Instantie: Hof ‘s-Gravenhage, 23 mei 1997

Instantie

Hof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


De juridische vader wil na de termijn van een half jaar waarin hij bekend
was
met de geboorte van de minderjarige het vaderschap ontkennen.
De biologische vader heeft met het kind een als family life
aan te
merken relatie, de juridische vader heeft deze nooit gehad. De biologische
vader is voornemens het kind te erkennen en te onderhouden. Er zijn geen
tegengestelde belangen. De termijn van een half jaar levert in casu een
ontoelaatbare inmenging op in het gezinsleven van de juridische vader.
Het
hof verklaart het verzoek van de man alsnog ontvankelijk.
Anders: Hof ‘s-Gravenhage 13 september 1996, RN 1997, 661, waarin het hof
niet vooruit wilde lopen op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel
afstammingsrecht.

Volledige tekst

Het geding

Voor de loop van het geding verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking
van
24 januari 1997, waarbij het hof het gewenst achtte alvorens uitspraak
te
doen het Openbare Ministerie in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
Het hof heeft daartoe de stukken in handen gesteld van de procureur-generaal
bij dit hof teneinde desgewenst een conclusie te nemen.

Op 16 april 1997 is de zaak wederom mondeling behandeld.

De procureur-generaal heeft ter zitting geconcludeerd tot bekrachtiging
van
de beschikking waarvan beroep.

De beoordeling van de zaak in hoger beroep

1. Ter terechtzitting heeft de opgeroepen biologische vader van de
minderjarige heer J. het volgende verklaard. De moeder en hij kennen elkaar
al heel lang. Hij is de biologische vader van de minderjarige. Hij ziet
de
minderjarige bijna dagelijks. Indien het verzoek van de juridische vader
tot
ontkenning van het vaderschap zal worden toegewezen, zal hij de minderjarige
terstond erkennen en ook naar draagkracht bijdragen in de kosten van
verzorging en opvoeding van de minderjarige. Hij verschaft thans aan de
vrouw
met wie hij ook nog twee andere kinderen heeft -de minderjarige over wie
deze
procedure gaat is de middelste van de drie- de nodige financiële middelen
in
natura die de vrouw niet kan bekostigen en hij verzorgt ook de minderjarige
wanneer de vrouw door haar werkzaamheden daartoe niet in staat is. Hij
heeft
in zijn woning een kamer voor de minderjarige ingericht.

Zowel de vrouw als de biologische vader hebben verklaard dat de geboorte
van
de minderjarige gepland was.

De vrouw heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat de drie kinderen
de
biologische vader pappa noemen en dat zij voor de eventuele erkenning van
de
minderjarige door hem de vereiste toestemming zal geven.

2. Evenals in de zaak die heeft geleid tot ’s hofs arrest van 13 september
1996, NJ 1997, 96 heeft de juridische vader niet binnen een half jaar nadat
hij bekend was geworden met de geboorte van de minderjarige, een verzoek
tot
ontkenning van het vaderschap van de minderjarige ingediend.

De onderhavige zaak wijkt echter op essentiële punten van eerstgenoemde
zaak
af.

A. De biologische vader heeft met de minderjarige een als familie- en
gezinsleven aan te merken relatie.

B. De juridische vader heeft met de minderjarige nooit een als familie-
en
gezinsleven aan te merken relatie gehad.

C. De biologische vader is bereid de minderjarige te erkennen en naar
draagkracht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van
de
minderjarige.

D. De vrouw is bereid om voor de erkenning door de biologische vader van
de
minderjarige de vereiste toestemming te geven.

E. Uit de relatie van de vrouw en de biologische vader zijn meerdere kinderen
geboren.

F. Ten aanzien van één van de uit de relatie van de moeder en de biologische
vader geboren kinderen is het verzoek tot ontkenning van de man wel binnen
de
termijn als bedoeld in artikel 1:203, eerste lid, BW ingediend, zodat,
ingeval dit verzoek zal worden toegewezen, beide uit de relatie van de
vrouw
met de biologische vader geboren kinderen voor wat betreft hun
familierechtelijke betrekking in een ongelijke positie komen te verkeren,
terwijl feitelijk hun positie ten opzichte van de juridische vader en de
biologische vader dezelfde is.

G. Er is geen sprake van tegengestelde belangen bij de betrokkenen: de
juridische vader, de moeder, de biologische vader en de minderjarige. Alle
betrokkenen hebben er belang bij dat de familierechtelijke betrekkingen
tussen de minderjarige en de man worden verbroken.

3. Onder de hiervoor geschetste bijzondere omstandigheden levert het binden
van het verzoek tot ontkenning van het vaderschap aan genoemde termijn
een
ontoelaatbare inmenging in het familie- en gezinsleven van de juridische
vader als bedoeld in artikel 8, tweede lid, Europees Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op. Immers
de
bescherming van het belang van de rechtszekerheid alleen kan, nu het
voortbestaan van de familierechtelijke betrekkingen tussen de juridische
vader en de minderjarige niet overeenstemt met de biologische en sociale
realiteit en bovendien niet harmonieert met de wensen van alle betrokkenen,
de strikte toepassing van de in artikel 203, eerste lid, BW genoemde termijn
niet rechtvaardigen.

4. Het hof zal gelet op het bovenstaande de beschikking waarvan beroep
vernietigen en de man alsnog ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.

5. Het verzoek tot ontkenning van het vaderschap is gegrond, nu de man
niet
de biologische vader van de minderjarige is.

De beslissing van de zaak in hoger beroep

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 5 augustus
1996, en opnieuw beschikkende:

verklaart de man ontvankelijk in zijn verzoek tot ontkenning van het
vaderschap van de minderjarige P.S., geboren op 14 december 1994;

verklaart dit verzoek gegrond.

Rechters

Mrs Von Brucken Fock, Simonis, Wigleven