Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoekster is werkzaam bij een gemeente. Zij is van mening dat zij te
laag
beloond wordt. Zij wijt dit onder meer aan het feit dat bij haar inschaling
geen rekening is gehouden met haar ervaring in het verleden in een
administratieve functie en met ervaring uit onbetaalde arbeid. De Commissie
oordeelt dat de gemeente een salarissysteem hanteert dat met name voor
herintredende vrouwen nadelig is. Hierdoor maakt zij indirect onderscheid
op
grond van geslacht in strijd met de wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 1 oktober 1996 verzocht mevrouw N.A.W. van D. te Zeist (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of de Gemeente Zeist (hierna: de
wederpartij) jegens haar onderscheid maakt als bedoeld in de wetgeving
gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster is als bijstandsconsulent bij de wederpartij werkzaam.
Zij is van mening dat zij te laag wordt beloond. Zij wijt dit onder meer
aan
het feit dat bij haar inschaling geen rekening is gehouden met haar ervaring
in een administratieve functie en met ervaring uit onbetaalde arbeid.
Aangezien vrouwen hun carrière vaker vanwege gezinstaken onderbreken dan
mannen, maakt de wederpartij door hier geen rekening mee te houden volgens
verzoekster onderscheid op grond van geslacht.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld.
Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.
De Commissie heeft partijen opgeroepen hun standpunt nader toe te lichten
tijdens een zitting op 27 mei 1997.
2.2. Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. N.A.W. van D. (verzoekster)
– dhr B. Cornelissen (gemachtigde)
van de kant van de wederpartij
– mw. B. Schuch (medewerkster P&O)
– dhr. mr. K.F.A.M. Weijling (gemachtigde)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer)
– dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw. mr. D. Jongsma (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is met ingang van 25 januari 1988 als administratief
medewerkster bij de Gemeentelijke Sociale Dienst (gemeente-ambtenaar II)
door
de wederpartij aangesteld. Zij werd ingeschaald in salarisschaal 2/2 van
staat A, behorende bij de Bezoldigingsregeling 1981, die krachtens het
Algemeen Ambtenaren Reglement (AAR) van de Gemeente Zeist van toepassing
is.
Zij kreeg een salarisanciënniteit van 1 jaar.
Met ingang van 1 januari 1989 is verzoekster in vaste dienst aangesteld
in
dezelfde functie (als gemeenteambtenaar III). Haar inschaling werd gewijzigd
in salarisschaal 3/3 met een salaris-anciënniteit van 3 jaar.
Met ingang van 1 januari 1990 heeft verzoekster naast haar gewone
werkzaamheden meegewerkt aan het heronderzoek van langlopende
bijstandsuitkeringen middels het voeren van heroriëntatie-gesprekken. Zij
ontving daarvoor een persoonlijke toeslag van ƒ 157,- bruto per maand.
Met ingang van 1 oktober 1991 is verzoekster aangesteld als onderzoeker
in
tijdelijke dienst bij het project Maatwerk met het recht van terugkeer
in
haar oude functie. Zij werd ingeschaald in salarisschaal 6 met anciënniteit
van 3 jaar en 9 maanden.
Met ingang van 1 juni 1992 is verzoekster aangesteld als onderzoeker
in vaste dienst. Zij werd ingeschaald in salarisschaal 6, aanloopschaal,
met
anciënniteit van 4 jaar en
5 maanden.
Met ingang van 1 februari 1993 is verzoekster ingeschaald in haar eigenlijke
salarisschaal 7 met anciënniteit van 3 jaar.
In 1993 is bij de wederpartij een functiewaarderingsonderzoek afgerond.
Naar
aanleiding daarvan is de functie van administratief medewerker geherwaardeerd
op salarisschaal 4. Verzoekster is met terugwerkende kracht met ingang
van 1
maart 1988 ingedeeld in schaal 3, de aanloopschaal voor deze functie, met
anciënniteit van 2 jaar en 2 maanden. Met ingang van 1 januari 1989 is
verzoekster ingedeeld in haar eigenlijke functieschaal 4 met een anciënniteit
van 3 jaar.
Aan verzoekster is het verschil in beloning tussen de oude en de nieuwe
inschaling voldaan.
