Instantie: Commissie gelijke behandeling, 19 augustus 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 18 oktober 1995 verzocht de heer M. B. te Maastricht (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken
over
de vraag of het Woningbureau te Maastricht (hierna: de wederpartij) jegens
hem onderscheid heeft gemaakt in strijd met de Algemene wet gelijke
behandeling (AWGB).

1.2. Verzoeker is sinds 19 december 1986 ingeschreven voor een huurwoning.
Verzoeker heeft aangegeven dat de woning aan een aantal voorwaarden dient
te
voldoen. De wederpartij heeft verzoeker alleen woningen aangeboden die
niet
aan zijn woonwensen voldeden. Daarnaast heeft de wederpartij de woningen
die
wel aan de woonwensen van verzoeker voldeden, aan personen aangeboden,
waarvoor een dergelijke woning niet noodzakelijk is. Verzoeker is van mening
dat zijn Marokkaanse afkomst hierbij een rol heeft gespeeld en dat de
wederpartij hierdoor in strijd met de AWGB heeft gehandeld.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen en deze hebben hun
standpunten nader toegelicht tijdens een zitting op
16 december 1996.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– dhr. M. B. (verzoeker)

van de kant van de wederpartij
– dhr. J.W.B. Kerckhoffs (medewerker Toewijzing & Communicatie)
– dhr. mr. H.J. ter Meulen (gemachtigde)

van de kant van de Commissie
– mw. mr L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. A. Kruyt (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. mr. S.L. Kroes (secretaris Kamer)

2.3. Ter zitting zijn beide partijen akkoord gegaan met het voorstel van
de
Commissie om de zaak te schikken. Hiertoe is een schikkingsvoorstel
geschreven, waarmee beide partijen hebben ingestemd.

De Commissie heeft in het kader van het schikkingsvoorstel op
30 mei 1997 een onderzoek ter plaatse ingesteld bij een woning aan de
Burgemeester Bauduinstraat 89 te Maastricht.
Partijen hebben hierna de Commissie laten weten dat het niet gelukt is
de
zaak in der minne te schikken. Vervolgens is het onderzoek afgesloten.

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie.
In deze kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een stichting, opgericht door vier Maastrichtse
woningcorporaties, met als doel zorg te dragen voor een rechtvaardige en
doelmatige woonruimteverdeling van beschikbaar komende woonruimte van de
deelnemende woningcorporaties.
De wederpartij doet dit onder andere door het inschrijven van
woningzoekenden, het verstrekken van informatie en het mede ontwikkelen
van
woonruimteverdelingsbeleid. Het proces om te komen tot het aanbieden van
een
woning is zodanig gereguleerd dat de aangesloten woningcorporaties elke
beschikbare woning inbrengt in het computersysteem en dat vervolgens
automatisch de juiste kandidaten voor de woning worden geselecteerd. De
wederpartij wijst geen woningen toe. Dat doen de woningcorporaties zelf.
Tot de oprichting van de wederpartij was woonruimteverdeling een
aangelegenheid van de gemeente Maastricht. In 1991 heeft de wederpartij
de op
dat moment ingeschreven woningzoekenden van de gemeente Maastricht
overgenomen met behoud van hun inschrijf- datum. Zo is ook verzoeker met
de
inschrijfdatum van 19 december 1986 als woningzoekende in het bestand
opgenomen.

3.2. Het is mogelijk om als urgent woningzoekende of als woonwens
woningzoekende te worden ingeschreven binnen de organisatie van de
wederpartij. Het gevolg van het feit dat men zich als woonwens woningzoekende
laat registreren is dat men na verloop van tijd een woning krijgt aangeboden
die voldoet aan de opgegeven woonwensen. Hoe lang de wachttijd is, is
afhankelijk van de woonwensen en het aantal woningen dat beschikbaar is.
Een
urgente inschrijving wordt alleen aanbevolen wanneer er een zo groot
woonprobleem is dat een snelle oplossing ‘bittere noodzaak’ is.
Voorts kan dan een woningaanbod niet geweigerd worden. Indien een
woningzoekende als urgent staat ingeschreven garandeert de wederpartij
dat
binnen één jaar na de inschrijvingsdatum een geschikte woonruimte wordt
aangeboden.
Ook bij de toewijzing van een woning aan een urgent woningzoekende wordt,
wat
betreft het woningtype, rekening gehouden met zowel de noodzakelijke grootte
van de woning als met aanvullende voorwaarden van de Gemeenschappelijke
Medische Dienst (GMD).
Een urgent woningzoekende kan geen specifieke woonwens opgeven ten aanzien
van een bepaalde wijk.

