Instantie: Commissie gelijke behandeling, 3 juni 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster staat als werkzoekende ingeschreven bij de wederpartij. Zij is
van mening dat uitkeringsgerechtigden worden bevoordeeld ten opzichte van
niet uitkeringsgerechtigden bij de bemiddeling voor vacatures, het aanbieden
van scholingsmogelijkheden en trajectbemiddeling, de voordracht voor een
`Melkert-baan’ en de mogelijkheid tot vestiging als zelfstandige. De
wederpartij heeft betwist dat zij op deze punten onderscheid maakt.
De Commissie heeft ten aanzien van alle aspecten van verzoeksters klacht niet
kunnen vaststellen dat uitkeringsgerechtigden door de wederpartij worden
bevoordeeld. Zij is daarom niet toegekomen aan de vraag welke bepalingen van
de gelijke behandelingswetgeving mogelijk geschonden zouden kunnen zijn. Er
is derhalve geen sprake van strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 30 mei 1996 verzocht mevrouw (….) te Tilburg (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit te
spreken over de vraag of het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening
Midden en West Brabant te Breda (hierna: de wederpartij) jegens haar
onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster wilde herintreden op de arbeidsmarkt en heeft zich daartoe
bij de wederpartij in laten schrijven als werkzoekende. Verzoekster is van
mening dat de wederpartij haar achterstelt ten opzichte van werkzoekenden die
uitkeringsgerechtigd zijn, bij de (traject-) bemiddeling, scholing, bij de
voordracht voor een Melkert-baan en bij het verstrekken van steun om als
zelfstandige te kunnen werken.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.
Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op 8 april 1997. Geen van beide
partijen heeft hiervan gebruik gemaakt.

2.2. Bij deze zitting waren aanwezig:

Van de kant van de Commissie
– mw. prof.mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als bedoeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster heeft zich in 1990 bij de wederpartij ingeschreven als
werkzoekende. Verzoekster heeft in 1971 haar diploma
MHNO-Kinder-jeugdverzorging gehaald. Daarna is zij op verschillende terreinen
werkzaam geweest. In 1993 heeft verzoekster een opleiding
Zwakzinnigenzorg-assistent afgerond.

De wederpartij heeft verzoekster gewezen op vacatures voor schoonmaakwerk.
Verzoekster heeft deze vacatures afgewezen.
Zij is vervolgens tussen 1991 en 1995 geattendeerd op vacatures voor functies
als peuterleidster, gezinsverzorgster, medewerkster kinderdagverblijf,
leidster kinderdagverblijf en groepsleidster. Verzoeksters sollicitaties
hebben echter niet geleid tot een dienstverband.

Verzoekster heeft in 1993 en in 1994 aangegeven een opleiding te willen
volgen voor personeelswerk of voor management-assistent. De wederpartij heeft
haar hiertoe geen faciliteiten geboden.

Op grond van de Kaderregeling Scholing (KRS) (Besluit CBA 28 februari nr.
1991/027, Stcrt. 1991, 51 zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit CBA, 19
januari 1995, nr. 1995/203, Stcrt. 1995, 21) voert de wederpartij een beleid
dat beoogt door middel van een tegemoetkoming in de kosten van scholing een
duurzame (weder)opneming van ingeschreven werklozen, dan wel handhaving van
werknemers in het arbeidsproces te bevorderen.
Met inachtneming van de bepalingen van de KRS kan door de wederpartij een
subsidie voor scholing worden verleend aan een werkloze voor wie naar het
oordeel van de wederpartij ter verkrijging van een arbeidsplaats om-, her- of
bijscholing noodzakelijk is. Voorts bepaalt de KRS onder andere dat subsidie
slechts wordt verleend, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de
opleiding de meest doelmatige aanpak is om de werkloze na afronding duurzaam
in het arbeidsproces in te passen. De wederpartij heeft de mogelijkheid om in
afwijking hiervan in het beleidsplan bijzondere categorieën van werklozen aan
te wijzen aan wie eveneens subsidie voor scholing wordt verleend.
De wederpartij heeft in haar beleidsplan over 1994 tot uitgangspunt genomen,
dat subsidieverlening voor scholing in beginsel moet leiden tot het bereiken
van de startkwalificatie op de arbeidsmarkt (LBO-C niveau).