De wederpartij stelt de beloning van de medewerkers vast volgens de
Bezoldigingsregeling 1981. In deze regeling zijn aan de organieke functies
op basis van een methode van functiewaardering salarisschalen verbonden.
Een
salarisschaal kent oplopende schaalbedragen, afhankelijk van de
salarisanciënniteit. Na de eerste inschaling wordt de salarisanciënniteit
bepaald door het aantal dienstjaren.
Volgens de Bezoldigingsregeling, zoals die gold tot januari 1994, kon aan
een
ambtenaar bij de eerste aanstelling een door het bevoegd gezag te bepalen
salarisanciënniteit (periodiek) worden toegekend. Tevens is bepaald dat
een
nieuwe medewerker in het algemeen wordt ingeschaald in de aanloopschaal,
dat
is de schaal direct lager dan de eigenlijke functieschaal. Bevordering
naar
de functieschaal vindt plaats na gebleken volledige functie-vervulling.
3.2. Verzoekster is van 1 juni 1971 tot begin 1977 als administratief
medewerkster werkzaam geweest bij een lampenfabriek. In verband met de
geboorte van haar dochter heeft zij deze baan opgezegd. Verzoekster verdiende
in deze baan een hoger salaris dan na haar eerste aanstelling bij de
wederpartij.
In 1979 heeft verzoekster enige tijd als zelfstandige (hondentrimster)
gewerkt. In 1983/1984 heeft ze gedurende ruim een jaar in dienstbetrekking
gewerkt als kinderverzorgster.
3.3. Verzoekster heeft de volgende opleiding genoten,
voorafgaand aan haar aanstelling:
– LEAO-opleiding, niet afgerond, met typediploma en
middenstandsdiploma;
– Vakdiploma hondentoiletteerbedrijf (1979);
– Certificaten boekhouden, informatica, herhaling typen, Nederlands
bij het Centrum voor administratieve vakopleiding voor volwassenen;
tijdens haar aanstelling:
– Certificaten BA en Nederlands, MEAO-niveau;
– Applicatiecursus Sociaal Recht;
– Opleiding toetsingsambtenaar, HBO-niveau.
Verzoekster heeft direct voorafgaand aan haar aanstelling stage gelopen
bij
de wederpartij in het kader van haar opleiding bij het Centrum voor
administratieve vakopleiding voor volwassenen.
Bij haar aanstelling is met verzoekster niet gesproken over haar voorafgaande
ervaring noch is deze ervaring meegewogen bij haar inschaling. Verzoekster
is
42 jaar.
De standpunten van partijen
3.4. Verzoekster stelt het volgende.
Verzoekster verdiende in haar vorige betrekking als administratief
medewerkster aanzienlijk meer dan bij de wederpartij. Bij indiensttreding
heeft zij hiervan ook melding gemaakt. Haar werd echter meegedeeld dat
ze het
geboden salaris vanwege de concurrentie op de arbeidsmarkt diende te
accepteren.
Later kreeg zij een collega die hoger werd ingeschaald. Na protest van
de
zijde van verzoekster werd haar meegedeeld dat deze collega -anders dan
verzoekster- solliciteerde vanuit een baan en dat de inschaling was afgestemd
op haar laatstverdiende salaris. Een andere collega, die dezelfde
werkzaamheden verricht als verzoekster en eveneens als administratief
medewerkster is begonnen, ontvangt sinds december 1995 het maximum van
haar
salarisschaal. Zij is 34 jaar oud.
Verzoekster is van mening dat de wederpartij bij haar inschaling ten onrechte
geen rekening heeft gehouden met haar ervaring in een administratieve functie
en haar ervaring uit onbetaalde arbeid. Aangezien vrouwen hun carrière
vaker
vanwege gezinstaken onderbreken dan mannen, maakt de wederpartij door
hiervoor geen compensatie te bieden volgens verzoekster onderscheid op
grond
van geslacht.
Verzoekster heeft geen bezwaar tegen de indeling bij eerste aanstelling
in de aanloopschaal, maar wel tegen de toekenning van de salarisanciënniteit
zonder verdiscontering van haar voorafgaande ervaring. Omdat na de eerste
aanstelling haar salarisanciënniteit alleen wordt bepaald door haar
diensttijd, werkt deze te lage inschaling nog steeds -in haar nadeel- door
totdat verzoekster de hoogste salarisanciënniteit in haar salarisschaal
heeft
bereikt.
