Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Een anti-discriminatiebureau heeft bij een disco twee praktijktesten uitgevoerd
waarbij een allochtone en een autochtone groep jongeren kort na elkaar
geprobeerd hebben toegang te krijgen tot de disco. De allochtone groep
werd geweigerd, terwijl de autochtone groep wel werd toegelaten. De disco
stelt een selectief toelatingsbeleid te voeren met als selectiecriteria:
lidmaatschap, een minimum leeftijd, correcte kleding en gedrag. Weigeringen
vinden plaats op basis van visuele herkenning door de portier.
De Commissie stelt vast dat beide groepen niet in het bezit waren van een
lidmaatschapspas, zodat lidmaatschap niet als selectiecriterium is gehanteerd.
Uit video-opnames is gebleken dat beide groepen wat betreft leeftijd, uiterlijke
verzorging en houding tijdens de test vergelijkbaar waren. Op grond daarvan
concludeert de Commissie dat de selectiecriteria geen reden vormden om
de allochtone groep te weigeren. Strijd met de wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 11 juni 1996 heeft Anti Discriminatie Bureau Twente (ADB) te Enschede
(hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling verzocht een oordeel
uit te spreken over de vraag of (….) te Hengelo (hierna: de wederpartij)
onderscheid heeft gemaakt op grond van ras als bedoeld in de Algemene wet
gelijke behandeling (AWGB).
1.2. Verzoekster heeft bij de wederpartij twee praktijktesten uitgevoerd,
waarbij een allochtone en een autochtone groep jongeren kort na elkaar
hebben getracht toegang te krijgen tot de dansgelegenheid van de wederpartij.
Omdat de allochtone groep werd geweigerd, terwijl de autochtone groep werd
toegelaten, is verzoekster van mening dat de wederpartij in strijd heeft
gehandeld met de AWGB.
2. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK
Verzoekster is een stichting welke zich blijkens haar statuten onder meer
ten doel stelt het bestrijden van discriminerend handelen van overheidsorganen,
instellingen, bedrijven, groepen of personen, alles in de ruimste zin des
woords, een en ander uitgevoerd volgens een jaarlijks door het bestuur
vast te stellen beleidsplan en daarbij behorend werkplan.
Uit de feitelijke werkzaamheden van verzoekster blijkt dat zij in overeenstemming
met haar statuten de belangen behartigt van degenen die de Algemene wet
gelijke behandeling (AWGB), de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
(WGB) en artikel 7:646-648 Burgerlijk Wetboek (BW) beogen te beschermen.
Hiermee voldoet verzoekster aan de ontvankelijkheidsvereisten zoals gesteld
in artikel 12 lid 2 sub e AWGB.
Verzoekster heeft geen namen genoemd van personen ten nadele van wie zou
zijn gehandeld, zoals bedoeld in artikel 12 lid 3 AWGB. Een onderzoek door
de Commissie naar mogelijke bezwaren van deze personen tegen het onderhavige
verzoek blijft derhalve achterwege.
3. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
3.1. De Commissie heeft het verzoek om een oordeel in behandeling genomen
en partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht. Verzoekster heeft
een videoband met opnames van de praktijktest overgelegd die zijn uitgezonden
in het programma `Hier en nu’ van de NCRV op 3 juni 1996.
3.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen en deze hebben hun
standpunten toegelicht op een zitting op 25 maart 1997.
Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster:
– dhr (….) (coördinator verzoekster)
– dhr (….) (medewerker verzoekster)
– mw mr. (….) (deskundige Landelijk Bureau Racismebestrijding)
van de kant van de wederpartij:
– dhr mr. D.M. Van Lieshout (advocaat)
– dhr (….) (vennoot)
– dhr (….) (vennoot)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. dr. L. Mulder (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).
3.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 3.2.
4. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
4.1. De wederpartij exploiteert een discotheek. Voor wat betreft de toegang
tot haar etablissement hanteert de wederpartij als huisregel dat uitsluitend
leden – al of niet op vertoon van een lidmaatschapskaarttoegang hebben
tot haar discotheek.