3.3. Op het volledige woningbestand van de vier corporaties van ongeveer
23.000 woningen, hebben de corporaties slechts één woning met zeven
slaapkamers en maar 55 woningen met zes slaapkamers beschikbaar.

3.4. Het gezin van verzoeker bestaat uit negen personen: Het echtpaar en
zeven kinderen in de leeftijd van 18, 17, 16, 12, 9, 7 en 4 jaar. Verzoeker
woont met zijn gezin in een huis met vijf slaapkamers. Verzoeker staat
sinds
19 december 1986 als woonwens woningzoekende ingeschreven bij de wederpartij.
Verzoeker is als zodanig ingeschreven omdat hij een woning wil betrekken
met
(a) minimaal zeven slaapkamers en (b) gelegen in de wijk Oostermaas of
naaste
omgeving. De drie oudste kinderen van verzoeker staan sinds 31 mei 1995
apart
ingeschreven als woningzoekenden.

3.5. In de huidige woning van verzoeker is er sprake van een steeds
terugkerend probleem in verband met vochtoverlast. Dit probleem doet zich
voor in zowel de woonkamer, de douche, de slaapkamers als op de overloop.
Voorzover deze klachten in het verleden werden verholpen, is dit van
tijdelijke aard geweest.

3.6. Op 23 mei 1990 heeft een verzekeringsgeneeskundige rapporteur van
de GMD
(hierna: de deskundige) naar aanleiding van een bezoek aan het huisadres
van
verzoeker een rapport opgemaakt.
Op grond van de gezondheidstoestand van verzoeker, zijn echtgenote en enkele
kinderen, alsmede de vochtoverlast in de huidige woning, constateert de
deskundige dat de woning niet adequaat is en ook niet aangepast kan worden.
Als eisen voor een adequate woning formuleert de rapporteur:
– Een woning met een droge, goede ventilatie en met centrale verwarming;
– Een woning met een goed geventileerde badkamer (om religieus/ hygiënische
redenen heeft de familie bezwaren tegen een badkamer/toilet in rechtstreekse
verbinding met de keuken)
– Een woning met minimaal één slaapkamer en de badkamer op de begane grond;
– Een woning met tenminste vijf slaapkamers.

3.7. De wederpartij heeft verzoeker op 3 mei 1994 voor het eerst een woning
aangeboden. Het betrof een ééngezinswoning met vier slaapkamers. Deze woning
was gelegen in de wijk Oostermaas aan de Burgemeester Nierstraszstraat
48.
Verzoeker heeft op 6 mei 1994 door middel van het antwoordformulier laten
weten dat hij de woning afwijst.

In respectievelijk november en december 1994 heeft de wederpartij een tweede
en derde woning aan verzoeker aangeboden. Het betrof de woning aan de
Tillystraat 21 en de woning aan de Burgemeester Hennequinstraat 13. Beide
woningen hadden vijf slaapkamers en waren gelegen in de wijk Oostermaas.

3.8. Ter zitting hebben beide partijen te kennen gegeven de zaak te willen
schikken. Hiertoe is een schikkingsvoorstel gedaan met de volgende inhoud:
– De huidige woning wordt behouden ten behoeve van de drie oudste kinderen;
– Er wordt gezocht naar een woning met vier slaapkamers voor de rest van
het
gezin in de wijk Oostermaas te Maastricht en, indien mogelijk, in de
Marconistraat zelf;
– De te betrekken woning voldoet aan de eisen van de GMD;
– De huurprijs van de te betrekken woning staat in redelijke verhouding
tot
het inkomen;
– De eerste ter beschikking komende woning met vier slaapkamers, die voldoet
aan de hierboven genoemde voorwaarden, wordt aan verzoeker aangeboden.
De
woning dient wel te voldoen aan het (nog uit te brengen) Wet Voorzieningen
Gehandicapten-advies.
Verzoeker en de wederpartij zijn schriftelijk met de inhoud van het
schikkingsvoorstel akkoord gegaan.