3.5. De wederpartij stelt het volgende.
In het algemeen wordt een ambtenaar bij aanstelling in de
aanloopschaal onder aan de anciënniteitsladder ingedeeld, tenzij mag worden
verondersteld dat de ambtenaar direct op functieniveau zal functioneren.
In
dat geval zal de ambtenaar direct in de functieschaal worden benoemd, maar
ook dan zal hij in het algemeen onder aan de anciënniteitsladder worden
geplaatst. Voor de indeling in de anciënniteitsladder zijn alleen dienstjaren
van belang. Ervaringsjaren in een vergelijkbare functie tellen niet mee.
Bij
de eerste aanstelling van een sollicitant van buiten de gemeente wordt
-thans- rekening gehouden met de factoren leeftijd, ervaring en laatstgenoten
salaris. Hiervoor bestaat een zekere beleidsvrijheid.
Van verzoekster stond bij indiensttreding, gezien haar opleiding en
werkervaring, niet vast dat zij de functie van administratief medewerkster
direct op het functieniveau zou vervullen.
Verzoekster had geen secretaresse-opleiding afgerond en geen ervaring binnen
het gemeentelijk bedrijf. Daarom is zij in de aanloopschaal geplaatst.
Benoeming in de aanloopschaal heeft op de aan verzoekster toegekende
salarisanciënniteit geen invloed gehad. Deze hangt slechts samen met het
aantal dienstjaren doorgebracht in de functie. De door verzoekster gemaakte
vergelijking met haar collega gaat dan ook niet op. Deze collega is veel
langer bij de wederpartij in dienst geweest en heeft om die reden het maximum
van de salarisschaal bereikt.
4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling
door bij haar inschaling geen rekening te houden met haar ervaring in een
administratieve functie, als zelfstandige en met haar ervaring uit onbetaalde
arbeid.
4.2. In de eerste plaats zal vastgesteld moeten worden aan welke wettelijke
bepalingen het onderhavige verzoek getoetst moet worden.
In 1988, toen verzoekster bij haar herintreding werd ingeschaald, gold
de Wet
gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de burgerlijke en openbare
dienst (WGBbod) van 1 juli 1980. Vanaf 1 juli 1989 geldt de (herziene)
Wet
gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB).
Zowel artikel 1 WGBbod als artikel 1a lid 1 WGB verbieden het bevoegd gezag
onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen op het punt van de
arbeidsvoorwaarden. De betreffende bepalingen verbieden zowel direct als
indirect onderscheid naar geslacht. Van direct onderscheid is sprake wanneer
rechtstreeks naar geslacht wordt verwezen. Indirect onderscheid
ontstaat wanneer het nadelig effect van een bepaald criterium of voorschrift
in overwegende mate personen van één geslacht treft, terwijl daarvoor geen
of
onvoldoende objectieve rechtvaardigingsgronden aanwezig zijn.
De Commissie toetst niet of de Bezoldigingsregeling juist is toegepast.
Zij
beoordeelt wel of er bij de inschaling en de beloning op basis van deze
regelgeving onderscheid naar geslacht is gemaakt.
4.3. Deze Commissie alsook haar voorgangster, de Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, hebben reeds eerder
uitgesproken dat een regeling die alleen die ervaring financieel waardeert
die tot uiting komt in het laatstgenoten salaris, en overige relevante
ervaring geheel of overwegend buiten beschouwing laat, in overwegende mate
nadelig uitwerkt voor vrouwen (Commissie gelijke behandeling van mannen
en
vrouwen bij de arbeid, 29 oktober 1993, oordeel 503-93-42;
2 december 1992, oordeel 348 t/m 351-92-61 t/m 64; 2 december 1992, oordeel
367-92-66 en 29 december 1992, oordeel 373-92-72.
