Instantie: Commissie gelijke behandeling, 11 juni 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker krijgt volgens de CAO (zie oordeel 97-67) geen tegemoetkoming
in de kosten voor kinderopvang. Verzoeker meent dat de regeling in strijd
is met de wetgeving gelijke behandeling. De werkgever heeft niet gesteld
dat er in zijn bedrijf een voorkeursbeleid wordt toegepast dat is gericht
op het opheffen of verminderen van feitelijke ongelijkheden. Ook het feit
dat het bedrijf de CAO volgt, betekent niet dat zij de wet niet hoeft na
te leven. Strijd met wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 5 februari 1997 verzocht de heer (….) te Nijmegen (hierna: verzoeker)
de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit
te spreken over de vraag of (….) te (….) (hierna: de wederpartij) onderscheid
maakt op grond van geslacht in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoeker is werkzaam bij de wederpartij. Hij heeft bij de wederpartij
een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang
op grond van artikel 45 van de CAO voor de Vleesgroothandel en Exportslachterijen.
Het verzoek is afgewezen, omdat alleen vrouwelijke werknemers voor deze
regeling in aanmerking komen. Verzoeker is van mening dat de regeling in
strijd is met de wetgeving gelijke behandeling.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. Het verzoek is in behandeling genomen en de Commissie heeft een onderzoek
ingesteld. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk
toe te lichten.

2.2. Vervolgens zijn partijen opgeroepen hun standpunten nader toe te lichten
tijdens de zitting van de Commissie op 12 mei 1997.
De onderhavige zaak is ter zitting gevoegd behandeld met een zaak waarin
verzoeker over dezelfde regeling om een oordeel heeft gevraagd inzake het
handelen van de betrokken CAO-partijen (oordeel 97-67).

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– dhr. (….) (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij in de gevoegde zaak
– dhr. (….) (secretaris Georganiseerd overleg voor de Vleesgroothandel
en exportslachterijen)

van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– dhr. prof. mr. P.F. van der Heijden (lid Kamer)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– mw. mr. G.H. Felix (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoeker heeft een dienstbetrekking bij de wederpartij. Verzoeker
heeft bij de wederpartij een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming
in de kosten van kinderopvang. Het verzoek om in aanmerking te komen voor
deze tegemoetkoming is door de weder-partij afgewezen.
Als reden hiervoor is gegeven dat de wederpartij de CAO voor Vleesgroothandel
en Exportslachterijen volgt.

Artikel 45 van de CAO Vleesgroothandel en Exportslachterijen luidt als
volgt:
`In de kosten van kinderopvang wordt een tegemoetkoming van ƒ 200 per maand
per werkneemster gegeven, indien zij de werkgever de factuur overlegt van
de daartoe bevoegde instelling die de kinderopvang verzorgt.’

Volgens de werkgever betekent dit dat het artikel alleen voor vrouwelijke
werknemers geldt.

3.2. Op grond van artikel 50 van de CAO voor Vleesgroothandel en Exportslachterijen
is de Vaste Commissie ingesteld ter bevordering van de eenvoudige uitlegging
en toepassing van de bepalingen van deze CAO en ter voorkoming van geschillen
omtrent de uitlegging en toepassing daarvan. De gemachtigde van verzoeker
heeft aan de Vaste Commissie de vraag voorgelegd, of de door de werkgever
gegeven interpretatie van artikel 45 van de CAO de juiste is.
De Vaste Commissie heeft op 6 december 1996 vastgesteld dat de wederpartij
conform artikel 45 van de CAO heeft gehandeld.
De Vaste Commissie is wel van mening dat artikel 45 op gespannen voet staat
met de Algemene wet gelijke behandeling. Enkele bedrijven in de vleessector
laten zowel werknemers als werkneemsters toe tot de regeling, aldus de
Vaste Commissie.
De Vaste Commissie geeft ook aan dat zij haar visie zal melden aan de sociale
partners die zijn vertegenwoordigd in het Georganiseerd Overleg. Ze hoopt
daarmee te bevorderen dat het artikel zal worden aangepast.

3.3. De betreffende CAO is recentelijk met 11 maanden verlengd en zal gelden
tot en met 28 februari 1998. Hoewel er voorstellen waren om het betreffende
artikel te wijzigen, is dit tengevolge van onverwachte gebeurtenissen in
de sector niet gebeurd.
Vóór 28 februari 1998 zal geen verandering meer in de bepaling optreden.

De standpunten van partijen

3.4. Verzoeker is van mening dat artikel 45 van de CAO voor Vleesgroothandel
en Exportslachterijen in strijd is met de wetgeving gelijke behandeling.

3.5. De wederpartij stelt dat ze geen andere regeling met betrekking tot
kinderopvang hanteert dan die conform artikel 45 van de CAO voor Vleesgroothandel
en Exportslachterijen

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
heeft gemaakt op grond van geslacht in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling door hem geen tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang
toe te kennen.

4.2. Aangezien de kinderopvangregeling als een arbeidsvoorwaarde is aan
te merken, moet deze regeling worden getoetst aan artikel artikel 7:646
Burgerlijk Wetboek (BW). Deze bepaling was voor 1 april 1997 vervat in
artikel 7A:1637ij BW.
Artikel 7:646 BW bepaalt onder andere dat een werkgever in de arbeidsvoorwaarden
geen onderscheid tussen mannen en vrouwen mag maken. Lid 4 van dit artikel
schrijft voor dat van het in lid 1 genoemde verbod mag worden afgeweken,
indien het bedingen betreft die vrouwelijke werknemers in een bevoorrechte
positie beogen te plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op te heffen
of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat
tot het beoogde doel.
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 2 lid 4 van de Tweede Richtlijn van
de Europese Gemeenschappen betreffende de gelijke behandeling van mannen
en vrouwen. (EG-Richtlijn 76/207, 9 februari 1976, PB EG 1976, L39.)

4.3. In het oordeel in de gevoegde zaak heeft de Commissie vastgesteld
dat er geen sprake is van een wettelijk toegestaan voorkeursbeleid in de
betreffende sector. De bepaling op grond waarvan uitsluitend vrouwelijke
werknemers een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang krijgen
is ingegeven door te verwachten problemen in verband met onvoldoende aanbod
van personeel. Door het geven van de onderhavige vergoeding tracht de wederpartij
zijn aantrekkelijkheid als werkgever voor met name vrouwen te vergroten.
Een wettelijk toegestaan voorkeursbeleid kan echter alleen gebaseerd worden
op het opheffen van achterstandspositie van vrouwen (zie oordeel 97-67).

De wederpartij heeft niet gesteld dat er in zijn bedrijf een voorkeursbeleid
wordt toegepast dat is gericht op het opheffen of verminderen van feitelijke
ongelijkheden.
Het feit dat de wederpartij verplicht is de CAO te volgen, ontslaat haar
niet van de verplichting tot naleving van artikel 7:646/7A:1637ij BW. Deze
verplichting richt zich tot iedere werkgever en kan niet ontlopen worden
door een verwijzing naar collectieve afspraken. (Zie met name: Commissie
gelijke behandeling, 30 oktober 1995, oordeel 95-44.)
Daarbij wijst de Commissie er op, dat de wederpartij in de gevoegde zaak
naar voren heeft gebracht, dat er andere werkgevers in de sector zijn die
onder dezelfde CAO de tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang ook
aan mannelijke werknemers verstrekken.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te Druten jegens de
heer (….) te Nijmegen onderscheid naar geslacht bij de arbeidsvoorwaarden
heeft gemaakt als verboden in artikel 7:646 Burgerlijk Wetboek.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), dhr. prof. mr. P.F. vander Heijden (lid Kamer), mw. mr. L. Mulder (lid Kamer), mw. mr. G.H. Felix(secretaris Kamer)