieronder
vallen al die vormen waarin onder gezag van anderen arbeid wordt verricht.’
(Memorie van Toelichting pag. 16 en 17.)

Nu de formele werkgever de uit het werkgeverschap voortvloeiende instructie-,
aanwijzings- en beoordelingsbevoegdheden heeft gedelegeerd aan de wederpartij
is er in casu sprake van het verrichten van arbeid binnen een
gezagsverhouding. Daarmee valt de relatie tussen de wederpartij en verzoeker
onder het begrip arbeidsverhouding en kan de wederpartij worden aangesproken
op grond van artikel 5 lid 1 AWGB.

4.5. De vraag die voorligt is of bij de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking bij het eerste dienstencentrum onderscheid naar ras is
gemaakt.

4.6. Alvorens de in geding zijnde vraag te beantwoorden merkt de Commissie op
dat het niet tot haar taak behoort om te beoordelen of iemand geschikt is
voor een functie.
Het is de taak van de Commissie om na te gaan of er bij de beoordeling van de
(mate van) geschiktheid onderscheid gemaakt is in strijd met de wet (Zie
onder meer Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid,
2 september 1992, oordeel 420-92-50 en 15 september 1992, oordeel 414-92-53
en Commissie gelijke behandeling, 30 september 1996, oordeel 96-78.).

4.7. Met betrekking tot de vacature bij het eerste dienstencentrum overweegt
de Commissie als volgt.
Het eerste sollicitatiegesprek was positief verlopen. Tijdens het tweede
sollicitatiegesprek deelde de directeur aan verzoeker mee dat hij niet in
aanmerking kwam voor de functie op het eerste dienstencentrum. Als reden
hiervoor gaf de directeur dat de bewonerscommissie zich verzette tegen de
aanstelling van een allochtone beheerder.
Op grond van deze feiten concludeert de Commissie dat de afkomst van
verzoeker de reden is voor zijn afwijzing voor de functie bij het eerste
dienstencentrum. Hiermee is door de wederpartij direct onderscheid gemaakt op
grond van ras jegens verzoeker als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a AWGB.

4.8. Met betrekking tot de aanstelling bij het tweede dienstencentrum
overweegt de Commissie als volgt.

De wederpartij heeft besloten verzoeker voor te dragen voor de vacature van
beheerder bij het tweede dienstencentrum. Verzoeker is hiermee akkoord
gegaan. Begin april 1996 is de consulente van de bemiddelende organisatie
gebeld door de wederpartij met de mededeling dat het bestuur akkoord was met
de aanstelling van verzoeker per 1 mei 1996, met een proeftijd van twee
maanden.
Op grond van deze feiten stelt de Commissie vast dat er sprake was van een
mondelinge overeenkomst over de aanstelling via de constructie van de
inleenplaatsenovereenkomst per 1 mei 1996. Deze arbeidsverhouding is vóór de
datum van aanstelling beëindigd door de wederpartij.

4.9. De vraag is in geding of bij de beëindiging van de arbeidsverhouding bij
het tweede dienstencentrum onderscheid naar ras is gemaakt.

Naar het oordeel van de Commissie is er niet alleen sprake van een door de
wet verboden onderscheid wegens ras als deze grond de uitsluitende aanleiding
voor een ongelijke behandeling vormt, maar tevens als deze grond mede
aanleiding tot een ongelijke behandeling geeft.
De Commissie zal derhalve onderzoeken of de etnische afkomst van verzoeker in
de onderhavige zaak mede een rol heeft gespeeld bij de beëindiging van de
arbeidsverhouding.

4.10. De Commissie rekent het niet tot haar taak te oordelen of de door de
wederpartij gegeven reden voor beëindiging van de arbeidsverhouding
rechtsgeldig is, zoals de Commissie reeds eerder heeft geoordeeld (Zie
ondermeer Commissie gelijke behandeling, 7 december 1995, oordeelnummer:
95-63). De taak van de Commissie is te beoordelen of door de wederpartij bij
de beëindiging onderscheid naar ras is gemaakt. De redenen voor de
beëindiging worden daarbij in zoverre betrokken dat, indien deze niet
deugdelijk of willekeurig zijn, het vermoeden ontstaat dat er sprake kan zijn
van verboden onderscheid. Daarvan kan ook sprake zijn indien een beëindiging
disproportioneel is, dus niet in verhouding staat tot een verzuim van de
werknemer.