Commissie gelijke behandeling 6 februari 1996, oordeel 96-7; 12 februari
1996, oordeel 96-8 en 30 juli 1996, oordeel 96-71.). De Commissie ziet
zich
in dit oordeel gesteund door de overwegingen van de Hoge Raad alsmede van
de
Kantonrechter in de zaak Pot/SCOSZ (Pot/Stichting Centrum voor
Onderwijs-begeleiding voor de Zaanstreek, Hoge Raad, 25 november 1988,
NJ
1989, 730 en in dezelfde zaak Kantongerecht Zaandam, 15 februari 1990,
zie
onder meer Nemesis 1990, blz. 254-258.).
Tevens is de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen te Luxemburg (hierna: HvJEG) van belang. In de zaak Danfoss
oordeelde het HvJEG dat anciënniteit weliswaar herintredende vrouwen kan
benadelen vergeleken met mannen, maar dat de werkgever anciënniteit mag
belonen zonder dat hij behoeft aan te tonen wat het belang ervan is voor
de
uitvoering van de aan de werknemer opgedragen specifieke werkzaamheden
(Danfoss, HvJEG, 17 oktober 1989, nr. 109/88, Jur. 1989, pag. 3199.). Van
dit
standpunt is het HvJEG later teruggekomen in de zaak Nimz/Freie und
Hansestadt Hamburg. Daarin heeft het HvJEG uitgesproken dat het verband
tussen de aard en verwerving van vaardigheden en het aantal dienstjaren
in
het specifieke geval moet worden vastgesteld (Nimz/Freie und Hansestadt
Hamburg, HvJEG, 7 februari 1991, nr. 184/89, Rechtspraak nemesis 1991,
164.).
Het Hof overwoog dat anciënniteit niet per definitie een betere vervulling
van de taak oplevert en niet voor algemene categorieën van werknemers kan
gelden. Een automatische koppeling in de arbeidsvoorwaarden tussen
dienstjaren en werkervaring kan in strijd met artikel 119 EEG-Verdrag komen.
4.4. De Commissie constateert dat de wederpartij bij de inschaling
van verzoekster niet heeft verwezen naar het geslacht van verzoekster.
Van
direct onderscheid is dus geen sprake.
De vraag rijst vervolgens of er bij de inschaling sprake is van indirect
onderscheid. Dit is het geval wanneer de wijze van
inschaling onderscheid oplevert dat direct onderscheid op grond van geslacht
ten gevolge heeft.
4.5. Verzoekster is middels een in 1993 gecorrigeerde inschaling bij de
aanvang van haar arbeidsverhouding ingeschaald in schaal 3,
salarisanciënniteit 2. Bij haar inschaling is geen rekening gehouden met
de
eerdere ervaring die zij betaald en onbetaald heeft verricht. Deze eerdere
ervaring betreft onder meer ervaring als administratief medewerkster met
een
hoger salaris dan haar aanvangssalaris bij de wederpartij.
4.6. Het is niet aan de Commissie om een oordeel te geven over de exacte
relevantie van bepaalde ervaring bij het uitoefenen van de functie
administratief medewerkster bij de Gemeentelijke Sociale Dienst. Het is
echter een feit van algemene bekendheid dat in de maatschappelijke situatie,
zoals die bestond toen verzoekster bij de wederpartij in dienst trad, meer
vrouwen dan mannen hun beroepsloopbaan onderbroken hadden in verband met
de
verzorging van kinderen. Bij herintreding hadden vrouwen dan ook minder
betaalde ervaring en anciënniteit. Ter zitting heeft de wederpartij
aangegeven dat werkervaring minder zwaar wordt meegewogen bij de inschaling
naarmate deze langer geleden is.
Het niet informeren naar en het niet laten meetellen van ‘oudere’
werkervaring en onbetaalde ervaring leiden ertoe dat herintreders, in grote
meerderheid: vrouwen, worden benadeeld. (Volgens Commissie gelijke
behandeling, 30 mei 1995, oordeel 95-17.) Ten aanzien van verzoekster
betekent dit dat de wederpartij door de wijze van inschaling indirect
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt. Omdat deze inschaling, door het
feit
dat salarisanciënniteit gelijk is aan de bij de wederpartij doorgebrachte
diensttijd, nog steeds doorwerkt in de beloning van verzoekster, maakt
de
wederpartij nog steeds indirect onderscheid.
4.7. Het verbod van indirect onderscheid geldt volgens artikel 6 WGB niet
ten
aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.