3.9. Verzoeker heeft de wederpartij op 27 februari 1997 schriftelijk laten
weten dat hij zeer gaarne de woning op de Burgemeester Bauduinstraat 140
zou
willen betrekken. De betreffende woning werd hem niet aangeboden.
In maart 1997 heeft de wederpartij verzoeker een tweetal woningen aangeboden.
De eerste woning, gelegen aan de Stadhouderstraat 18, heeft verzoeker
geweigerd vanwege het feit dat er asbest was verwerkt in de plafonds. De
tweede woning, gelegen aan de Burgemeester Pylsstraat 44, heeft verzoeker
geweigerd vanwege een te hoge huur in vergelijking met de huidige huur.
Bij brief van 11 april 1997 heeft de gemachtigde van de wederpartij aan
verzoeker meegedeeld dat de woning aan de Burgemeester Bauduinstraat 89
met
vier slaapkamers, een zolder en een kelder zou vrijkomen. De woning zou
tevens worden voorzien van een CV-installatie, inclusief combiketel.
De gemachtigde van de wederpartij heeft tevens aangegeven dat conform de
criteria bij de toewijzing een woningzoekende slechts tweemaal een aangeboden
woning mag weigeren. Een eventuele weigering van verzoeker zou derhalve
door
de wederpartij aangemerkt worden als niet meer terecht.

3.10. Op 15 april 1997 heeft verzoeker aan de betreffende
Woningstichting laten weten dat hij de aangeboden woning weigert. Op het
antwoordformulier heeft verzoeker de wederpartij medegedeeld dat hij de
woning weigert in verband met de te kleine slaapkamers. Geen van de kamers
is
groot genoeg voor het slaapkamerameublement van verzoeker.

3.11. Op 30 mei 1997 heeft de Commissie een onderzoek ter plaatse uitgevoerd.
Verzoeker heeft op 2 juni 1997 laten weten dat hij niet terugkomt op zijn
besluit om de woning te weigeren.

De standpunten van partijen

3.12. Verzoeker stelt het volgende.
Verzoeker is van mening dat de wederpartij in haar woning-
toewijzingsbeleid onderscheid maakt naar nationale dan wel etnische afkomst
en daarmee in strijd met de AWGB handelt. Verzoeker is niet de enige
die problemen kent met de toewijzing van woonruimte door de wederpartij.
Er
zijn volgens hem veel meer Marokkaanse gezinnen met dezelfde problemen.
Verzoeker stelt dat de tegenwerking van de wederpartij op een zeer subtiele
manier plaatsvindt. Er zal daarom langdurig onderzoek nodig zijn om te
kunnen
constateren dat de wederpartij zich aan discriminatie schuldig maakt.

3.13. Vanwege zijn wooncultuur, woongedrag en tradities wil verzoeker niet
een woning toegewezen krijgen in bepaalde wijken waar hij absoluut niet
wil
wonen. De woningen die verzoeker toegewezen heeft gekregen in het jaar
1995
waren hooguit even groot als de huidige woning met vijf slaapkamers.
Verzoeker heeft de wederpartij diverse malen verzocht om een grotere woning
aan hem toe te wijzen onder meer de woningen aan de Alfons Ariënsstraat
112,
de Burgemeester Bauduinstraat 62 en de Burgemeester Nierstraszstraat 9.
Telkens werd gezegd dat de woning al aan een ander was toegekend. Deze
woningen zijn bijna allemaal toegewezen aan kleine Nederlandse gezinnen.
Zo is bijvoorbeeld het huis aan de Bauduinstraat 62 met zes slaapkamers,
toegewezen aan een gezin met twee kinderen.
Verzoeker stelt dat er in de Alfons Ariënsstraat tien woningen staan met
zeven of meer slaapkamers, waarvoor hij in aanmerking zou willen komen.
Daarnaast heeft verzoeker als oplossing voor het probleem voorgesteld dat
hij
twee woningen naast elkaar zou willen huren.

3.14. Verzoeker stelt dat hij er belang bij heeft in de wijk Oostermaas
te
blijven wonen. Hij woont er al 25 jaar en zijn kinderen zitten in die wijk
op
school. Daarnaast verricht verzoeker vrijwilligerswerk in het wijkcentrum.
Zoals de wederpartij bekend is, is het onmogelijk om zijn
inschrijving als woonwens woningzoekende te wijzigen in een inschrijving
als
urgent woningzoekende omdat zijn vrouw en hij zware astmaklachten hebben.
Dit
heeft dus automatisch tot gevolg dat verzoeker wel woonwensen moet hebben.