4.2. Naar aanleiding van meerdere klachten van allochtone jongeren over
de weigering om hen toe te laten tot verschillende discotheken in Twente,
heeft verzoekster praktijktesten uitgevoerd bij een viertal gelegenheden,
waaronder die van de wederpartij. Het doel van deze testen was enerzijds
om na te gaan of discotheekbezoekers ongelijk worden behandeld op grond
van hun huidskleur of afkomst en anderzijds om te bezien of de in mei 1993
door het Bedrijfschap Horeca ingevoerde anti-discriminatiecode wordt gehandhaafd
in deze discotheken.
De vier onderzochte discotheken zijn geselecteerd op grond van:
– meldingen bij verzoekster van jongeren, die slachtoffer zijn geweest
van weigering bij de discotheken;
– getuigenissen van jongeren, die bij de discotheken hebben geconstateerd
dat allochtone jongeren werden geweigerd;
– de omstandigheid dat Enschede en Hengelo steden zijn, die de meeste Twentse
discotheekbezoekers ontvangen in het weekend.
De eerste praktijktest is uitgevoerd in de nacht van 25 op 26 mei 1996.
Van deze praktijktest zijn filmopnamen gemaakt, die in NCRV’s `Hier en
nu’ van 3 juni 1996 zijn uitgezonden. De tweede praktijktest is in de nacht
van 1 op 2 juni 1996 uitgevoerd.
De standpunten van partijen
Verzoekster stelt het volgende
4.3. Ten aanzien van de uitvoering van de praktijktest heeft verzoekster
een aantal algemene uitgangspunten gehanteerd.
Alle groepen konden op grond van uiterlijke kenmerken `zo op het oog’ omschreven
worden als gemiddelde discotheekbezoekers. Het profiel van de testpersonen
was als volgt:
– de testpersonen hebben op geen enkele wijze een relatie met de organisatie
van verzoekster;
– de testpersonen hebben geen strafrechtelijk verleden;
– de testpersonen onderscheiden zich niet al te veel van de gemiddelde
discotheekbezoekers in de zin van haardracht, kleding, schoeisel en dergelijke;
– de allochtone testpersonen beheersen de Nederlandse taal zodanig dat
zij tot discussie met bijvoorbeeld een portier in staat zijn.
Verzoekster heeft voor de praktijktest personen geselecteerd die niet bekend
waren bij de te bezoeken discotheken.
Deze personen waren ouder dan 21 jaar, zij waren goed gekleed en hadden
een normale haardracht. Voor zover er verschillen tussen beide groepen
bestonden, vielen deze in het nadeel uit van de autochtone controlegroep
die wellicht een iets minder goed verzorgde indruk maakte dan de allochtone
groep.
4.4. In de nacht van zaterdag 25 mei op zondag 26 mei 1996 heeft verzoekster
een praktijktest horeca uitgevoerd bij drie discotheken in Hengelo en één
in Enschede. De discotheken zijn in mei bezocht door twee groepen, een
groep bestaande uit vier allochtone jongeren en één controlegroep bestaande
uit vier autochtone jongeren. De controlegroep had tot taak om direct na
de weigering van de allochtone jongeren toegang te vragen bij de discotheek.
Voorts was er een medewerker van de organisatie van verzoekster aan de
controlegroep toegevoegd om zoveel mogelijk mee te maken van discussies
aan de deur van discotheken tussen portiers en de allochtone jongeren.
Beide groepen werden in het oog gehouden en gevolgd door medewerkers van
de organisatie van verzoekster om zicht te houden op de totale gebeurtenissen.
De praktijktest is vervolgens herhaald in de nacht van 1 op 2 juni 1996.
Zowel de allochtone groep als de controlegroep bestond bij de tweede praktijktest
uit twee personen.