De Commissie toetst bij de vraag of sprake is van een objectieve
rechtvaardigingsgrond aan de volgende criteria (Tweede Kamer, vergaderjaar
1990-1991, 22 014, nr. 3. pag. 14 en HvJEG, Bilka-Kaufhaus versus Weber
von
Hartz, 13 mei 1986, zaak 170/84; Rinner-Künh versus FWW Spezial
Gebaüdereinigung GmbH & C0. KG,13 juli 1989, zaak 171/88.):
– aan het nagestreefde doel moet iedere discriminatie vreemd zijn;
– de om het doel te bereiken gekozen middelen dienen te
beantwoorden aan een werkelijke behoefte van de organisatie;
– en deze middelen moeten geschikt en noodzakelijk zijn om het gestelde
doel
te bereiken.
Het ligt op de weg van de wederpartij om een objectieve
rechtvaardigingsgrond aan te voeren.
4.8. Het doel van de salarisvoorschriften van de wederpartij is om op een
zoveel mogelijk geobjectiveerde wijze te komen tot salariëring van het
personeel door middel van functiebeloning in combinatie met inschaling
conform anciënniteit. De Commissie stelt vast dat dit een (legitiem) doel
is,
waaraan iedere discriminatie vreemd is.
Als middel om dit doel te bereiken is voor nieuwe medewerkers gekozen voor
een inschaling in de aanloopschaal met de laagste anciënniteit, behalve
bij
personen met recente werkervaring.
In dat geval wordt aangesloten bij het laatstverdiende salaris. Onbetwist
is
dat de wederpartij werkelijk behoefte heeft aan deze heldere en gemakkelijk
toe te passen manier van inschaling.
Ten aanzien van de geschiktheid en de noodzakelijkheid van het gekozen
middel
overweegt de Commissie als volgt.
Onder omstandigheden kan een zekere objectivering van individuele
omstandigheden noodzakelijk zijn. De wederpartij had zich echter moeten
en
kunnen realiseren dat met name herintredende vrouwen nadelig worden getroffen
door een basissystematiek die overwegend uitgaat van recente betaalde
werkervaring en anciënniteit voortvloeiend uit die werkervaring. Door slechts
rekening te houden met voor verzoekster ongunstige factoren, geen afgeronde
secretaresse-opleiding en geen ervaring binnen het gemeentelijk bedrijf,
zonder rekening te houden met haar algemene ervaring en haar niet-recente
laatstgenoten salaris, heeft de gemeente er blijk van gegeven zich
bovenstaande bezwaren onvoldoende te hebben gerealiseerd. Onder deze
omstandigheden moet geoordeeld worden dat het toegepaste middel geschikt
noch
noodzakelijk is.
Zowel het AAR als de Bezoldigingsregeling kennen aan het bevoegd gezag
een
beleidsmarge toe met betrekking tot het toekennen van salaris anciënniteit
aan nieuwe medewerkers. De wederpartij had van deze mogelijkheid gebruik
kunnen maken om in het individuele, concrete geval tegemoet te komen aan
de
boven gesignaleerde bezwaren. Dit betekent dat de bij de wederpartij geldende
regelgeving op zich niet in strijd is met de wetgeving gelijke behandeling,
maar wel de toepassing van deze regelgeving in dit concrete geval.
4.9. Voor de volledigheid constateert de Commissie nog, dat de wederpartij
als verweer heeft aangevoerd dat het tot de -niet door de Commissie te
beoordelen- beleidsruimte van de wederpartij behoort om nieuwe medewerkers
in
de functieschaal danwel in de aanloopschaal in te schalen. Ter zitting
heeft
verzoekster echter meegedeeld dat haar bezwaren zich niet richten tegen
haar
indeling in de aanloopschaal, maar tegen de haar toegekende
salarisanciënniteit, zodat de Commissie dit verweer van de wederpartij
niet
behoeft te beoordelen.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Gemeente Zeist te Zeist
jegens mevrouw N.A.W. van D. te Zeist bij de beloning indirect onderscheid
naar geslacht maakt, en daarmee handelt in strijd met artikel 1a lid 1
Wet
gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Rechters
Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R. Dierx (lidKamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. mr. D. Jongsma (secretarisKamer)