De wederpartij heeft in haar beleidsplan 1995 een fasen-model opgezet inzake
trajectbemiddeling voor langdurig werklozen. Hierbij wordt samengewerkt met
gemeenten, branche organisaties en onderwijsinstellingen. In dit verband zijn
de taken van de wederpartij gericht op beroepsmatige educatie, werkervaring
en bemiddeling naar werk.

De Regeling extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen 1995 schept voor
gemeenten de mogelijkheid om met bijdrage van het Rijk langdurig werklozen
met een uitkering een arbeidsplaats te bieden. De regeling geeft
gemeentebesturen de mogelijkheid om ook aan langdurig werklozen die geen
uitkering ontvangen, een dergelijke arbeidsplaats te bieden (de zogenaamde
`Melkertbanen’.
In 1995 heeft verzoekster zich bij de wederpartij aangemeld voor
trajectbemiddeling of een `Melkertbaan’. Volgens de wederpartij kwam
verzoekster voor geen van beide in aanmerking.

De standpunten van partijen

3.2. Verzoekster stelt het volgende.

Verzoekster heeft jarenlang gewerkt. Zij is gehuwd en heeft kinderen. Na de
geboorte van haar eerste kind is zij parttime gaan werken. In 1990 heeft zij
zich bij de wederpartij in laten schrijven als werkzoekende. Zij is van
mening dat zij als (gehuwde) vrouw benadeeld wordt ten opzichte van mensen
die een uitkering krijgen.

Bij vacatures die geen schoonmaakwerk betroffen, kregen werkzoekenden met een
uitkering voorrang, aangezien deze eerder werk nodig zouden hebben. Zij heeft
daarom om trajectbemiddeling verzocht. Daarvoor kwam zij niet in aanmerking
omdat trajectbemiddeling voor uitkeringsgerechtigde werkzoekenden bestemd zou
zijn.
Verzoekster heeft op alle vacatures die zij via de wederpartij heeft
gekregen, gesolliciteerd hoewel bij twee van de vacatures de
sollicitatietermijn al was verstreken toen zij door de wederpartij over de
vacatures werd geïnformeerd. Bij andere sollicitaties bleek verzoeksters
opleiding niet voldoende.

Toen verzoekster gevraagd heeft naar scholingsmogelijkheden, is haar
meegedeeld dat slechts cursussen met een looptijd van maximaal een jaar
gevolgd konden worden. De cursus waar verzoekster in geïnteresseerd was,
betrof echter een looptijd van 2 a 4 jaar. Bij de (….), waar verzoekster
vervolgens heeft geïnformeerd naar scholingsmogelijkheden, werd haar te
kennen gegeven dat zij haar studie zelf zou moeten bekostigen. Verzoekster
heeft bij de (….) geïnformeerd naar de opleiding voor
management-assistente. Gezegd werd dat de wederpartij haar verzoek had
afgewezen.
Verzoekster heeft bij de wederpartij opnieuw geïnformeerd naar de
mogelijkheid van trajectbemiddeling. Haar werd na een intakegesprek
meegedeeld dat er niets voor haar gedaan kon worden. Bovendien zou het geen
haast hebben, aangezien mensen met een uitkering voor zouden gaan.

Verzoekster heeft tenslotte besloten een zaak voor zichzelf te willen
beginnen. Echter ook hier stuit zij op het feit dat zij, als
niet-uitkeringsgerechtigde, geen lening of subsidie kan krijgen.

