Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Een belangenorganisatie klaagt over een advertentie van een stichting voor
maatschappelijke dienstverlening. In de advertentie staat dat de voorkeur
uitgaat naar een Turkse man. De gronden geslacht en ras worden door de
Commissie apart getoetst. De Commissie oordeelt dat om een man gevraagd mag
worden omdat de functie geslachtsbepaald is. De wederpartij heeft echter
verzuimd dit uitdrukkelijk in de advertentie te vermelden en handelt daardoor
toch in strijd met de WGB. Voorkeur voor een Marokkaan mag in dit geval niet
omdat de functie niet rasbepaald is en er geen sprake is van een
voorkeursbeleid.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 5 september 1996 verzocht de Stichting Meldpunt Discriminatie
Amsterdam te Amsterdam (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling
haar oordeel uit te spreken over de vraag of de Stichting (….) te Zaandam
(hierna: de wederpartij) heeft gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.
1.2. Bij verzoekster werd een klacht ingediend over een advertentie van de
wederpartij. De wederpartij vraagt in de advertentie om een maatschappelijk
werker van Turkse afkomst. Achter de functiebenaming is de vermelding `m/v’
opgenomen. Verderop in de advertentie staat echter dat gezien de
samenstelling van het team de voorkeur uitgaat naar een mannelijke kandidaat.
Verzoekster is van mening dat de advertentietekst in strijd is met de
wetgeving gelijke behandeling.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.
Partijen zijn opgeroepen en hebben hun standpunt nader toegelicht tijdens een
zitting op 9 december 1996.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (….) (directeur)
– mw. (….) (medewerkster)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (directeur)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– mw. mr. M. Nicolai (lid Kamer)
– mw. I.M. Hidding (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK
Verzoekster is een stichting welke zich blijkens haar statuten onder meer ten
doel stelt het bestrijden van discriminerend en/of racistisch handelen.
Verzoekster tracht dit doel onder meer te bereiken door middel van onderzoek,
overleg en andere acties.
Uit de feitelijke werkzaamheden van verzoekster blijkt dat zij in
overeenstemming met haar statuten de belangen behartigt van degenen die de
Algemene wet gelijke behandeling (AWGB), de Wet gelijke behandeling van
mannen en vrouwen (WGB) en artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek (BW) beogen
te beschermen. Hiermee voldoet verzoekster aan de ontvankelijkheidsvereisten
zoals gesteld in artikel 12 lid 2 sub e AWGB.
Verzoekster heeft geen namen genoemd van personen ten nadele van wie zou zijn
gehandeld, zoals bedoeld in artikel 12 lid 3 AWGB. Een onderzoek door de
Commissie naar mogelijke bezwaren van deze personen tegen het onderhavige
verzoek kan derhalve achterwege blijven.
4. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
4.1. Bij verzoekster werd een klacht ingediend over een advertentie van de
wederpartij in de Volkskrant van 7 september 1996.
De wederpartij vraagt in de advertentie om een maatschappelijk werker van
Turkse afkomst voor 20 uur per week. Achter de functiebenaming is de
vermelding `m/v’ opgenomen.
4.2. De in de advertentie genoemde functie-eisen zijn:
– ervaring met hulpverlening aan zowel Turkse als Nederlandse cliënten
– methodische hulpverlening kunnen geven, zowel materieel als immaterieel
– ervaring in het werken met groepen
– affiniteit met sekse specifieke hulpverlening
– contacten kunnen onderhouden met buurtorganisaties en eerstelijnszorg.
In de advertentie staat verder onder meer dat samengewerkt zal worden met een
collega Turkse maatschappelijk werkster.
4.3. In de advertentie is aangegeven dat de voorkeur gezien de samenstelling
van het team uitgaat naar een man.
De standpunten van partijen
4.4. Verzoekster stelt het volgende.
Op grond van de AWGB en de WGB is het niet toegestaan onderscheid te maken
naar geslacht. De wederpartij heeft met het plaatsen van de advertentie in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling gehandeld.
4.5. De wederpartij stelt het volgende.
In artikel 24m van de CAO Welzijn is een regeling neergelegd met betrekking
tot voorkeursbeleid voor vrouwen en etnische minderheden. Doel van dit
artikel is gelijke kansen voor mannen en vrouwen en leden van etnische
minderheden in het arbeidsproces te bevorderen. Met het uitspreken van de
voorkeur voor een man voldoet de wederpartij aan het gestelde in dit artikel.