4.5. Met betrekking tot de discotheek van de wederpartij heeft de praktijktest
in de nacht van 25 op 26 mei 1996 voor de allochtone groep tot de volgende
bevindingen geleid:
‘Tegen half één die nacht arriveerden we bij deze discotheek. Daar werd
door een portier aan mij (K.A.) om een pas gevraagd. Ik zei hem dat wij
die niet hadden. Daarop antwoordde hij: `Dan komen jullie er niet in!’.
Ik vroeg hem: `Hoe komen wij aan een pas?’ De portier antwoordde: `Je moet
van de week maar even overdag bellen om een aanvraag in te dienen. En dan
hoor je wel of je als lid wordt toegelaten.’ Om geen problemen te veroorzaken
deden we enkele passen naar achteren en zagen vervolgens dat blanke jongeren
wel werden toegelaten zonder dat er om een pas werd gevraagd. Tot slot
zagen wij dat een groep van vier Antillianen deze discotheek wilde bezoeken.
Ook hen werd om een pas gevraagd. En toen zij die niet konden laten zien
werd hen de toegang ook geweigerd.’
De bevindingen van de controlegroep bij de uitvoering van de praktijktest
bij de wederpartij in de nacht van 25 op 26 mei 1996 luiden als volgt:
‘Om 00:35 arriveerden wij bij discotheek (….) Mij (M.V.) werd door een
portier gevraagd of wij in het bezit zijn van een ledenkaart. Ik antwoordde
hem ontkennend. Daarop antwoordde de portier:’dan komen jullie er niet
in.’ Toen ik hem vroeg kunnen we niet even binnen een kijkje nemen?’, werden
wij zonder problemen toegelaten tot deze discotheek.’
4.6. De bevindingen van de allochtone jongeren bij de uitvoering van de
praktijktest bij de wederpartij in de nacht van 1 op 2 juni 1996 zijn de
volgende:
‘Vijf over één arriveren wij (M.S. en O.E.) bij deze discotheek. Als wij
deze zaak willen betreden worden wij door de portier staande gehouden.
Op de vraag waarom wij niet naar binnen mogen antwoordt de portier: `Omdat
jullie geen leden zijn’. Zonder daarover in discussie te gaan vertrekken
wij weer.’
De bevindingen van de controle groep bij de uitvoering van de praktijktest
bij de wederpartij op 1 en 2 juni 1996 luiden als volgt:
‘Om 01.10 uur betreden wij (S.H. en B.A.) zonder dat ons om een ledenkaart
is verzocht deze discotheek.’
De wederpartij stelt het volgende.
4.7. Het verzoek dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat verzoekster
het algemeen geldende beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door
na te laten zich tot de wederpartij te wenden. Schending van dit beginsel
heeft tot gevolg dat het onderzoek als nietig moet worden beschouwd.
Er rust op verzoekster een verplichting om het Bedrijfsschap Horeca bij
het onderzoek te betrekken. Dit is evenwel nagelaten. Voorts is verzoekster
bevooroordeeld ten aanzien van de wederpartij en heeft verzoekster nagelaten
de wederpartij en de Commissie volledig te informeren over de gestelde
bevindingen. Ten slotte maakt de wederpartij bezwaar tegen het gebruik
van technische middelen al of niet van mediamieke aard bij de uitvoering
van de praktijktest door verzoekster.
Gelet op de wijze waarop verzoekster de praktijktest heeft uitgevoerd ontvalt
de grondslag aan deze klacht.
Voorts zijn de resultaten uit het onderzoek niet concludent voor de stelling
dat de wederpartij de AWGB heeft geschonden. De dienstdoende portier heeft
zowel in de maand mei als in de maand juni personen, die hij als leden
meende te herkennen de toegang verleend en personen die hij niet als leden
kon of meende te herkennen de toegang geweigerd.