3.3. De wederpartij stelt het volgende.

Hoewel zij begrip heeft voor de gevoelens van teleurstelling van verzoekster,
is hetgeen zij stelt geen juiste weergave van de inspanningen van de
wederpartij voor haar. Het feit dat verzoekster geen uitkering krijgt is geen
reden geweest om bepaalde activiteiten niet te verrichten of bepaalde
maatregelen niet toe te passen.
Verzoekster is herhaalde malen op vacatures gewezen. Voor schoonmaakwerk had
verzoekster geen interesse.

De wederpartij streeft naar een – gelet op de kosten en de termijn –
effectieve arbeidsinpassing van werklozen. Zij heeft daarvoor instrumenten op
het gebied van scholings- en subsidiemaatregelen, bemiddeling en
trajectbemiddeling alsmede samenwerking met organisaties die hetzelfde doel
hebben.
De wederpartij stelt zich ten doel, alle werkzoekenden voor zover deze in
gelijke omstandigheden verkeren, gelijk te behandelen bij (traject)
bemiddeling en scholing. De wederpartij besteedt extra aandacht aan bepaalde
groepen of individuen wanneer zich bijzondere omstandigheden voordoen in die
zin dat extra moeilijkheden worden ondervonden bij arbeidsinpassing. Hiertoe
worden middelen ingezet zoals extra financiën, menskracht en scholings- en
bemiddelingsinstrumenten. Binnen dit beleid vindt ook de bemiddeling,
scholings- en trajectbemiddeling van de individuele werkzoekende plaats.

De wederpartij geeft met name speciale aandacht aan groepen met een grotere
achterstandspositie op de arbeidsmarkt. Tot deze groepen behoren
(herintredende) vrouwen en langdurig werklozen. Tot deze groepen behoren dus
niet alleen uitkeringsgerechtigden.

In 1994 is het accent bij de trajectbemiddeling gelegd op de dienstverlening
aan langdurig werkzoekenden en etnische minderheden, omdat voor deze groepen
de resultaten achterbleven. Voor de doelgroep vrouwen werd de
evenredigheidsdoelstelling gehaald. Dat wil zeggen dat een even groot
percentage werkzoekende vrouwen geplaatst is op vacatures als hun aandeel
bedraagt in het totaal aantal als werkloos ingeschreven werkzoekenden.
Met betrekking tot trajectbemiddeling is in 1995 gekozen voor de groep
bestaande uit langdurig werklozen en etnische minderheden. Binnen de
doelgroep vrouwen wordt de inzet toegespitst op vrouwen uit etnische
minderheden en alleenstaande vrouwen in een uitkeringssituatie.

Zoals onder 3.1. reeds weergegeven baseert de wederpartij zich op de KRS voor
het verstrekken van scholingssubsidie. Uit hoofde van deze regeling zijn
scholingsnoodzaak en arbeidsmarktperspectief de geldende voorwaarden.

Verzoekster kwam in verband met de opleidingen voor personeelswerk of
maatschappelijk werk tot de conclusie dat er weinig vacatures waren. Voorts
was voor de opleiding personeelswerk een baangarantie voor het tweede jaar
noodzakelijk om de opleiding te kunnen volgen. Voor toelating tot de
opleiding voor management-assistente, werd door de school die de opleiding
verzorgde, eisen gesteld waar verzoekster niet aan voldeed.
Een andere organisatie die onder meer oriëntatiecursussen aanbood (waar de
wederpartij op dat moment geen contracten meer mee had) bood de mogelijkheid
van kosteloze deelname alleen aan aan vrouwen met een uitkering.