De Commissie gelijke behandeling vermeldt in haar brochure op bladzijde 3 de
uitzonderingen op het verbod om onderscheid te maken naar geslacht. Naar de
mening van de wederpartij is de derde uitzondering – het opheffen van
bestaande ongelijkheden in de positie van vrouwen of mensen uit etnische of
culturele minderheidsgroepen – in dit geval van toepassing.
4.6. De achterstand in casu is eenvoudigheidshalve bepaald aan de hand van
het gegeven dat het aantal Turkse mannen en vrouwen in het werkgebied van de
wederpartij ongeveer gelijk is.
In dat verband gaat het om de multi-etniciteit van de bevolking van de
gemeente waar de wederpartij werkzaam is.
4.7. Sinds 1987 wordt door het algemeen maatschappelijk werk in de gemeente
een beleid gevoerd, gericht op verbetering van hulpverlening aan etnische
minderheden. Kernelement in dit beleid is dat hulpvragers uit de groep
etnische minderheden door de samenstelling van het team van hulpverleners het
vertrouwen moeten hebben dat voor hun specifieke probleem de hulp geboden kan
worden die nodig is. Dit wordt bereikt door in het team een aantal
hulpverleners met de beoogde etnische achtergrond aan te stellen. Daarnaast
geldt met name bij de etnische minderheidsgroepen dat voor het vertrouwen in
de hulpverlening de sekse van de hulpverlener van belang kan zijn. Daarom is
de aanwezigheid van een Turkse vrouw én van een Turkse man in het team van
belang.
4.8. Inzake de hulpverlening heeft de wederpartij als beleid dat in beginsel
iedere maatschappelijk werker iedere cliënt hulp verleent, ongeacht sekse,
etnische afkomst, seksuele geaardheid of andere kenmerken. Van dit beginsel
wordt afgeweken als in de intakebespreking blijkt dat dit voor adequate hulp
aan de desbetreffende cliënt noodzakelijk is.
Hierbij gelden uitsluitend overwegingen van doelmatigheid: is deze combinatie
van hulpvrager en hulpverlener de meest geschikte voor adequate
hulpverlening? De aanwezigheid van een Turkse man in het team biedt de
wederpartij meer mogelijkheden tot het bevorderen van maatschappelijke
integratie dan een doublure van twee Turkse vrouwen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
5.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de aanbieding van een
betrekking onderscheid heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.
5.2. De wederpartij heeft in haar advertentie de voorkeur uitgesproken voor
een Turkse man. De wetgeving gelijke behandeling biedt de Commissie niet de
mogelijkheid deze kenmerken in samenhang te onderzoeken. Dat betekent dat de
grond ras of nationaliteit en geslacht afzonderlijk getoetst moeten worden.
Omdat bij de inwerkingtreding van de AWGB op grond van artikel 4 sub a AWGB
de WGB onverlet werd gelaten, zijn zowel de AWGB als de WGB van toepassing op
de onderhavige casus.
5.3. Inzake de WGB zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Artikel 3 lid 1 van de WGB verbiedt het maken van onderscheid tussen mannen
en vrouwen bij onder meer het aanbieden van een betrekking.
Artikel 3 lid 2 WGB bepaalt dat van het verbod om onderscheid te maken zoals
omschreven in artikel 3 lid 1 WGB, mag worden afgeweken wanneer een
wettelijke uitzondering van toepassing is.
Voor zover het een openlijke aanbieding van een betrekking betreft, dient de
grond voor het onderscheid daarbij uitdrukkelijk te worden vermeld.
Artikel 3 lid 3 WGB schrijft voor dat uit de tekst en vormgeving van een
advertentie duidelijk moet blijken dat zowel mannen als vrouwen in aanmerking
komen voor de functie. Lid 4 van genoemd artikel bepaalt dat bij een
functiebenaming òf zowel de mannelijke als de vrouwelijke functiebenaming
gebruikt moet worden, òf uitdrukkelijk vermeld moet worden dat zowel mannen
als vrouwen in aanmerking komen.
5.4. Van het verbod op onderscheid bij de aanbieding van een betrekking mag
slechts worden afgeweken als er sprake is van één van de wettelijke
uitzonderingsgronden genoemd in artikel 5 lid 1 en 2 WGB, namelijk in geval
van een voorkeursbeleid voor vrouwen respectievelijk een geslachtsbepaalde
functie.
5.5. De wederpartij beroept zich wat de WGB betreft op beide wettelijke
uitzonderingen.
5.6. Wat de AWGB betreft zijn de volgende bepalingen van belang.
Artikel 5 lid 1 sub a AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB onder
meer het maken van onderscheid naar ras bij het aanbieden van een betrekking.
