Instantie: Commissie gelijke behandeling, 13 mei 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is een belangenbehartigende organisatie in de zin van artikel 12
lid 2 sub e AWGB, die heeft kennisgenomen van een personeelsadvertentie van
de wederpartij. In de advertentie wordt geen melding gemaakt van het feit dat
zowel mannen als vrouwen kunnen solliciteren. De advertentie vermeldt dat de
voorkeur uitgaat naar medewerkers met een christelijke levensovertuiging.
De Commissie oordeelt dat hiermee bij de werving voor de vacature direct
onderscheid is gemaakt op grond van geslacht en godsdienst. De wederpartij
heeft in strijd met de wet gehandeld. Het feit dat het een administratieve
fout betrof of het feit dat het beleid inmiddels gewijzigd is, doet hieraan
niet af.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 4 september 1996 verzocht Stichting Meldpunt Discriminatie Amsterdam
te Amsterdam (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna:
de Commissie) haar oordeel uit te spreken over de vraag of (….) te Ermelo
(hierna: de wederpartij) onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in de
wetgeving gelijke behandeling.

1.2. De wederpartij heeft in een advertentie geworven voor een
arts-assistent. In de advertentie wordt geen melding gemaakt van het feit dat
zowel mannen als vrouwen kunnen solliciteren. De advertentie vermeldt dat de
voorkeur uitgaat naar medewerkers met een christelijke levensovertuiging.
Volgens verzoekster heeft de wederpartij hiermee onderscheid naar geslacht en
godsdienst gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.

2. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK

Verzoekster is een Stichting welke zich blijkens haar statuten onder andere
ten doel stelt het bestrijden van vormen van discriminatie en/of racistisch
handelen, spreken of schrijven door onder andere de overheid, instituties en
individuele groepen, jegens in Nederland woonachtige bevolkingsgroepen op
grond van etnische afkomst en voorts al hetgeen in de ruimste zin verband
houdt met het verdraagzaam samenleven van de verschillende bevolkingsgroepen.
Verzoekster tracht dit doel ondermeer te verwezenlijken door middel van
onderzoek, overleg en (andere) acties. Uit de feitelijke werkzaamheden van
verzoekster blijkt dat zij in overeenstemming met haar statuten de belangen
behartigt van degenen die de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB), de Wet
gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB) en artikel 7A:1637ij
Burgerlijk Wetboek (BW), met ingang van 1 april 1997 artikel 7:646 BW, beogen
te beschermen. Hiermee voldoet verzoekster aan de ontvankelijkheidsvereisten
zoals gesteld in artikel 12 lid 2 sub e AWGB.
Verzoekster heeft geen namen genoemd van personen ten nadele van wie zou zijn
gehandeld, zoals bedoeld in artikel 12 lid 3 AWGB. Een onderzoek door de
Commissie naar mogelijke bezwaren van deze personen tegen het onderhavige
verzoek kan derhalve achterwege blijven.

3. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

3.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

3.2. De Commissie heeft partijen vervolgens uitgenodigd om te verschijnen
tijdens een zitting op 19 maart 1997. Partijen hebben van deze uitnodiging
geen gebruik gemaakt.

Bij de zitting waren van de kant van de Commissie aanwezig:

– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– mw. mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).

3.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 3.2.

4. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

4.1. De wederpartij exploiteert instituten voor psychiatrische behandeling,
verzorging en begeleiding. Deze instituten zijn een ziekenhuis,
dagbehandelingscentra en poliklinieken.

4.2. Verzoekster heeft kennis genomen van een personeelsadvertentie van de
wederpartij in `Het Parool’ van 31 augustus 1996. In de advertentie wordt ten
behoeve van één van de poliklinieken van de wederpartij geworven voor een
arts-assistent.
In de advertentie staat naast de functie-eisen met betrekking tot opleiding
en ervaring vermeld: `Om de identiteit van ons ziekenhuis te kunnen
realiseren gaat de voorkeur uit naar medewerkers met een christelijke
levensovertuiging’. De aanduiding `m/v’ of een zinsnede waaruit blijkt dat
zowel mannen als vrouwen kunnen solliciteren, ontbreekt.

De standpunten van partijen

4.3. Verzoekster stelt het volgende.
Zij heeft de Commissie verzocht een oordeel te geven over het handelen van de
wederpartij naar aanleiding van een klacht die bij haar is ingediend over
voornoemde personeelsadvertentie van 31 augustus 1996.