4.8. De wederpartij heeft ter zitting toegelicht dat aanvankelijk werd
gewerkt met een kaartsysteem voor leden. Nadien is door de snelle toename
van het aantal leden met de afgifte van kaarten gestopt, omdat er teveel
kaarten in omloop kwamen in verhouding tot de maximale capaciteit van 1.100
personen. Tevens weten de portiers wie wel of geen lid is en of het introducés
van leden betreffen. Het aanmelden als lid kan nog steeds, maar er worden
geen lidmaatschapskaarten meer verstrekt.
Kennelijk heeft de portier de autochtone controlegroep als leden herkend
en hen daarom toegang verleend. De portiers letten bij de toelating van
klanten sterk op correcte kleding en op een minimum leeftijd van 21 jaar.
Ook is het mogelijk dat de personen afkomstig uit allochtone groep geweigerd
zijn, omdat zij in het verleden problemen in de discotheek hebben veroorzaakt.
Overigens is een lidmaatschapskaart geen garantie voor toelating. Indien
een portier verwacht dat iemand overlast bezorgt, komt hij er niet in ongeacht
of hij kaarthouder is of niet. De weigeringen vinden plaats op basis van
herkenning door de portiers. Voor de uitvoering van dit beleid staat bij
de buiten-ingang van de discotheek altijd één en dezelfde vaste portier.
5. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
5.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de toelating tot haar
discotheek onderscheid heeft gemaakt op grond van ras als bedoeld in artikel
1 in samenhang met artikel 7 AWGB.
5.2. Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
onderscheid tussen personen op grond van ras.
Het begrip ras dient in de AWGB overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie
van de Hoge Raad ruim te worden uitgelegd. Dit omvat tevens huidskleur,
afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer, vergaderjaar
1990-1991, 22 014, nr. 3, pag. 13.).
Artikel 7 lid 1 sub b AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB onder
meer direct onderscheid tussen personen op grond van ras bij het aanbieden
van goederen en diensten, indien dit geschiedt in de uitoefening van een
beroep of bedrijf. Onder het sluiten van overeenkomsten wordt mede verstaan
het weigeren een overeenkomst aan te gaan (Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992,
22 014, nr. 5, p. 7-8.).
5.3. Met betrekking tot het verweer van de wederpartij dat verzoekster
niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, overweegt de Commissie als
volgt.
Op grond van de AWGB is verzoekster niet gehouden zich eerst tot de wederpartij
te wenden alvorens een verzoek bij de Commissie in te dienen. Hoewel naar
de mening van de Commissie het horen van de reactie van de wederpartij
wel het belang van een optimale acceptatie van de gelijke behandelingsnorm
dient, is er geen sprake van een wettelijke verplichting daartoe. Evenmin
rust op verzoekster de verplichting haar klacht eerst aan het Bedrijfsschap
Horeca voor te leggen.
De Commissie is voorts van oordeel dat het gebruik door verzoekster van
audiovisuele middelen bij het onderzoek geen redenen geeft om haar niet-ontvankelijk
te verklaren. Niet gesteld of gebleken is dat het beeldverslag inbreuk
op het recht op privacy maakt, zodat de videoband als bewijsmiddel kan
dienen.
5.4. Verzoekster heeft verslagen van de praktijktesten en een videoband
als bewijs overgelegd. Zowel de civiele rechter als de strafrechter hebben
de praktijktest als bewijsmiddel geaccepteerd (Zie onder andere Rb Amsterdam
20 maart 1992, Rechtspraak Rassendiscriminatie 287 (straf) en Rb Zutphen
26 juni 1980, Rechtspraak Rassendiscriminatie 16 (civiel).).
De Commissie is eveneens van oordeel dat door middel van praktijktesten,
afhankelijk van de omstandigheden, het bewijs van ongelijke behandeling
kan worden geleverd.
5.5. Teneinde de in het geding zijnde vraag te beantwoorden overweegt de
Commissie het volgende.
Uit het verslag van de eerste praktijktest in de nacht van 25 op 26 juni
1996 en de daarop ter zitting gegeven toelichting blijkt dat aan beide
groepen om een pas werd gevraagd. Geen van de jongeren was in het bezit
van een pas. De allochtone jongeren werd de toegang tot de discotheek geweigerd,
terwijl de autochtone jongeren daarentegen wel zijn toegelaten.