In dit verband is van belang dat het begrip ras in de AWGB overeenkomstig het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van
rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ruim moet worden
uitgelegd en tevens omvat: huidskleur, afkomst, of nationale of etnische
afstamming. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 014, nr. 3, pag. 13.)
5.7. Van het verbod op onderscheid naar ras mag slechts worden afgeweken als
er sprake is van één van de wettelijke uitzonderingsgronden genoemd in
artikel 2 lid 3 en lid 4 AWGB, namelijk in geval van voorkeursbeleid ten
behoeve van etnische minderheden of in geval van rasbepaaldheid van de
functie.
5.8. De wederpartij beroept zich wat de AWGB betreft eveneens op beide
wettelijke uitzonderingen.
5.9. De Commissie stelt allereerst vast dat er in casu geen sprake van een
voorkeursbehandeling op grond van geslacht kan zijn. In de advertentie wordt
immers om een man gevraagd. Een voorkeursbehandeling op grond van geslacht is
zowel volgens de WGB als de AWGB uitsluitend mogelijk ten behoeve van
vrouwen.
5.10. Wat betreft de geslachtsbepaaldheid van de functie overweegt de
Commissie het volgende.
Artikel 5 lid 2 WGB bepaalt onder meer dat voor zover het de toegang tot
beroepsactiviteiten betreft, van artikel 3 WGB mag worden afgeweken in die
gevallen waarin vanwege de aard of de voorwaarden voor de uitoefening van de
betreffende beroepsactiviteit het geslacht bepalend is voor de functie.
Artikel 5 lid 3 sub c WGB bepaalt dat overige geslachtsbepaalde
beroepsactiviteiten nader bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
(AMVB) worden aangewezen. (Besluit beroepsaktiviteiten waarvoor het geslacht
bepalend kan zijn, Stb. 1989, 207.)
Wat het onderhavige geval betreft is alleen artikel 1 sub e van de AMVB
mogelijk relevant.
5.11. Hierin wordt bepaald dat als beroepsactiviteiten waarvoor in een
voorkomend geval vanwege hun aard of de voorwaarden voor de uitoefening ervan
het geslacht bepalend kan zijn, beschouwd mogen worden die
beroepsactiviteiten, welke behoren tot de volgende categorie:
`de beroepsactiviteiten die inhouden de persoonlijke verzorging, verpleging
of opvoeding van dan wel hulpverlening aan personen, indien de goede
uitoefening van de aangeboden betrekking binnen het geheel van de
arbeidsorganisatie ertoe noodzaakt dat deze wordt vervuld door een persoon
van een bepaald geslacht’.
5.12. In de Nota van Toelichting op de AMVB staat dat de categorie van
beroepsactiviteiten onder artikel 1 sub e van de AMVB wordt beperkt door `de
objectiveerbare eis dat de goede uitoefening van de bewuste
beroepsactiviteiten uitsluitend kan geschieden door personen van een bepaald
geslacht, terwijl dit gegeven in het geheel van de arbeidsorganisatie ook een
zodanige betekenis moet hebben, dat daaruit consequenties moeten worden
getrokken door het aanbieden van de betrekking aan een persoon van een
bepaald geslacht’ (Tweede Kamer 1986-1987, 19908, nr. 3, p. 47.).
5.13. Het is vaste jurisprudentie van de Commissie gelijke behandeling dat
bij de toetsing of een concreet geval valt binnen de uitzonderingen zoals de
AMVB deze verwoordt, zorgvuldig moet worden bezien of daarbij voldaan wordt
aan alle gestelde eisen.
Uitzonderingen op het gebod van gelijke behandeling dienen in het algemeen
restrictief uitgelegd te worden, teneinde te voorkomen dat dit gebod al te
zeer wordt uitgehold (Zie onder meer Commissie gelijke behandeling van mannen
en vrouwen bij de arbeid, 30 augustus 1990, oordeelnummer 55B-90-118 en zie
ook Commissie gelijke behandeling, 22 december 1995, oordeelnummer 95-62.).
5.14. De wederpartij heeft aangevoerd dat regelmatig hulp wordt verleend aan
Turkse mannen en vrouwen. In sommige gevallen wordt sekse specifieke
hulpverlening hierbij noodzakelijk geacht.
Teneinde aan deze noodzaak te kunnen voldoen bestond het team van
hulpverleners onder meer uit een Turkse man en een Turkse vrouw. De vacature
bij de wederpartij werd veroorzaakt door het vertrek van de man.
5.15. De Commissie onderschrijft het uitgangspunt van de wederpartij dat in
beginsel iedere maatschappelijk werker iedere cliënt hulp verleent, ongeacht
bijvoorbeeld sekse of etnische afkomst.
Dat neemt niet weg dat er zich met name op het persoonlijke vlak of in de
privésfeer situaties kunnen voordoen die tot een hulpvraag leiden en waarbij
de keuze voor intake of begeleiding door een maatschappelijk werker van een
bepaald geslacht de enige adequate vorm van hulpverlening is.
5.16. Deze argumenten brengen de Commissie tot de conclusie dat er in casu
sprake is van een geslachtsbepaalde functie.
Omdat de wederpartij met succes een beroep op de betreffende
uitzonderingsmogelijkheid kan doen, heeft de wederpartij niet in strijd
gehandeld met artikel 3 lid 1 WGB door specifiek een man voor de betreffende
vacature te werven.
5.17. Verzoekster klaagt er tevens over dat de advertentietekst in strijd is
met de WGB.
De Commissie deelt deze zienswijze. De wederpartij heeft in de
advertentietekst achter de functiebenaming `m/v’ toegevoegd. Artikel 3 lid 2
WGB bepaalt – nu het gaat om een geslachtsbepaalde functie – evenwel dat de
grond voor het te maken onderscheid uitdrukkelijk in de advertentietekst
vermeld dient te worden.
5.18. Voor wat betreft de vraag of de wederpartij voor deze vacature een man
van Turkse afkomst mocht werven, dient te worden getoetst aan eerdergenoemde
uitzonderingsmogelijkheid van artikel 2 lid 4 AWGB.
De Commissie overweegt hieromtrent als volgt.
De wederpartij kan zich niet met succes beroepen op de wettelijke
mogelijkheid tot het voeren van een voorkeursbeleid ten behoeve van leden van
etnische minderheidsgroepen.
Immers het feit dat de wederpartij zowel op grond van artikel 2 lid 3 van de
AWGB als op grond van artikel 24 m van de CAO Welzijn de mogelijkheid tot het
voeren van een voorkeursbeleid heeft, wil nog niet zeggen dat een bepaalde
benoeming ook daadwerkelijk op een voorkeursbeleid terug te voeren valt.
In de advertentie maakt de wederpartij geen gewag van een
voorkeursbehandeling van sollicitanten uit etnische minderheidsgroepen.
Bovendien blijkt uit hetgeen door de wederpartij onder 4.7. wordt gesteld dat
niet de feitelijke achterstand van de Turkse kandidaten op de arbeidsmarkt,
maar de doelmatige hulpverlening aan Turkse cliënten bij de betreffende
werving de doorslag heeft gegeven.
5.19. Inzake de rasbepaaldheid van de functie heeft de wederpartij aangevoerd
dat de werving van een Turkse hulpverlener noodzakelijk is om hulpvragers uit
de Turkse bevolkingsgroep het vertrouwen te geven dat voor hun specifieke
problemen adequate hulp kan worden verleend.
5.20. Ter uitwerking van artikel 2 lid 4 AWGB worden in het Besluit gelijke
behandeling de gevallen waarin ras bepalend is limitatief opgesomd.
(Koninklijk Besluit van 18 augustus 1994, Stb. 657). De Commissie constateert
dat in deze opsomming van beroepsactiviteiten geen uitzondering is opgenomen,
waarbij het is toegestaan om in verband met de hulpverlening aan cliënten van
bepaalde etnische afkomst personen te werven die afkomstig zijn uit deze
doelgroep. Nu de wetgever daarin niet heeft voorzien kan de Commissie gezien
de beperkte strekking van de wettelijke uitzonderingen, niet anders dan
concluderen dan dat de wederpartij niet met succes een beroep kan doen op de
rasbepaaldheid van de functie in kwestie. Dit brengt mee dat voorzover in de
advertentie naar een specifieke etnische afkomst wordt gevraagd, zulks in
strijd is met de AWGB.
6. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Stichting (….) te Zaandam:
geen onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt zoals verboden door
artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen door de
functie van maatschappelijk werker als geslachtsbepaald aan te merken;
direct onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt zoals verboden in
artikel 3 lid 2 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen door de
grond van het onderscheid niet uitdrukkelijk in de advertentietekst te
vermelden;
direct onderscheid op grond van ras heeft gemaakt zoals verboden in artikel 5
lid 1 sub a in samenhang met artikel 1 van de Algemene wet gelijke
behandeling, nu de uitzonderingen van voorkeursbeleid ten behoeve van
etnische minderheden en rasbepaaldheid van de functie niet van toepassing
zijn.
Rechters
Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. mr. L. Mulder (lidKamer), mw. mr. M. Nicolai (lid Kamer), mw. I.M. Hidding (secretaris Kamer)