De door de wederpartij gebruikte advertentietekst maakt geen melding van het
feit dat zowel mannen als vrouwen kunnen solliciteren op de vacature en is
daarom in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

De voorkeur voor een medewerker met een christelijke identiteit is in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling. De AWGB staat in bepaalde gevallen een
uitzondering op het verbod van onderscheid naar godsdienst toe.
Bijvoorbeeld ingeval het een instelling betreft, gebaseerd op godsdienstige
of levensbeschouwelijke grondslag, die eisen stelt die gelet op het doel van
de instelling nodig zijn voor de vervulling van de functie. In het
onderhavige geval lijkt de voorkeur echter niet nodig voor een juiste
vervulling van de functie.

Op 7 september 1996 heeft verzoekster opnieuw kennisgenomen van een
personeelsadvertentie van de wederpartij. Het betreft dezelfde vacature. In
deze advertentie wordt, in plaats van de eis dat medewerkers een christelijke
levensovertuiging hebben, gevraagd dat medewerkers de christelijke identiteit
respecteren.
Verzoekster is van mening dat deze tweede advertentie niet strijdig is met
het verbod op onderscheid naar godsdienst. De klacht strekt zich derhalve
niet uit tot deze advertentie.

4.4. De wederpartij stelt het volgende.
Het standpunt van verzoekster is juist.

Het ontbreken van de aanduiding `m/v’ in de advertentie berust op een
administratieve fout. Het is niet haar beleid, noch is het voor de
betreffende functie noodzakelijk, dat er voor een mannelijke medewerker wordt
geworven.
De wederpartij heeft twee advertenties voor andere vacatures overgelegd die
in dezelfde periode als de onderhavige advertentie zijn geplaatst. In deze
advertenties, waarin geworven wordt voor een arts-assistent en een
logopedist, is de aanduiding `m/v’ wel opgenomen.

Ten aanzien van de klacht betreffende onderscheid op grond van godsdienst,
merkt de wederpartij op, dat in het verleden onderscheid werd gemaakt tussen
functies die in belangrijke mate de sfeer op een patiëntenafdeling bepalen
(zoals verplegenden en verzorgenden) en functies waarbij dat in mindere mate
een rol speelde. Ten aanzien van de eerste soort functies werd een
christelijke levensovertuiging van de medewerker noodzakelijk geacht, ten
aanzien van de tweede soort functies werd volstaan met de eis van
respectering van de identiteit van de wederpartij.
Dit onderscheid wordt door de wederpartij tegenwoordig niet meer relevant
geacht. Echter hierover heeft enige tijd verwarring bestaan bij de
medewerkers van personeelszaken van de wederpartij, waardoor de onderhavige
advertentie in eerste instantie conform het oude beleid is gepubliceerd.

5. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

5.1. In geding is de vraag of

I. de wederpartij bij de aanbieding van een betrekking onderscheid heeft
gemaakt op grond van geslacht als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling
door in de advertentie niet aan te duiden dat zowel mannen als vrouwen kunnen
solliciteren;

II. de wederpartij bij de aanbieding van een betrekking onderscheid heeft
gemaakt op grond van godsdienst als bedoeld in de wetgeving gelijke
behandeling door in de advertentie van 31 augustus 1996 een voorkeur uit te
spreken voor medewerkers met een christelijke levensovertuiging.

Aangezien verzoekster uitdrukkelijk heeft gesteld dat haar klacht zich niet
uitstrekt tot de tweede advertentie, is deze advertentie geen voorwerp van
onderzoek geweest.

5.2. Met betrekking tot de eerste vraag zijn de volgende wetsartikelen van
belang.

Artikel 3, eerste lid, WGB verbiedt onder meer het maken van onderscheid
tussen mannen en vrouwen bij het aanbieden van een betrekking.

Artikel 3, derde lid, WGB schrijft voor dat uit de tekst en vormgeving van
een advertentie duidelijk moet blijken dat zowel mannen als vrouwen in
aanmerking komen voor de functie.
Het vierde lid van genoemd artikel bepaalt dat bij een functiebenaming òf
zowel de mannelijke als de vrouwelijke functiebenaming moet worden gebruikt,
òf uitdrukkelijk vermeld moet worden dat zowel mannen als vrouwen in
aanmerking komen.