3.15. De woningen op de Burgemeester Nierstrazstraat 48, de Tillystraat
21 en
de Burgemeester Hennequinstraat 13 heeft verzoeker geweigerd in verband
met
het feit dat de woningen te klein waren. Geen van de drie woningen voldeed
aan de woonwens van verzoeker van zeven slaapkamers. Op het antwoordformulier
heeft verzoeker alleen de bijkomende redenen voor weigering vermeld.

Hij heeft daarop aangegeven dat de eerste woning niet voldeed aan zijn
privacy-eisen, de tweede woning te kleine slaapkamers had en niet beschikte
over een open kelder, de derde woning nagenoeg gelijk was aan de huidige
woning van verzoeker.

3.16. Verzoeker stelt dat de eerste twee woningen die in het kader van
het
schikkingsvoorstel zijn aangeboden niet passend waren.
Een woning die wel passend was en zou vrijkomen aan de Burgemeester
Bauduinstraat 140, is echter aan iemand anders toegewezen. Dit ondanks
het
feit dat verzoeker zijn wens om deze woning te betrekken kenbaar had gemaakt.
Door deze gang van zaken is verzoeker van mening dat de wederpartij zich
niet
aan de gemaakte afspraken heeft gehouden.
De derde woning die verzoeker in het kader van het schikkings-voorstel
werd
aangeboden was gelegen aan de Burgemeester Bauduinstraat 89. Verzoeker
heeft
in eerste instantie deze woning geweigerd in verband met het feit dat de
slaapkamers te klein zijn voor zijn inboedel. Op 28 april 1997 heeft
verzoeker zijn weigeringsgronden aangevuld door te stellen dat de woning
in
slechte staat van onderhoud verkeert en dat daarnaast de huurprijs te hoog
is.

3.17. De wederpartij stelt het volgende.

De wederpartij maakt in haar verdelingsbeleid geen enkel onderscheid naar
afkomst, religie of anderszins. Zij hanteert bij de verdeling van de woningen
slechts voor iedereen gelijkelijk geldende en in de volkshuisvesting algemeen
geaccepteerde criteria met betrekking tot de omvang en het inkomen van
het
huishouden in relatie tot de grootte en de huurprijs van de woning.
Het feit dat in de woningzoekendenadministratie geen rekening wordt gehouden
met de vraag of een woningzoekende al dan niet allochtoon is, duidt er
al op
dat er geen enkel onderscheid wordt gemaakt naar nationaliteit.

3.18. Het woningprobleem van verzoeker is wezenlijk terug te voeren op
de
indringende schaarsteverhoudingen rond de zeer grote woningen zoals die
tot
voor kort voor zijn gezin nodig zou zijn. Dergelijke woningen zijn zeer
schaars in verhouding tot het aantal wachtende grote gezinnen, waaronder
zich
ook contingenten vluchtelingen en asielzoekers bevinden, die volgens
afspraken met de overheid versneld geholpen moeten worden.

Gezien de grootte van het gezin van verzoeker kunnen alleen vijf of meer
kamerwoningen worden aangemerkt als passende woning.

3.19. Dit schaarsteprobleem werd door verzoeker, hoewel hij daarop wel
degelijk is gewezen door de wederpartij, zelf aanmerkelijk versterkt door
exclusief te opteren voor slechts twee van de bijna veertig in Maastricht
aanwezige wijken.

Hiermee heeft verzoeker een aantal potentiële andere grote woningen elders
in
de stad op voorhand uitgesloten. Aan zeer lange wachttijden valt dan niet
te
ontkomen. Het handhaven van de woonwensen van verzoeker maakt het toewijzen
van woonruimte met minimaal één slaapkamer en één badkamer, die niet in
rechtstreekse verbinding met de keuken mag staan, op de begane grond dan
wel
een woning voorzien van een traplift moeilijker. Desondanks is gedurende
de
inschrijftijd tot twee maal toe een passende woning aangeboden. Verzoeker
heeft deze aanbiedingen niet geaccepteerd.

Om de kansen op een passend woningaanbod enigszins te vergroten zijn conform
een voorstel van verzoeker tijdens het gesprek op
31 mei 1995 de drie oudste kinderen apart ingeschreven als woningzoekende.In
verband met de specifieke woonwensen van verzoeker ten aanzien van onder
andere de wijk en de wens om dicht bij elkaar te wonen is toen niet gekozen
voor inschrijving als urgent. Ook bij de keuze voor een urgente inschrijving
wordt rekening gehouden met het pakket van eisen zoals dit is opgesteld
door
de GMD in het kader van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting
Gehandicapten (RGSHG). Wel is het zo, dat dan geen aanvullende wensen kunnen
worden gehonoreerd.

