Instantie
Rechtbank Arnhem
Samenvatting
Verdachte is, terwijl hij met toestemming van de moeder van het slachtoffer
na een feestje in het huis verbleef, bij het slachtoffer in bed gekropen.
Terwijl zij sliep heeft hij haar betast en ontucht met haar gepleegd.
Hiervoor is hij veroordeeld op grond van artikel 247 lid 1 WvSr, ontucht met
bewusteloze, geestelijk gestoorde of kind. De rechtbank zag geen grond om
verdachte te veroordelen voor feitelijke aanranding der eerbaarheid.
Volledige tekst
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Aan
bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt overeenkomstig de kennisgeving van
verdere vervolging tenlastegelegd dat hij in of omstreeks de nacht van 15 op
16 juni 1996 door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld of een andere feitelijkheid A heeft gedwongen tot het plegen en/of
dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig
ontbloten van de borsten en/of het onderlichaam van die A en/of het betasten
van haar borst(en) en/of vagina en/of uit het tussen en/of tegen de
(ontblote) benen en/of (ontblote) billen brengen van zijn (ontblote) penis,
en welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of
andere feitelijkheid bestond uit het misbruik maken van de omstandigheid dat
die A lag te slapen; art 246 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de nacht van 15 op 16 juni 1996 met A van wie hij,
verdachte, wist dat die A in staat van bewusteloosheid of lichamelijke
onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of
ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat die A niet of
onvolkomen in staat was zijn/haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te
maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handeling(en)
heeft gepleegd, bestaande uit het – terwijl meergenoemde A lag te slapen –
ontbloten van de borsten en het onderlichaam van die A en/of het betasten van
haar borst(en) en/of vagina en/of het tussen en/of tegen de benen en/of
billen brengen van zijn ontblote penis;
art. 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 30 mei 1997 ter terechtzitting onderzocht.
Daarbij is verdachte niet verschenen. Tegen verdachte is verstek verleend.
De officier van justitie heeft geëist overeenkomstig de hierna opgenomen
fotokopie van de vordering, bijlage II.
3. De beslissing inzake het bewijs
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend
bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht met name niet bewezen dat de verdachte het slachtoffer door
geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van de in de
tenlastelegging nader omschreven handelingen. Het tenlastegelegde misbruik
maken van de omstandigheid dat het slachtoffer lag te slapen heeft niet
bestaan in geweld of bedreiging daarmee of bedreiging met een andere
feitelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin sprake van een
andere feitelijkheid dan geweld waardoor het slachtoffer tot een en ander zou
zijn gedwongen, omdat niet gezegd kan worden dat de verdachte bij het achter
het slachtoffer in bed gaan liggen en het uitvoeren van de ontuchtige
handelingen een zodanig middel heeft aangewend en zodanige druk op het
slachtoffer heeft toegepast dat het slachtoffer als gevolg daarvan die
handelingen (bewust) onderging of toeliet.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
subsidiair tenlastegelegde heeft begaan voor zover niet doorgestreept in
bijlage III.
Hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegde is niet
bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan is
gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand die in staat van onmacht verkeert buiten echt ontuchtige
handelingen plegen,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a. de aard en de ernst van het gepleegde feit en met de omstandigheden
waaronder dit is gepleegd;
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze
blijken uit het door de politie opgemaakte proces-verbaal.
c. een uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 26 april
1997.
Ten aanzien van de aard en de duur van de op te leggen straf overweegt de
rechtbank het navolgende:
Terwijl verdachte na een feestje met toestemming van haar moeder in de woning
van aangeefster A verbleef, is verdachte bij aangeefster – die op dat moment
sliep – in bed gekropen en heeft hij ontuchtige handelingen met haar
gepleegd, daarbij gebruik makend van het feit dat zij sliep. Verdachte heeft
hierdoor op ontoelaatbare wijze misbruik gemaakt van haar lichamelijke
onmacht op dat moment. Verdachte heeft daardoor inbreuk gemaakt op haar
lichamelijke en geestelijke integriteit.
De rechtbank is van oordeel dat voor de afdoening van de onderhavige zaak
geen andere straf in aanmerking komt dan een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf, naast een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf.
7. Vordering benadeelde partij
De rechtbank heeft kennisgenomen van de civiele vordering van de benadeelde
partij A.
De rechtbank acht toewijzing van de gevorderde immateriële schade, en
gemaakte kosten voor de aanschaf van nieuw beddegoed, ondergoed en nachtjapon
tot een bedrag van ƒ xxx in redelijkheid en billijkheid toewijsbaar.
Voor wat betreft het meer en anders gevorderde is de rechtbank van oordeel
dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor
behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij A voor
wat betreft dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Op grond van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal
de rechtbank verdachte tevens de verplichting opleggen tot betaling aan de
Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van voornoemde benadeelde
partij.
8. Toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke
voorschriften, op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, en 27 van het Wetboek van
Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank, recht doende:
Verklaart niet bewezen dat het primair tenlastegelegde door verdachte is
begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, voorzover niet
doorgestreept in bijlage III, door verdacht is begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is
tenlastegelegde dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan
vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals
vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt hem voor dit feit tot a. een gevangenisstraf voor de tijd van:
twaalf (12) maanden
Bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf groot drie (3) maanden niet
zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaar. De tenuitvoerlegging
kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft
schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal
de rechtbank de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze
uitspraak in verzekering doorgebracht, in mindering brengen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij A
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe en veroordeelt X
tegen kwijting aan A te betalen ƒ xx.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt,
tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de
tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Verklaart de benadeelde partij A voor het overige niet-ontvankelijk nu de
vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent
voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voorzover die
niet is toegewezen kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan veroordeelde X de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de
benadeelde partij A, te betalen ƒ xx, bij gebreke van volledige betaling en
volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 45 dagen, met
dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor
opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting
tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ xx ten behoeve van de
benadeelde partij A daarmee de verplichting van veroordeelde om aan de
benadeelde partij een bedrag van ƒ xx te betalen komt te vervallen, en dat,
indien veroordeelde aan de benadeelde partij een bedrag van ƒ xx heeft
betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
ƒ xx ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.
Rechters
Mrs Reinking, Lensineng en Melissen