De wettelijke uitzonderingsmogelijkheden op het verbod van direct onderscheid
naar geslacht worden genoemd in artikel 5, eerste en tweede lid, van de WGB
(voorkeursbeleid en geslachtsbepaaldheid). In de onderhavige zaak is gesteld
noch gebleken dat deze uitzonderingen van toepassing zijn.

5.3. Met betrekking tot de tweede klacht zijn de volgende wetsartikelen van
belang.

Artikel 5, eerste lid, onderdeel a AWGB bepaalt onder meer dat onderscheid
verboden is bij de aanbieding van een betrekking. Artikel 1 AWGB bepaalt dat
de wet onder meer toeziet op onderscheid tussen personen op grond van
godsdienst.

Laatstgenoemd artikel stelt tevens dat onder onderscheid zowel direct als
indirect onderscheid begrepen wordt. Onder direct onderscheid wordt verstaan
onderscheid dat verwijst naar één van de in de AWGB genoemde
discriminatiegronden. Indirect onderscheid is onderscheid, dat op grond van
andere hoedanigheden of gedragingen dan godsdienst direct onderscheid op
grond van godsdienst tot gevolg heeft.

In de AWGB is een aantal uitzonderingen op het in de wet neergelegde verbod
op onderscheid geformuleerd. Gesteld noch gebleken is dat één van deze
uitzonderingen in deze zaak van toepassing is.

5.4. Ten aanzien van mogelijk onderscheid op grond van geslacht bij de
aanbieding van een betrekking overweegt de Commissie het volgende.

In de advertentie wordt een arts-assistent geworven. Voorzover een
vrouwelijke functieaanduiding bestaat, is deze in de advertentie niet
gebruikt. Tevens wordt geen gebruik gemaakt van de aanduiding `m/v’ en wordt
niet vermeld dat ook vrouwen kunnen solliciteren.

De advertentietekst is in strijd met artikel 3, vierde lid, WGB nu bij de
functiebenaming niet zowel een vrouwelijke als mannelijke variant is
gebruikt, noch uitdrukkelijk is vermeld dat zowel mannen als vrouwen in
aanmerking komen voor de functie. De wederpartij heeft daarmee ook gehandeld
in strijd met het bepaalde in het eerste en derde lid van artikel 3 WGB.

Het feit dat het hier om een administratieve fout gaat, doet aan het
onderscheid niet af. De wet staat geen andere uitzonderingen toe dan die
hiervoor onder 5.2. reeds zijn genoemd. Hoewel de wederpartij mogelijk
geenszins de bedoeling heeft gehad onderscheid te maken, kan de Commissie
niet tot een ander oordeel komen.

5.5. Ten aanzien van mogelijk onderscheid op grond van godsdienst bij de
aanbieding van een betrekking overweegt de Commissie het volgende.

In de eerste advertentie is aangegeven dat de voorkeur van de wederpartij
uitgaat naar medewerkers die een christelijke levensovertuiging hebben.
Vastgesteld kan worden dat hiermee onderscheid wordt gemaakt ten opzichte van
mensen die geen christelijke levensovertuiging hebben.

De wederpartij heeft verklaard waarom de formulering met betrekking tot de
christelijke levensovertuiging in de advertentie is opgenomen. Haar beleid is
inmiddels gewijzigd.

Dit doet echter niet af aan het feit dat de advertentietekst zoals deze is
gepubliceerd op 31 augustus 1996 onderscheid maakt naar godsdienst. Nu niet
gesteld of gebleken is dat de uitzonderingen op het verbod van onderscheid op
grond van godsdienst zoals die in de AWGB worden genoemd, van toepassing
zijn, is sprake van een verboden onderscheid op grond van godsdienst. De
wederpartij heeft daarmee in strijd met de AWGB gehandeld.

6. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te Ermelo bij de
aanbieding van een betrekking

I. onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt als bedoeld in artikel 3
eerste, derde en vierde lid van de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen en derhalve in strijd met deze wet heeft gehandeld,

II. onderscheid op grond van godsdienst heeft gemaakt als bedoeld in artikel
5, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet gelijke behandeling en
derhalve in strijd met deze wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw. mr. E.F.Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw.mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer)