Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Verzoeker heeft bij een arbeidsbureau gesolliciteerd naar een vacature
voor
chauffeur/bezorger bij een groothandel in automaterialen. Verzoeker is
door
het arbeidsbureau niet doorverwezen naar de werkgever die de vacature bij
de
wederpartij had aangemeld. Volgens verzoeker vanwege het feit dat de
betreffende werkgever een vrouw wenste aan te stellen. Het arbeidsbureau
stelt dat verzoeker niet is doorverwezen vanwege het functieprofiel en
verzoekers arbeidsverleden. Voor de vacature zijn bovendien vijftien mensen
opgeroepen, waaronder één vrouw.
De Commissie concludeert dat niet aannemelijk is geworden dat het geslacht
van verzoeker een rol heeft gespeeld bij het handelen van het arbeidsbureau.
Er is dan ook geen strijd met de wet.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 10 maart 1997 verzocht de heer G.A.A. de P. te Gorinchem (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of het Regionaal Bestuur voor de
Arbeidsvoorziening Rijnmond te Rotterdam (hierna: de wederpartij) jegens
hem
onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving
gelijke behandeling.
1.2. Verzoeker heeft bij een vestiging van de wederpartij gesolliciteerd
naar
een vacature voor chauffeur/bezorger bij een groothandel in automaterialen.
Verzoeker is door de wederpartij niet doorverwezen naar de werkgever die
de
vacature bij de wederpartij had aangemeld. Verzoeker stelt dat de wederpartij
hem heeft meegedeeld dat de betreffende werkgever in de onderhavige functie
een vrouw wenste aan te stellen en hem daarom niet heeft doorverwezen.
Verzoeker is derhalve van mening dat de wederpartij jegens hem onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt.
2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK
2.1. De Commissie heeft naar aanleiding van het verzoek nadere informatie
ingewonnen bij verzoeker. Vervolgens heeft zij de zaak in behandeling genomen
en een onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad
hun
standpunten schriftelijk toe te lichten.
2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen te verschijnen tijdens
een zitting op 21 juli 1997.
Verzoeker is niet op de zitting verschenen.
Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van de wederpartij
– dhr. L. van der Have (stafmedewerker Arbeidsbureau Gorinchem)
– mw. M.C. mr. Fhijnbeen (medewerker sector Juridische
Aangelegenheden Arbeidsvoorziening Nederland)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. A. Kruyt (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Onder de wederpartij ressorteert het Arbeidsbureau Gorinchem.
Bij dit arbeidsbureau is een vacature voor een zelfstandige
chauffeur/bezorger (m/v) aangemeld door een groothandel in automaterialen
voor haar werklocatie te Gorinchem. Genoemde functie omvat de volgende
taken:
bezorgen, transporteren, sjouwen, inpakken, opslaan, uitgeven en laden
en
lossen van auto-onderdelen. Tevens wordt in de functieomschrijving vermeld
dat vrouwen nadrukkelijk gevraagd worden om te solliciteren.
De vacature is op 21 januari 1997 door het arbeidsbureau Gorinchem ingeboekt
en vervolgens conform de functie-omschrijving bekend gemaakt in de
vacatureruimte van het Informatiecentrum van dit arbeidsbureau.
Verzoeker heeft eind januari 1997 op de vacature gesolliciteerd bij een
consulent van de wederpartij. Hij is niet doorverwezen. Omdat de vacature
nog
in de vacatureruimte van het informatiecentrum hing, heeft verzoeker in
februari 1997 aan de balie van het arbeidsbureau nogmaals naar de functie
geïnformeerd. Van de balie-medewerkster kreeg verzoeker toen te horen dat
hij
een geschikte kandidaat zou zijn. Verzoeker heeft de vacaturemelding
meegekregen en heeft telefonisch contact opgenomen met de werkgever.
3.2. Het arbeidsvoorzieningsbeleid van de wederpartij met betrekking tot
vrouwen kan als volgt worden weergeven.
In het Landelijk Beleidskader 1997 van Arbeidsvoorziening, zoals door de
wederpartij aan de Commissie overgelegd, is aangegeven dat gestreefd wordt
naar evenredigheid in de deelname van vrouwen aan bemiddelingsplannen.
Op basis van de Anti-discriminatiecode, Besluit CBA 28 oktober 1993, nr.
1993/142, eveneens aan de Commissie overgelegd, wordt ten aanzien van vrouwen
(en etnische minderheden) een voorkeursbeleid gevoerd dat erop gericht
is hen
gelijke kansen te geven op de arbeidsmarkt.
