Instantie: Commissie gelijke behandeling, 15 april 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


De wederpartijen zijn tv-zenders. Zij zenden TV-Dating advertenties uit die
aan vrouwen de mogelijkheid bieden om gratis te bellen, terwijl mannen een
gulden per minuut moeten betalen. De exploitant van de contacttelefoonlijnen
maakt bij de aanbieding van diensten een verboden onderscheid naar geslacht.
Volgens de heersende rechtsopvattingen met betrekking tot het doorgeven van
mededelingen met een onrechtmatige inhoud, is er sprake van
mede-aansprakelijkheid vanaf het moment dat de betreffende bedrijven of
instanties op de hoogte waren of redelijkerwijs op de hoogte konden zijn van
de onrechtmatige gedraging. Niet is komen vast te staan dat de wederparitjen
bij het verlenen van de door haar geboden diensten op de hoogte waren van het
betreffende ongeoorloofde onderscheid. Geen strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 3 januari 1996 verzocht de heer (….) te Ossendrecht (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of (….) (….) en (….) te Hilversum
(hierna: de wederpartijen) handelen in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.

1.2. Verzoeker heeft op teletekst TV-Dating een advertentie gezien van een
exploitant van contacttelefoonlijnen. Deze advertentie is uitgezonden door de
wederpartijen, beiden tv-zenders. De advertentie bood de mogelijkheid aan
vrouwen om een gratis telefoonnummer te bellen. Mannen konden een nummer
draaien waarvoor ze een gulden per minuut moesten betalen. Verzoeker is van
mening dat de wederpartij hiermee onderscheid naar geslacht maakt in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunten toegelicht. Naast de
wederpartijen zijn nog drie andere wederpartijen aangewezen. Het betreft de
exploitant van de contacttelefoonlijnen, een multimedia bedrijf en de
technische beheerder van de telefoonlijnen. In die zaken zijn oordelen
uitgesproken met de oordeelnummers 97-39, 97-40 en 97-41.

2.2. Partijen zijn opgeroepen om te verschijnen op een zitting van de
Commissie op 18 februari 1997. Deze zaak is ter zitting gevoegd behandeld met
de zaken tegen de drie andere wederpartijen.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van de wederpartij:
– dhr. (….) (Legal manager)

van de kant van de wederpartijen in de gevoegde zaken:
– dhr. (….) (namens wederpartij in zaak met oordeel-nummer 97-41)
– mw. (….) (directeur wederpartij in zaak met oordeel-nummer 97-40, tevens
gemachtigde in zaak tegen wederpartij met oordeelnummer 97-39.
– mw. mr. M.C.H.I. van der Dussen (advocaat wederpartijen in oordeel 97-39 en
97-40)

van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– mw. mr. Y. Telenga (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer 1 van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder paragraaf 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartijen zijn tv-zenders. Via een teletekstpagina hebben de
wederpartijen een advertentie uitgezonden van een exploitant van
contacttelefoonlijnen. Deze lijnen bieden de mogelijkheid aan mannen en
vrouwen om telefonisch met elkaar in contact te komen.
Verzoeker heeft op de zenders van de wederpartijen de TV-Dating advertentie
gezien. Deze advertentie bood de mogelijkheid aan vrouwen om een gratis
telefoonnummer te bellen (06-4646). Mannen konden een nummer draaien waarvoor
ze een gulden per minuut moesten betalen (06-3502xxx). Verzoeker wilde van
deze TV-Dating-service gebruik maken.

De standpunten van partijen

3.2. Verzoeker brengt het volgende naar voren.

Hij is van mening dat het in strijd is met de wetgeving gelijke behandeling
om mannen te laten betalen voor bemiddelingsdiensten, terwijl vrouwen hier
gratis gebruik van kunnen maken. Door een advertentie voor deze
bemiddelingsdiensten uit te zenden, handelen de wederpartijen in strijd met
de wetgeving gelijke behandeling.

3.3. De wederpartijen voeren het volgende aan.

Zij stellen dat niet zij, maar de exploitant van de desbetreffende
telefoonlijnen verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de inhoud van de
gewraakte advertentieteksten. De wederpartijen hebben voor de exploitatie van
de commerciële teletekstpagina’s een contract gesloten met een
multimediabedrijf (wederpartij in oordeelnummer 97-41), dat zorgt voor de
invulling van de beschikbare pagina’s. Zelf hebben de wederpartijen daar geen
bemoeienis mee. Zij beslissen ook niet over de plaatsing van advertenties.
Zij sluiten een contract met (wederpartij in oordeelnummer 97-41), waarbij
zij onder andere voorwaarden opnemen die moeten waarborgen dat de
toepasselijke regelgeving op het terrein van mediarecht wordt nageleefd. Zo
mag bijvoorbeeld volgens die regelgeving geen mededeling openbaar gemaakt
worden, waarbij wordt opgeroepen tot moord of geweld.