4.11. In de onderhavige zaak staat vast dat verzoeker op één inwerkafspraak
te laat is gekomen, niet duidelijk is of dit vijf minuten of een kwartier
betreft. Ten aanzien van een tweede afspraak staat vast dat verzoeker heeft
laten weten dat hij vanwege autopech te laat zou zijn. Partijen verschillen
van mening over het tijdstip waarop dit gemeld zou zijn, daardoor is
onduidelijk of en in hoeverre dit aan verzoeker verwijtbaar is.
De wederpartij heeft aan het vorenstaande de conclusie verbonden dat
verzoeker niet accuraat genoeg zou zijn voor de functie van beheerder en
heeft het dienstverband beëindigd.

4.12. De Commissie is van oordeel dat genoemde redenen tot beëindiging niet
overtuigend zijn, althans de beëindiging op die gronden disproportioneel is.

De redenen zijn niet overtuigend, omdat slechts ten aanzien van één
inwerkafspraak vast is komen te staan dat verzoeker zonder geldige reden
(iets) te laat kwam. Er zijn op het inhoudelijk functioneren van verzoeker
door de wederpartij geen op- of aanmerkingen gemaakt.

Voorzover het te laat verschijnen op het werk verwijtbaar zou zijn is de
Commissie van oordeel dat het functioneren van verzoeker in de inwerkperiode
niet onafhankelijk kan worden bezien van hetgeen daaraan vooraf is gegaan,
namelijk dat vaststaat dat verzoeker vanwege zijn etnische afkomst door de
wederpartij niet is aangenomen als beheerder bij het eerste dienstencentrum.
Voorts staat vast dat bij het sollicitatiegesprek door de wederpartij vragen
zijn gesteld over de taalvaardigheid van verzoeker en zijn persoonlijke
omstandigheden waaronder zijn verblijfsstatus.

De Commissie acht het aannemelijk dat verzoeker door de behandeling die hem
op grond van zijn etnische afkomst ten deel viel niet op dezelfde wijze in de
gelegenheid is gesteld zijn werkzaamheden te verrichten als een autochtone
kandidaat. Derhalve is de Commissie van oordeel dat de beëindiging onder de
gegeven omstandigheden niet in verhouding staat tot het door verzoeker
gepleegde verzuim.
Op bovenstaande gronden is de Commissie van oordeel dat ook bij de
beëindiging van de arbeidsverhouding jegens verzoeker onderscheid naar ras
mede een rol heeft gespeeld.

4.13. Aanbeveling van de Commissie

De Commissie merkt op dat duidelijk is geworden dat bij de afwijzing bij het
eerste dienstencentrum het niet de intentie van de wederpartij was om de
afkomst van verzoeker te laten meespelen, maar dat zij zich gedwongen voelde
door het belang van een goede verstandhouding met de bewonerscommissie.
Echter, door de wijze waarop de wederpartij heeft gehandeld naar aanleiding
van de bezwaren van de bewonerscommissie is een discriminerende attitude
overgenomen in plaats van bestreden.
De Commissie beveelt de wederpartij aan om door middel van deugdelijke
voorlichting de vooroordelen van de bewoners van het desbetreffende
woonzorgcomplex tegen personen van allochtone afkomst te bestrijden, zodat in
de toekomst handelingen in strijd met de AWGB kunnen worden voorkomen.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de (….) te Veenendaal jegens
de heer (….) te Veenendaal
– bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking direct
onderscheid heeft gemaakt op grond van ras als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub
a AWGB;
– bij de beëindiging van de arbeidsverhouding direct onderscheid heeft
gemaakt op grond van ras als bedoel in artikel 5 lid 1 sub b AWGB.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. mr. drs. M.G.Nicolai (lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. mr. S.L.Kroes (secretaris Kamer)