De standpunten van partijen
3.3. Verzoeker stelt het volgende.
Op het arbeidsbureau trof hij op 22 januari 1997 de vacature voor
chauffeur/bezorger aan.
Hij heeft herhaalde malen bij de wederpartij geïnformeerd naar deze vacature.
Hem werd echter meegedeeld, dat hij niet geschikt zou zijn voor de functie,
dat alleen vrouwen konden solliciteren of dat de functie al vergeven was.
De
vacature hing echter nog steeds in het informatiecentrum van de wederpartij.
De vijfde keer dat verzoeker informeerde naar de vacature heeft hij de
vacaturemelding mee gekregen. De zin waarin vrouwen nadrukkelijk worden
gevraagd te solliciteren, werd ter plekke doorgestreept. Vervolgens heeft
hij
gebeld met de werkgever. Deze vertelde verzoeker dat, indien hij een dag
eerder zou hebben gereageerd, verzoeker de baan had gekregen.
3.4. De wederpartij stelt het volgende.
Het is onjuist dat verzoeker niet is doorverwezen op grond van het feit
dat
de voorkeur uitging naar een vrouw.
De consulent van verzoeker was reeds enige jaren als bemiddelaar bekend
met
verzoeker. Verzoeker is door deze consulent niet doorverwezen vanwege
verzoekers arbeidsverleden en in zijn persoon gelegen omstandigheden waardoor
hij geen geschikte kandidaat werd bevonden. Daarover zijn diverse gesprekken
met verzoeker gevoerd. Verzoekers dossier bij de wederpartij begint in
1992.
Vele gesprekken hebben sindsdien plaatsgevonden. Korte perioden van werken,
al dan niet via uitzendbureaus, werden afgewisseld met perioden van
werkloosheid. Actieve dienstverlening van de wederpartij vindt vooralsnog
niet meer plaats. Verzoeker zal eerst aan zichzelf dienen te werken.
Dat verzoeker in februari 1997 aan de balie van het informatiecentrum te
horen kreeg dat hij wel een geschikte kandidaat zou zijn, kan voor een
deel
worden verklaard door het feit dat de medewerkers van het informatiecentrum
een meer globale taak hebben dan de eigen consulenten van werkzoekenden.
Bovendien was de medewerkster die verzoeker te woord stond, slechts één
week
in dienst. De wederpartij is niet op de hoogte van de doorhaling van de
zin
“vrouwen worden nadrukkelijk gevraagd te solliciteren”, die volgens verzoeker
aan de balie heeft plaats gevonden.
Hoewel de werkgever een duidelijke voorkeur had voor een vrouw, was het
slechts beperkt mogelijk om met deze voorkeur rekening te houden. In totaal
vijftien personen, waaronder verzoeker, zijn door de wederpartij uitgenodigd
voor een oriënterend gesprek. Veertien daarvan waren van het mannelijk
geslacht. Tien mannen en de enige vrouwelijke kandidaat zijn verwezen naar
de
werkgever. Het geslacht van verzoeker heeft dan ook geen rol gespeeld bij
het
besluit om hem niet te verwijzen naar de werkgever.
De betreffende vacature is door de werkgever ingetrokken. Het arbeidsbureau
heeft dan ook niet bemiddeld bij de uiteindelijke vervulling van de vacature.
Met de van de werkgever verkregen informatie is de vacature bekend gemaakt
in
de vacatureruimte van het Informatiecentrum van de wederpartij. Op verzoek
van de werkgever is in de advertentie voor de vacature de tekst opgenomen:
“vrouwen worden nadrukkelijk gevraagd om te solliciteren”. De werkgever
heeft
eveneens verzocht, gelet op de samenstelling van het team (zes mannen en
één
vrouw), een voorkeursbeleid voor vrouwen toe te passen.
De zinsnede “vrouwen worden nadrukkelijk gevraagd te solliciteren” duidt
naar
de mening van de wederpartij niet op een handelen in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling. De wederpartij wijst in dat verband op artikel 2 derde
lid van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) en haar eigen
voorkeursbeleid voor vrouwen zoals neergelegd in de onder 3.2. aangeduide
Anti-discriminatie-code en het eveneens onder 3.2. aangeduide Landelijk
Beleidskader van Arbeidsvoorziening.
Het is een feit van algemene bekendheid dat in de branche van
garages/automaterialenhandel -de branche waarin de betreffende werkgever
opereert- sprake is van een laag aandeel van vrouwen, zowel in de bestaande
werknemerspopulatie als in het aanbod van werknemers. Dit geldt ook voor
de
specifieke functiesoort chauffeur/bezorger. Derhalve acht de wederpartij
een
voorkeursbeleid gerechtvaardigd.
Bedrijven in het midden- en kleinbedrijf kennen in het algemeen geen
uitgewerkt en gedetailleerd voorkeursbeleid. Ook de uitvoering in de praktijk
van het wervings- en selectiebeleid is niet zo fijnmazig als de criteria
die
door de Commissie gehanteerd worden bij de toetsing van voorkeursbeleid.
De
wederpartij heeft niet de mogelijkheid om de maatschappelijke werkelijkheid
volledig naar haar hand te zetten. Het is immers uiteindelijk de werkgever
die beslist welke kandidaat wordt aangenomen.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de bemiddeling voor de
vacature chauffeur/bezorger jegens verzoeker onderscheid naar geslacht
heeft
gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.
4.2. In dat verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Artikel 3, eerste lid, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
(WGB) bepaalt dat het niet is toegelaten om bij de behandeling van de
vervulling van een openstaande betrekking onderscheid te maken tussen mannen
en vrouwen.
Op grond van het eerste lid van artikel 5 van de WGB mag worden afgeweken
van
het verbod van artikel 3 WGB indien het gemaakte onderscheid beoogt vrouwen
in een bevoorrechte positie te plaatsen teneinde feitelijk ongelijkheden
op
te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding
staat tot het beoogde doel.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 3 WGB richt dit artikel
zich
zowel tot de werkgever als tot een derde die door deze werkgever wordt
betrokken bij de werving- en selectieprocedure (Tweede Kamer, vergaderjaar
1986-1987, 19908, nr. 3, blz. 18. Zie ook Commissie gelijke behandeling
van
mannen en vrouwen bij de arbeid, 17 juni 1991, oordelen 91-35 en 91-36.).
Zoals de Commissie reeds eerder heeft vastgesteld, is naast de werkgever
een
door de werkgever ingeschakelde derde verantwoordelijk voor de naleving
van
de WGB voor dat deel van de procedure waar deze bij betrokken is (Commissie
gelijke behandeling, 3 oktober 1995, oordeel 95-37; 27 november 1995, oordeel
95-53). Derhalve heeft de wederpartij een eigen verantwoordelijkheid en
is
zij gehouden de WGB na te leven.
De Commissie is tevens van oordeel dat ook indien geslacht niet de enige
of
doorslaggevende reden is geweest voor het niet doorverwijzen/ bemiddelen
van
verzoeker maar slechts één van de redenen, in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling is gehandeld (In dezelfde zin: Commissie gelijke behandeling,
23
mei 1995, oordeel 95-15; 13 november 1995, oordeel 95-47; 29 februari 1996,
oordeel 96-10.).
4.3. Ten aanzien van de in geding zijnde vraag overweegt de Commissie als
volgt.
Verzoekers stelling dat hem is meegedeeld, dat alleen vrouwen konden
solliciteren en derhalve zijn geslacht de reden was voor de wederpartij
om
hem niet door te verwijzen, wordt door de wederpartij betwist. De wederpartij
heeft aangegeven dat het niet doorverwijzen van verzoeker is gelegen in
het
niet voldoen aan het profiel van de functie gelet op de persoon van verzoeker
en zijn arbeidsverleden.
De wederpartij stelt tevens dat het geslacht van verzoeker geen reden kan
zijn geweest hem niet door te verwijzen. Immers, zij heeft voor de
onderhavige functie vijftien mensen op geroepen, onder wie één vrouw. Tevens
is meer dan de helft van de mannelijke kandidaten doorverwezen.
Verzoeker is niet ter zitting verschenen en heeft ook anderszins niet
gereageerd op het schriftelijk verweer van de wederpartij. Op grond van
het
voorgaande komt de Commissie tot de conclusie dat niet aannemelijk is
geworden dat het geslacht van verzoeker een rol speelde bij het handelen
van
de wederpartij.
Nu geen sprake is van onderscheid op grond van geslacht en de klacht van
verzoeker zich niet richt op het voorkeursbeleid van de werkgever als zodanig
noch op het voorkeursbeleid dat de wederpartij voert, laat de Commissie
de
vraag buiten beschouwing of dit voorkeursbeleid in overeenstemming is met
de
daaraan wettelijk gestelde eisen.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het Regionaal Bestuur voor
de
Arbeidsvoorziening Rijnmond te Rotterdam jegens de heer G.A.A. de P. te
Gorinchem geen onderscheid heeft gemaakt naar geslacht als bedoeld in artikel
3, eerste lid, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Rechters
Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. A. Kruyt (lid Kamer),dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp (secretarisKamer)