Het feit dat verzoekster geen uitkering ontving, heeft geen rol gespeeld bij
het aangaan van trajectbemiddeling. Verzoekster
is op de wachtlijst geplaatst en de wederpartij heeft een intake-gesprek met
haar gevoerd. In dit gesprek is onder andere aan de orde geweest in hoeverre
trajectbemiddeling bij zou kunnen dragen aan haar arbeidsinpassing. Daarbij
is gesproken over de kwaliteiten en ervaring die verzoekster in het verleden
reeds had opgebouwd in de zwakzinnigenzorg. Gedacht werd aan bemiddeling door
de wederpartij bij vacatures, aan het onderzoeken van de mogelijkheid om een
werkervaringsplaats te scheppen en aan het onderzoeken van
(bij-)scholingsmogelijkheden. Doordat verzoekster alleen van 9.00 uur tot
14.30 uur wil werken, is plaatsing in de zwakzinnigenzorg vrijwel onmogelijk.
Daar wordt immers een grote flexibiliteit met betrekking tot werktijden
geëist. Aanverwante beroepen die zonder nadere opleiding zouden zijn te
vervullen door verzoekster, hebben veelal betrekking op oproepcontracten.
Voor het ondernemen van stappen om een dergelijke functie te krijgen, is
trajectbemiddeling niet nodig. Verzoekster heeft aangegeven deze zelf te
kunnen ondernemen.
Voorts is in het intake-gesprek de vraag aan de orde geweest of een nieuwe
beroepskeuze mogelijkheden biedt indien de zwakzinnigenzorg niet tot
arbeidsinpassing leidt. Trajectbemiddeling kan hierbij een toegevoegde waarde
hebben.
Met verzoekster is afgesproken dat zij eerst zelf de mogelijkheden binnen de
zwakzinnigenzorg onderzoekt. Verzoekster zou alsnog contact opnemen met de
wederpartij indien een nieuwe beroepskeuze aan de orde was.

De wederpartij heeft in 1995 tien a vijftien personen zonder uitkering
voorgedragen voor een Melkert-baan. Deze mensen zijn ook geplaatst door de
betreffende gemeente. De wederpartij voert bij de voordracht van kandidaten
voor dergelijke banen wel een terughoudend beleid zolang er nog mogelijkheden
tot arbeidsinpassing aanwezig zijn. Dit is verzoekster ook meegedeeld.

Met betrekking tot verzoeksters wens om als zelfstandige werkzaam te zijn,
merkt de wederpartij op dat verzoekster dit niet aan de wederpartij heeft
kenbaar gemaakt. Voor begeleiding op dit punt zijn andere instanties
aangewezen. De KRS heeft echter wel een subsidiemogelijkheid wat scholing
voor het zelfstandig ondernemerschap betreft.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
op grond van geslacht heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke
behandeling door uitkeringsgerechtigden te bevoordelen bij:
I. de bemiddeling voor vacatures;
II. het aanbieden van scholingsmogelijkheden;
III. het aanbieden van trajectbemiddeling;
IV. de voordracht voor een baan in het kader van de Regeling extra
werkgelegenheid voor langdurig werklozen 1995;
V. de mogelijkheid tot vestiging als zelfstandige.

4.2. Alvorens bovenvermelde rechtsvraag te kunnen beoordelen dient de
Commissie feitelijk vast te stellen of er in casu sprake is van onderscheid
jegens verzoekster dat kan leiden tot onderscheid op één van de in de wet
genoemde gronden.

4.3. De bemiddeling voor vacatures

Verzoekster stelt dat de wederpartij uitkeringsgerechtigden bij de
bemiddeling voorrang geeft. De wederpartij heeft dit gemotiveerd betwist en
aangevoerd dat verzoekster herhaalde malen een vacature is aangeboden.
Verzoekster heeft daarop aangegeven waarom deze bemiddeling niet succesvol is
verlopen. De redenen (te late toezending van de vacature door de wederpartij
en te lage opleidingsgraad van verzoekster) hebben op zich geen relatie met
het al dan niet krijgen van een uitkering.
De Commissie vindt in de door de wederpartij overgelegde beleidsstukken
overigens ook geen aanwijzingen voor een verschillende behandeling bij
vacaturebemiddeling vanwege het al dan niet hebben van een uitkering.