Het verslag van de tweede praktijktest in de nacht van 1 juni op 2 juni
1996 levert eenzelfde uitkomst op als de eerste test: de allochtone groep
werd geweigerd, de autochtone groep werd wel toegelaten. Aan geen van beide
groepen werd om een pas gevraagd. De allochtone jongeren werden geweigerd
omdat zij geen lid zouden zijn. De autochtone jongeren werd wel toegang
verleend. Onbetwist is dat zij evenmin lid waren.
5.6. De wederpartij heeft als reden voor weigering van de allochtone jongeren
aangevoerd dat zij een selectief toelatingsbeleid op grond van lidmaatschap
voert.
Uit de toelichting van de wederpartij blijkt dat het lidmaatschap voor
bezoekers echter geen garantie biedt voor toelating tot de discotheek.
De wederpartij stelt immers behalve het lidmaatschap nog andere selectiecriteria
te hanteren, te weten een minimum leeftijd van 21 jaar, correcte kleding
en slecht gedrag in het verleden of te verwachten slecht gedrag.
Voorts is de uitvoering van het beleid in handen van één en dezelfde portier
die op basis van visuele herkenning – er worden immers geen lidmaatschapskaarten
meer verstrekt – de vaste klanten en introducés zou herkennen.
5.7. De Commissie stelt op grond van de hiervoor genoemde uitkomsten van
de praktijktesten vast dat noch de allochtone noch de autochtone jongeren
in het bezit waren van een pas. Voorts is gesteld en niet weersproken dat
noch de allochtone noch de autochtone jongeren lid waren van de discotheek.
De Commissie constateert derhalve dat het lidmaatschap in de praktijk niet
als doorslag-gevend selectiecriterium wordt gehanteerd.
De Commissie stelt op grond van de verklaringen van verzoekster en het
overgelegde videomateriaal vast dat de allochtone groep vergelijkbaar is
met de autochtone controlegroep wat betreft leeftijd, uiterlijke verzorging
en houding.
Eveneens staat vast dat geen van de deelnemers aan de praktijktest bekend
waren bij de wederpartij. Beide groepen hebben op de bewuste nacht op min
of meer gelijke wijze en kort na elkaar geprobeerd toegang te krijgen tot
de discotheek.
De Commissie concludeert derhalve dat de hiervoor door de wederpartij genoemde
bijkomende selectiecriteria geen redenen voor het niet-toelaten van de
allochtone jongeren in kwestie konden opleveren.
Aangezien geen van de door de wederpartij aangevoerde redenen een aannemelijke
verklaring opleveren voor de weigering van de allochtone groep, concludeert
de Commissie dat er sprake is van verboden onderscheid op grond van ras
jegens allochtone jongeren in de bij de praktijktesten betrokken gevallen.
5.8. De Commissie acht het beleid van visuele herkenning van leden en introducés
alsmede toetsing van de selectiecriteria door een en dezelfde portier van
een discotheek met een capaciteit van 1.100 bezoekers niet redelijk uitvoerbaar.
Dit beleid heeft naar het oordeel van de Commissie direct onderscheid naar
ras tot gevolg en is dus in strijd met de AWGB. De Commissie concludeert
dat dit toelatingsbeleid niet alleen in de bij de praktijktesten betrokken
gevallen maar ook in het algemeen bij de toelating tot de discotheek leidt
tot verboden onderscheid op grond van ras.
6. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat (….)
te Hengelo door het door haar gehanteerde toelatingsbeleid voor bezoekers
onderscheid op grond van ras heeft gemaakt zoals bedoeld in artikel 7 lid
1 sub b Algemene wet gelijke behandeling en derhalve in strijd met deze
wet heeft gehandeld.
Rechters
Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. dr. L. Mulder(lid Kamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma (secretarisKamer)