3.20. Met betrekking tot de opmerking van verzoeker dat hij herhaalde malen
heeft verzocht om bepaalde woningen toegewezen te krijgen stelt de
wederpartij dat de genoemde woningen zijn toegewezen aan de volgende
huishoudens:
Alfons Ariënsstraat 112: Eéngezinswoning met zes slaapkamers per 1 november
1995 ingezet ten behoeve van de huisvesting van een vluchtelingengezin;
Burgemeester Bauduinstraat 62: Eéngezinswoning met 5 slaapkamers per 23
juni
1995 verhuurd aan gezin met drie kinderen, sinds 1991 ingeschreven. Juist
in
deze periode had verzoeker het aanbod Burgemeester Nierstrazstraat 48 laten
lopen. De inschrijving staat dan geblokkeerd voor andere aanbiedingen;
Burgemeester Nierstraszstraat 9: Eéngezinswoning met drie slaapkamers.
In
1995 verhuurd aan Nederlands gezin met één kind, sinds 1987 ingeschreven.
Gezien het beperkt aantal slaapkamers is deze woning niet passend voor
de
familie van verzoeker.

3.21. De woning aan de Burgemeester Bauduinstraat 89 die in het kader van
de
schikking aan verzoeker is aangeboden voldoet geheel aan het
schikkingsvoorstel. De wederpartij kan het argument van verzoeker dat de
slaapkamers van de woning te klein zijn voor zijn slaapkamerameublement
in
alle redelijkheid niet serieus nemen en beschouwt de weigering van verzoeker
om de woning te accepteren als volstrekt ondeugdelijk.

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
op grond van ras heeft gemaakt door verzoeker geen passende woning aan
te
bieden.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
onderscheid tussen personen op grond van ras.
Het begrip ras in de AWGB dient overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim te worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, 22 014, nr. 3. pag. 13.).

Artikel 7 lid 1 sub c AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB het
maken
van onderscheid bij het aanbieden van goederen en diensten en bij het
sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake, indien dit
geschiedt door een instelling op het terrein van volkshuisvesting.

4.2. Ter beantwoording van de in het geding zijnde vraag dient onderzocht
te
worden of de wederpartij valt onder het bereik van artikel 7 lid 1 sub
c
AWGB.
De wederpartij is ingevolge haar doelstellingen werkzaam op het gebied
van de
woonruimteverdeling en kan derhalve worden aangemerkt als een instelling
op
het terrein van de volkshuisvesting als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub
c
AWGB.
Voor wat de taak van de wederpartij betreft stelt de Commissie vast dat
deze
inhoudt woningzoekenden te registreren en voor te dragen, terwijl zij voorts
een belangrijk aandeel heeft in het toewijzen van een woning aan
woningzoekenden. Derhalve is de Commissie van oordeel dat het handelen
van de
wederpartij valt onder de bereik van artikel 7 lid 1 sub c AWGB.

4.3. Vervolgens dient onderzocht te worden of aannemelijk is geworden dat
bij
het niet aanbieden van een passende woning aan verzoeker zijn afkomst (mede)
een rol heeft gespeeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is
niet
alleen sprake van een door de wet verboden onderscheid wegens ras, als
deze
grond de enige aanleiding vormt voor een ongelijke behandeling, maar tevens
als deze grond mede aanleiding tot een ongelijke behandeling is (Zie onder
meer Commissie gelijke behandeling, 11 februari 1997, oordeel 97-17.).
De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.

Verzoeker stelt dat hij sinds 1986 bij de wederpartij als woonwens
woningzoekende is ingeschreven en dat ondanks zo’n lange wachttijd aan
hem
geen passende woning is aangeboden. De Commissie stelt vast dat personen
die
zich bij de wederpartij willen inschrijven zich op een tweetal manieren
kunnen laten registreren. De keuze of men wil worden ingeschreven als zijnde
urgent woningzoekende dan wel woonwens woningzoekende wordt aan de
woningzoekende zelf overgelaten. De wederpartij heeft hierin slechts een
adviserende rol.

De wachttijd binnen de groep van woonwens woningzoekende hangt weer af
van de
opgegeven woonwensen van de woningzoekende.
Bij het laten registreren van de woonwensen van de woningzoekende heeft
de
wederpartij tevens een adviserende rol.
De wachttijd voor een passende woning hangt dus af van de wijze waarop
een
woningzoekende zich bij de wederpartij heeft laten registreren.