4.4. Het aanbieden van scholing

Verzoekster stelt dat zij niet in aanmerking kwam voor scholing. Zij voert
niet aan dat dit samenhangt met het al dan niet hebben van een uitkering.
Verzoekster voert in dit verband een aantal verschillende redenen aan. Deze
houden evenwel geen verband met het al dan niet hebben van een uitkering.

4.5. Het aanbieden van trajectbemiddeling

Verzoekster stelt dat trajectbemiddeling alleen voor mensen met een uitkering
zou zijn. De wederpartij heeft dit bestreden en voldoende beargumenteerd
waarom voor verzoekster niet gestart is met trajectbemiddeling. Hierbij
speelden andere redenen een rol dan het al dan niet hebben van een uitkering.

De criteria die bij trajectbemiddeling werden gehanteerd waren vastgelegd in
de beleidsplannen voor 1994 en 1995. De doelgroepen voor bijzondere aandacht
waren etnische minderheden en langdurig werklozen. Binnen deze groepen was
geen sprake van nadere differentiatie vanwege het al dan niet hebben van een
uitkering. In 1995 heeft de wederpartij zich binnen de aandachtsgroep vrouwen
met name gericht op vrouwen in een uitkeringssituatie.
In die zin wordt door de wederpartij het al dan niet hebben van een uitkering
onder de categorie vrouwen als nader differentiatiecriterium gehanteerd in
haar beleid. Dit levert evenwel noch direct, noch indirect onderscheid op
grond van geslacht op, nu het gaat om een onderscheid dat wordt gemaakt
binnen een groep van hetzelfde geslacht.

4.6. Het voordragen voor een `Melkertbaan’

Verzoekster stelt dat alleen mensen met een uitkering aan de gemeenten worden
voorgedragen voor een `Melkertbaan’. De wederpartij heeft echter – gelet op
de mogelijkheid van artikel 2 van de betreffende regeling – ook mensen
voorgedragen die geen uitkering krijgen. De reden dat verzoekster niet is
voorgedragen voor een Melkertbaan hing samen met haar mogelijkheden tot
arbeidsinpassing. Het al dan niet hebben van een uitkering speelde hierbij
geen rol.

Nu de gemeente de desbetreffende regeling zonder onderscheid naar het al dan
niet hebben van een uitkering heeft toegepast en de klacht van verzoekster
tegen het gemeentelijk handelen is gericht, behoeft de Commissie niet de
vraag te beantwoorden of de Regeling extra werkgelegenheid voor langdurig
werklozen 1995 zelf een door de wettelijke gelijkheidsvoorschriften verboden
onderscheid met zich brengt.

4.7. Vestiging als zelfstandige

Verzoekster stelt dat zij bij haar vestiging als zelfstandige niet in
aanmerking komt voor een lening omdat zij geen uitkering heeft. De
verstrekking van een dergelijke voorziening ligt evenwel niet op het terrein
van de wederpartij.
De Commissie komt derhalve niet toe aan een oordeel over dit onderdeel van de
klacht van verzoekster.

4.8. Conclusie

Een en ander overziend komt de Commissie tot de conclusie dat verzoekster er
niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat er jegens haar door de
wederpartij op enigerlei wijze onderscheid is gemaakt op een of meer van de
door de wettelijke gelijkheidsvoorschriften bestreken gronden.

Bovenstaande betekent dat de Commissie niet toe komt aan de vraag naar de
toepasselijkheid van de afzonderlijke wettelijke bepalingen op de
verschillende onderdelen van de onder punt 4.1. omschreven rechtsvraag.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie is van oordeel dat het Regionaal Bestuur voor de
Arbeidsvoorziening Midden en West Brabant te Breda geen onderscheid jegens
mevrouw (….) te Tilburg heeft gemaakt zoals verboden in de wetgeving
gelijke behandeling.

Rechters

Mw. prof.mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. L. Mulder (lidKamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp (secretarisKamer)