Instantie: Kantonrechter Rotterdam, 19 augustus 1997

Instantie

Kantonrechter Rotterdam

Samenvatting


Een werkgever vraagt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een
werkneemster wegens verandering van omstandigheden, zijnde een nijpende
financieel economische situatie. Dit is onvoldoende aannemelijk gemaakt.
De vrouw vraagt in haar verweerschrift toekenning van materiële en
immateriële schadevergoeding wegens seksuele intimidatie door haar directe
chef. Zij is hierdoor ziek thuis.
De werkgever heeft onvoldoende gedaan om het geschonden vertrouwen van
de vrouw in de leiding van het bedrijf te herstellen. Het feit dat de vrouw
ziek is geworden en zich onder psychiatrische behandeling heeft moeten stellen,
zijn omstandigheden die voor rekening en risico van de werkgever komen,
daargelaten wat de directeur persoonlijk heeft gedaan om de chef te
corrigeren.
Toekenning ƒ 5.000 materiële en ƒ 1.500 immateriële schadevergoeding.

Volledige tekst

Het verloop van het geding:

Op 23 juli 1997 is ter griffie van dit kantongerecht binnengekomen een
verzoek van X de arbeidsovereenkomst met mevrouw M te ontbinden op grond
van
een gewichtige reden bestaande in een verandering van omstandigheden.

Bij het verzoekschrift was een accountantsrapport als bijlage bijgevoegd.

Namens mevrouw M is een verweerschrift ingediend waaraan 23 produkties
waren
gehecht. Dat verweerschrift strekt tot primair afwijzing van het verzoek,
subsidiair tot toekenning van een vergoeding ter zake van materiële en
immateriële schade.

De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 11 augustus
1997. Namens X waren aanwezig haar directeur B alsmede de heer T, accountant
en de gemachtigde mr Hoogenboom. Mevrouw M werd bijgestaan door haar
gemachtigde mr L.M.P. de Bie.

Nadat de partijen hun standpunten hadden toegelicht en de zitting nog enige
tijd geschorst is geweest voor overleg tussen partijen heeft de kantonrechter
beschikking bepaald op heden.

Het verzoek:

In deze zaak kan van het volgende worden uitgegaan:

Mevrouw M is 30 jaar oud en is sedert 10 oktober 1996 in dienst op basis
van
een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 6 maanden, die op 10 april
is
verlengd voor wederom 6 maanden. Voor haar indiensttreding was mevrouw
M
vanaf 9 juli 1996 als uitzendkracht (deels full-time en deels part-time)
bij
X gaan werken.

Het verzoek komt er hierop neer, dat X in mei 1997 haar door accountants
opgestelde financieelrapport heeft ontvangen waaruit blijkt dat in het
jaar
1996 een verlies is geleden van ƒ 172.214,= wat direct resulteerde in een
negatief eigen vermogen van ƒ 132.214,=. Zouden die cijfers, aldus X, bekend
zijn geweest toen de eerste termijn van het dienstverband afliep, dan zou
het
niet zijn verlengd.

Er moet daarom worden georganiseerd en dat heeft het verlies van een
arbeidsplaats tot gevolg en doordat mevrouw M, aldus als laatste
vertegenwoordiger bij haar in dienst is getreden, komt zij het eerst voor
beëindiging van haar dienstverband in aanmerking.

Namens mevrouw M is, kort samengevat en voorzover van belang, ten verwere
het
volgende aangevoerd:

X is medio 1996 vanuit Hong Kong opgericht om naamsbekendheid te creëren
op
de West- en Oost-europese markt omdat mevrouw M in Polen is geboren en
van
1986 tot 1996 in Spanje heeft gewerkt en 5 talen spreekt, zou zij zich
gaan
richten op de landen in het Oostblok en Spanje.

Contacten leggen en het aantrekken van klanten is nog steeds primaire
doelstelling en daar wordt ook veel tijd en geld in geïnvesteerd. Daarom
worden veelal zeer concurrerende aanbiedingen gedaan die dan ook uiteraard
verliesgevend zijn en dat X het eerste half jaar verlies heeft geleden
is dan
ook niet verbazingwekkend. Er is in dit geval geen sprake van nijpende
financieel economische situatie. De prognose over het lopende boekjaar
is
niet kenbaar gemaakt bovendien is door X niet gemotiveerd aangegeven welke
bezuiniging op personele uitgaven nodig is om een bedrijf binnen redelijke
termijn weer financieel gezond te maken.

Verder heeft X onvoldoende inzicht gegeven in de toepassing van de
anciënniteitsregeling. Voor het geval de kantonrechter van oordeel is,
dat de
aangevoerde argumenten ontbinding van het dienstverband rechtvaardigen
heeft
M opgemerkt dat een medewerker van X (de salesmanager C) haar in de loop
van
het dienstverband in ernstige mate seksueel heeft geïntimideerd als gevolg
waarvan zij sinds 21 mei j.l. ziek thuis is. C was haar directe chef en
maakte zowel mondeling als per e-mail grove seksueel getinte opmerkingen
in
haar richting.

Zij heeft, nadat haar bezwaren in de richting van C niets opleverden, de
zaak
bij de directeur B aan de orde gesteld. Maar B heeft onvoldoende maatregelen
genomen. Bovendien hebben haar collega’s C, die overigens inmiddels bij
X is
vertrokken gedekt, aldus M, die thans als gevolg van een en ander onder
behandeling van een psychiater van het Riagg is.

Hoewel zij zich met het verlies van haar baan als zodanig niet zegt te
kunnen
verenigen, stelt zij dat van haar door de plaatsgevonden seksuele intimidatie
en de ten gevolge daarvan verstoorde arbeidsrelatie redelijkerwijs niet
gevergd kan worden te moeten terugkeren en de arbeidsovereenkomst te laten
voortduren.

Om die reden wil zij ook zelf wel dat het dienstverband wordt beëindigd
maar
zij wenst dan een vergoeding van twee maandsalarissen vermeerderd met een
immateriële vergoeding in totaal afgerond op een bedrag van ƒ 8.500,-.

X heeft de stellingen van M ten aanzien van het gedrag van C niet betwist.
Zij stelt echter, dat directeur B C wel degelijk tot de orde heeft geroepen.
Hij is niet tot ontslag van C overgegaan omdat hij meende, dat het Nederlands
arbeidsrecht daartoe in de gegeven omstandigheden geen mogelijkheden bood.

De gevraagde vergoeding acht X, gelet op de bedrijfseconomische
omstandigheden, te hoog.

De beoordeling van het verzoek:

Het oordeel of bedrijfseconomische omstandigheden tot vermindering van
het
aantal arbeidsplaatsen nopen is in de eerste plaats voorbehouden aan de
ondernemer en diens beleid in dat verband is voor slechts marginale toetsing
door de rechter vatbaar. Met de in dat verband passende terughoudendheid
is
de kantonrechter niettemin van oordeel dat X onvoldoende aannemelijk heeft
gemaakt waarom de arbeidsplaats van mevrouw M juist nu zou zijn komen te
vervallen, nadat het dienstverband een maand eerder was verlengd. Niet
aannemelijk is dat op dat moment de financieel-economische positie van
het
bedrijf, hoewel de cijfers officieel pas een maand later gereed waren,
zozeer
onbekend was dat daarmee toen de verlenging van het dienstverband aan de
orde
was, geen rekening mee is gehouden. Daar komt bij dat X heeft toegegeven
dat
het er op dit moment weer beter voor het bedrijf uitziet.

Aangezien in dit geval echter partijen het er over eens zijn, dat de
verhoudingen in ieder geval te zeer zijn verstoord om voortzetting van
het
dienstverband mogelijk te maken zal het verzoek tot ontbinding van de
arbeidsovereenkomst in ieder geval worden ingewilligd.

De vraag is of er een vergoeding behoort te worden toegekend.

Het enkele feit dat de financieel-economische situatie van X niet rooskleurig
is betekent niet dat er geen ruimte is voor toekenning van een vergoeding.
Een vergoeding zal het resultaat wel enigszins nadelig beïnvloeden, maar
vertegenwoordigt slechts een beperkt deel van de totale kosten (van 22
mei
1996 tot 31 mei 1996 ƒ 268.766,=). Het is niet billijk de werknemer geen
vergoeding toe te kennen aangezien de risico’s van een (nog) niet goed
renderende onderneming niet bij de werknemer liggen.

Daarnaast is aannemelijk geworden, dat M ernstig te lijden heeft gehad
onder
seksuele intimidaties van haar directe chef C. Weliswaar is ook aannemelijk
geworden, dat B, C tot de orde heeft geroepen, maar er is onvoldoende gedaan
om het geschonden vertrouwen van M in de leiding van het bedrijf te
herstellen, wat haar oorzaak deels zou kunnen vinden in de omstandigheid
dat
B C in aanwezigheid van M in het Chinees heeft toegesproken een taal die
M
niet beheerst. Verder is aannemelijk, dat M als gevolg van seksuele
intimidaties van C ziek is geworden en zich onder psychiatrische behandeling
heeft moeten stellen. Dit zijn omstandigheden die in ieder geval voor
rekening en risico van X komen, daargelaten wat de directeur persoonlijk
heeft gedaan om C te corrigeren.

Onder deze omstandigheden is een hogere vergoeding dan gebruikelijk
geïndiceerd, terwijl er tevens aanleiding is M een vergoeding wegens
immateriële schade toe te kennen.

Ter zake van materiële schade zal de vergoeding naar billijkheid worden
bepaald op ƒ 5.000,-. Daarnaast zal haar vergoeding wegens immateriële
schade
van ƒ 1.500,- worden toegekend. Beide bedragen zullen, indien het verzoek
niet wordt ingetrokken dienen te zijn betaald op uiterlijk 1 september
1997.

X behoort in deze zaak als de in het ongelijk te stellen partij te worden
aangemerkt en moet dan ook in de proceskosten worden veroordeeld.

De beslissing

De kantonrechter:

geeft X tot 25 augustus 1997 de gelegenheid het verzoek in te trekken;

en voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken;

willigt het verzoek in en bepaalt dat het dienstverband zal eindigen met
ingang van 1 september 1997;

kent aan mevrouw M een vergoeding toe van ƒ 5.000,= (vijfduizend gulden)
ter
zake van materiële schade bruto en ƒ 1.500,= (eenduizend vijfhonderd gulden)
ter zake van immateriële schade (netto) beide bedragen te betalen uiterlijk
1
september 1997;

veroordeelt X in de proceskosten aan de zijde van mevrouw M gevallen, tot
op
heden begroot op ƒ 1.500,= aan salaris voor de gemachtigde, te voldoen
aan de
griffier van dit kantongerecht door storting of overschrijving op
postrekeningnummer: 50.76.23, met welk bedrag de griffier zal dienen te
handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 57b Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering.

Rechters

Mr Veling