4.4. De wederpartij garandeert dat een urgent woningzoekende binnen één
jaar
een woning kan betrekken die voldoet aan de eisen die zijn gesteld door
de
GMD. Verzoeker heeft niet voor deze optie gekozen vanwege het feit dat
hij de
kans liep dat hij niet zou komen te wonen in één van de woonwijken van
zijn
voorkeur.
Voorts is verzoeker door de wederpartij op de hoogte gesteld dat hij, gezien
zijn woonwensen, geconfronteerd zou worden met een zeer lange wachttijd.
Desondanks heeft verzoeker zijn registratie als woonwens woningzoekende,
met
zeer specifieke wensen omtrent de grootte, de ligging en de huurprijs van
de
woning gehandhaafd.
Uit het bovenstaande valt af te leiden dat verzoeker onder de gegeven
omstandigheden het risico kon lopen van een lange wachttijd.

4.5. Verzoeker voert aan dat er wel passende woningen beschikbaar waren,
doch
de wederpartij deze niet aan hem heeft aangeboden. Verzoeker had onder
meer
als woonwens kenbaar gemaakt dat hij een woning wilde betrekken die groter
is
dan zijn huidige woning en die minimaal zeven slaapkamers zou hebben.
Op grond van de verklaringen van de wederpartij stelt de Commissie vast
dat
er in het bestand van de wederpartij een schaarste is aan woningen voor
grote
gezinnen. Voorts dat dit schaarste probleem wordt versterkt doordat verzoeker
heeft geopteerd voor slechts twee van de veertig woonwijken in Maastricht.
Gezien de woonwensen van verzoeker en de schaarste aan woningen voor grote
gezinnen heeft de wederpartij verzoeker in aanmerking laten komen voor
woningen van vijf of meer kamers in de door verzoeker opgegeven woonwijken.
In de periode 1994-1995 heeft de wederpartij aan verzoeker drie keer een
woning aangeboden. Alle drie de aangeboden woningen betroffen tenminste
een
vijf kamerwoning. De eerst aangeboden woning had slechts vier slaapkamers
en
voldeed daarmee niet aan de eisen van de GMD.
Voor wat het standpunt van verzoeker betreft dat hij de wederpartij meerdere
malen gewezen heeft op het feit dat er geschikte woningen vrij zouden komen,
heeft de wederpartij met voldoende redenen omkleed aangegeven waarom deze
woningen niet aan verzoeker zijn aangeboden.

4.6. Het geheel overziend is de Commissie van oordeel dat de wederpartij
voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het niet toewijzen van een passende
woning, gelet op het schaarse aanbod, te wijten was aan de cumulatie van
specifieke woonwensen van verzoeker. Derhalve komt de Commissie tot de
conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat de etnische afkomst van
verzoeker (mede) een rol heeft gespeeld bij het niet aanbieden van een
passende woning aan verzoeker.

4.7. Aanbeveling van de Commissie

De Commissie constateert dat in de onderhavige zaak bij verzoeker
onduidelijkheden over de realisatie van zijn woonwensen zijn gerezen,
waardoor bij hem de indruk is ontstaan dat er sprake is van onderscheid
op
grond van ras. De wederpartij maakt bij het aanbieden van woningen gebruik
van het zogenoemde “distributiemodel” van woningtoewijzing. Dit heeft tot
consequentie dat er een extra schakel wordt gecreëerd tussen een vrijgekomen
woning en een woningzoekende. Door deze extra schakel kan de woningzoekende
uiteindelijk niet zelf beoordelen of een woning voldoet aan zijn woonwensen.
In het zogenoemde “Delftse model” van woningtoewijzing worden door de
woningcorporatie in een woningkrant vrijgekomen woningen aangeboden. Een
woningzoekende kan reageren op een vrijgekomen woning en maakt zelf de
afweging of een woning passend is of niet.
Onduidelijkheden over de realisatie van woonwensen van een woningzoekende,
zoals in onderhavige zaak, zullen dan minder snel optreden.
De Commissie beveelt de wederpartij aan haar woningtoewijzingsbeleid op
een
vergelijkbare wijze inzichtelijk te maken.

5 HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat het
Woningbureau Maastricht te Maastricht jegens de heer
M. B. te Maastricht geen onderscheid op grond van ras heeft gemaakt zoals
bedoeld in artikel 7 lid 1 sub c van de Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. A. Kruyt (lidKamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. mr. S.L. Kroes (secretarisKamer)