In artikel 6:185 Burgerlijk Wetboek (BW) is nadrukkelijk aangegeven dat
degene die een product op de markt brengt, daarvoor zelf verantwoordelijk is.
Dit geldt niet alleen voor de werking van een product (dienst), maar ook voor
de wijze waarop hij zijn product aanbiedt. Logischerwijze volgt daaruit dat
de producent ook verantwoordelijk is voor de wijze waarop hij zijn product
aanbiedt.

Ook de omgekeerde situatie is door de wetgever nadrukkelijk geregeld. In
artikel 6:194 BW is een regeling omtrent de aansprakelijkheid voor
misleidende reclame opgenomen. Dit artikel luidt: `Hij die omtrent goederen
of diensten die door hem (…) in de uitoefening van een beroep of bedrijf
worden aangeboden, een mededeling openbaar maakt of openbaar laat maken,
handelt onrechtmatig, indien deze mededeling in een of meer opzichten
misleidend is.’

Uit deze wettekst blijkt nadrukkelijk dat niet degene die ruimte beschikbaar
stelt voor reclame-uitingen aansprakelijk is voor de inhoud van de
reclametekst, maar de aanbieder zelf.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartijen jegens verzoeker onderscheid
op grond van geslacht maken in strijd met de wetgeving gelijke behandeling,
door een advertentie uit te zenden waarin staat dat mannen die telefonisch
met vrouwen in contact willen komen een gulden per minuut moeten betalen,
terwijl vrouwen gratis met mannen in contact kunnen komen.

4.2. Artikel 7 lid 1 sub a Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) jo.
artikel 1 sub b AWGB bepaalt onder meer dat onderscheid op grond van geslacht
verboden is bij het aanbieden van goederen of diensten en bij het sluiten,
uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten terzake, indien dit geschiedt in
de uitoefening van een beroep of bedrijf.

Uitzonderingen op dit verbod staan genoemd in artikel 2 lid 2 en artikel 7
lid 3 AWGB. De uitzonderingen hebben met name betrekking op
geslachtsbepaaldheid, bescherming van de vrouw in verband met zwangerschap en
moederschap en voorkeursbehandeling teneinde feitelijke achterstanden van
vrouwen op te heffen. Deze uitzonderingen zijn in de onderhavige zaak niet
van toepassing.

Via de wederpartijen, tv-zenders die via teletekstpagina’s advertenties
uitzenden ten behoeve van telefonische bemiddeling tussen mannen en vrouwen
die met elkaar in contact willen treden, wordt er dus een dienst aangeboden
door de exploitant van de contacttelefoonlijnen. Er is sprake van het
aanbieden van diensten in de uitoefening van een bedrijf. Artikel 7 AWGB is
derhalve van toepassing.

4.3. Vaststaat dat de exploitant van de contacttelefoonlijnen aan mannen en
vrouwen een gelijksoortige dienst aanbiedt. Voor dezelfde dienstverlening
moeten mannen betalen en vrouwen niet. In het oordeel nummer 97-39 is door de
Commissie vastgesteld dat de exploitant van de contacttelefoonlijnen bij het
aanbieden van diensten direct onderscheid op grond van geslacht maakt hetgeen
in strijd is met de AWGB. Van een dergelijk verbod mag volgens de AWGB alleen
afgeweken worden als hiervoor een in de wet neergelegde uitzondering bestaat.
Zoals al opgemerkt in paragraaf 4.2. zijn de in de AWGB genoemde
uitzonderingsgronden in het onderhavige geval niet van toepassing. De vraag
die nu voorligt is of de wederpartijen zelf ook onderscheid op grond van
geslacht maken, door de advertenties waarin met de AWGB strijdig onderscheid
tussen mannen en vrouwen wordt gemaakt, uit te zenden.

4.4. De AWGB bevat hierover geen expliciete bepalingen. Ter beantwoording van
bovenstaande vraag wordt daarom aansluiting gezocht bij relevante heersende
rechtsopvattingen.
Volgens de heersende rechtsopvattingen met betrekking tot het doorgeven van
mededelingen met een onrechtmatige inhoud is er sprake van
mede-aansprakelijkheid vanaf het moment dat de betreffende bedrijven of
instanties op de hoogte waren of redelijkerwijs konden zijn van de
onrechtmatige gedraging. Op deze wijze zijn bijvoorbeeld ook
Internetproviders aansprakelijk gesteld voor het verspreiden van informatie
met een onrechtmatige inhoud. (Zie: – H.W.K. Kaspersen, aansprakelijkheid van
Internetproviders, Computerrecht 1996, p. 9-13; – M. van Elsdingen, Racisme
op Internet moeilijk aan te pakken,
BR-bulletin 1996, nr. 3, p. 4-7.)
Op grond van deze rechtsopvatting kan een provider zodra hij op de hoogte is
van onrechtmatige informatie die via zijn computernetwerk wordt verspreid,
aansprakelijk gesteld worden als hij er niet voor zorgt dat de gebruiker die
de informatie op het netwerk heeft gebracht van het computersysteem wordt
uitgesloten en/of dat de gewraakte informatie van het net wordt verwijderd.
Deze redenering is ook van toepassing op TV-zenders die dergelijke
boodschappen uitzenden.

Een zodanige rechtsopvatting is ook te vinden in de wetsgeschiedenis van de
Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid. Hierin wordt met
betrekking tot advertenties het volgende opgemerkt:
`Uiteraard zal slechts in uitzonderingsgevallen de adverteerder verwijt
gemaakt kunnen worden dat de advertentie of aanbieding in strijd met de wet
is. Het schuldvereiste wordt vooral niet gesteld om een aanvullende
mogelijkheid te scheppen om ook het medium waarin de advertentie of
aanbieding verschenen is, maar dat niet onderkend heeft dat deze in strijd
met de wet was, aan te kunnen spreken tot publicatie van een rectificatie.
Een intensieve controle van ter publicatie aangeboden advertenties of
aanbiedingen is van het medium niet te vergen. Een advertentie-afdeling van
een dagblad bijvoorbeeld, waar dagelijks binnen een kort tijdsbestek een
groot aantal advertenties verwerkt moet worden, heeft geen gelegenheid om de
aangeboden advertenties anders dan vrij summier te toetsen’. (Memorie van
Toelichting, Tweede Kamer 1986-1987, 19 908, nr. 3, p. 19.)

Met de AWGB is beoogd een uitwerking te geven van het discriminatieverbod
voor zeer uiteenlopende terreinen van het maatschappelijk leven, en artikel 7
AWGB bevat geen beperkingen met betrekking tot de aard van de aan te bieden
goederen of diensten, dan wel de ter zake te sluiten overeenkomsten. (Memorie
van Toelichting, Tweede Kamer 1990-1991, 22 014, nr. 3. p. 20.) Overtreding
van deze wetgeving is onrechtmatig. De opvattingen met betrekking tot de
aansprakelijkheid voor onrechtmatige mededelingen kunnen derhalve ook gevolgd
worden bij het maken van onderscheid in strijd met de AWGB.

Op grond van deze overwegingen handelen de wederpartijen alleen dan in strijd
met de AWGB wanneer zij op de hoogte zijn van de met de wet strijdige inhoud
van de betreffende mededelingen.

4.5. In casu is niet komen vast te staan dat de wederpartijen bij het
verlenen van de door haar geboden diensten op de hoogte waren van het
betreffende ongeoorloofde onderscheid. Op haar rustte geen verplichting om
bij alle uit te zenden advertenties tevoren te controleren of er sprake was
van mededelingen die een verboden onderscheid inhielden.

De Commissie benadrukt dat de wederpartijen wel in strijd met artikel 7 lid 1
sub a AWGB handelen wanneer zij doorgaan met het aanbieden van diensten ten
behoeve van advertenties waarin een ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt,
nu vast is komen te staan en haar bekend is dat hierin sprake is van een
verboden direct onderscheid.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie is van oordeel dat (….) en (….) te Hilversum jegens de heer
(….) te Ossendrecht geen onderscheid op grond van geslacht hebben gemaakt,
zoals verboden door artikel 7 lid 1 sub a van de Algemene wet gelijke
behandeling.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. L. Mulder (lidKamer), mw. mr. Y. Telenga (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh (secretarisKamer)