Instantie: Hof ‘s-Gravenhage, 12 september 1997

Instantie

Hof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Na een vijftal procedures tussen vader en moeder over de omgang van het
kind
met de vader heeft de Raad voor de kinderbescherming geadviseerd de
omgangsregeling stop te zetten. Om in de toekomst de weg naar mogelijke
contacten open te houden, acht de raad het wel zinvol dat de moeder twee
keer
per jaar de vader op de hoogte stelt van de ontwikkeling van het kind.
De
rechter is daarentegen van oordeel dat het weliswaar op korte termijn beter
is, maar dat er geen omgang is dat wanneer de gemoederen weer enigszins
zijn
bedaard, er getracht dient te worden de omgangsregeling ten uitvoer te
leggen.

Volledige tekst

Het geding

De ouders zijn in 1987 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank
te
Middelburg van 18 mei 1994 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken,
die
is ingeschreven op 18 juli 1994.

Bij deze beschikking is de moeder tot voogdes benoemd over het minderjarige
kind van de ouders, te weten:
Nikki, geboren op 15 maart 1988.

Op 21 november 1995 heeft de raad voor de kinderbescherming een rapport
uitgebracht met betrekking tot een mogelijke omgangsregeling tussen de
vader
en Nikki.

Bij beschikking van de rechtbank te Middelburg van 24 januari 1996 werd
een
omgangsregeling vastgesteld in die zin dat er drie proefcontacten zouden
plaatsvinden met behulp van de raad voor de kinderbescherming.

Bij beschikking van de rechtbank te Middelburg van 24 april 1996 is een
omgangsregeling vastgesteld met ingang van juni 1996 van eenmaal per drie
weken een ochtend in het weekend van 9.30 uur tot 12.00 uur en dat gedurende
drie maanden en met ingang van september 1996 één dag per twee weken in
het
weekend van 10.00 uur tot 19.00 uur.

Bij vonnis in kort geding van de president te Middelburg van 12 september
1996 is de moeder veroordeeld tot nakoming van de vastgestelde
omgangsregeling in die zin dat er met ingang van 3 november 1996 één zondag
per twee weken van 10.00 uur tot 19.00 uur omgang zal zijn tussen de vader
en
de minderjarige, zulks onder verbeurte van een bedrag van ƒ 250,= per
overtreding van dit vonnis.

Bij vonnis in kort geding van de president te Breda van 30 januari 1997
is de
moeder ontheven van de veroordeling tot nakoming van de omgangsregeling
en
heeft de president bepaald dat de moeder een verzoekschrift tot wijziging
van
de omgangsregeling moet indienen bij de rechtbank te Middelburg.

Op 21 januari 1997 heeft de moeder de rechtbank verzocht om de beschikking
van 24 april 1996 te wijzigen in die zin dat wordt verklaard voor recht
dat
de vader geen recht heeft op een omgangsregeling met Nikki.

De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder.

Bij beschikking van 26 maart 1997 heeft de rechtbank te Middelburg het
verzoek van de moeder afgewezen.

Bij beschikking van 23 april 1997 heeft de rechtbank te Middelburg het
verzoek van de vader hem te belasten met het gezag over Nikki afgewezen.

De moeder is op 23 mei 1997 in hoger beroep gekomen van de beschikking
van 26
maart 1997 en heeft verzocht deze beschikking te vernietigen en, opnieuw
beschikkende, haar verzoek tot een verklaring voor recht dat de vader geen
recht heeft op een omgangsregeling met Nikki alsnog toe te wijzen.

De vader heeft geen verweer gevoerd. Zijn advocaat, mr. J.W. Leseman, heeft
het hof bij brief van 22 juli 1997, ingekomen ter griffie op 23 juli 1997,
medegedeeld dat de vader de uitkomst van de onderhavige procedure niet
langer
relevant acht nu -ongeacht deze uitkomst- de voor de omgang benodigde
medewerking van de moeder aan de tenuitvoerlegging van de omgangsregeling
niet zal worden verleend.

De advocaat van de moeder, mr. A.I. Cambier, heeft het hof bij brief van
1
augustus 1997, ingekomen ter griffie op 4 augustus 1997, verzocht de zaak
schriftelijk af te doen.

Op 11 augustus heeft de raad voor de kinderbescherming schriftelijk zijn
standpunt aan het hof kenbaar gemaakt.

Op 13 augustus 1997 heeft de terechtzitting plaatsgevonden. Er is toen
niemand verschenen.

Beoordeling van de zaak in hoger beroep

1. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat er
onvoldoende grond aanwezig is om de omgangsregeling te wijzigen zoals
verzocht, nu de moeder als enige onderbouwing van het verzoekschrift het
voorval van 27 oktober 1996 heeft aangevoerd, toen er een onaangenaam treffen
ten huize van de moeder heeft plaatsgevonden waarvan Nikki getuige is
geweest.

2. De moeder heeft gesteld dat voornoemd treffen tussen de vader en een
vriendin van de moeder die de vader de toegang tot de woning weigerde omdat
de vader zich vergezeld van zijn nieuwe partner -hetgeen niet was
afgesproken- meldde voor het eerste contact met Nikki, een bevestiging
is van
het feit dat de vader de belangen van Nikki uit het oog verliest. Zij meent
dat deze zeer negatieve ervaring een zodanige wijziging van omstandigheden
is
dat de eerder opgelegde omgangsregeling in redelijkheid niet meer kan
plaatsvinden.

3. De vader heeft de moed opgegeven. Hij meent dat, wat de uitkomst van
de
procedure in hoger beroep ook zal zijn, de moeder geen medewerking zal
verlenen aan de omgang tussen hem en Nikki.
Hij heeft het hof dan ook medegedeeld dat hij met het oog hierop geen verweer
zal voeren tegen het verzoek van de moeder in hoger beroep.

4. Gelet op de nog steeds heftige strijd tussen de ouders, acht de raad
voor
de kinderbescherming momenteel iedere vorm van contact dan wel pogingen
daartoe schadelijk voor Nikki. Om in de toekomst de weg naar mogelijke
contacten open te houden, acht de raad het wel zinvol dat de moeder twee
keer
per jaar de vader op de hoogte stelt van de ontwikkeling van Nikki.

5. In 1994 is tussen de partijen de echtscheiding uitgesproken. Sindsdien
zijn er tussen hen vijf procedures gevoerd, te weten bij de rechtbank te
Middelburg terzake van de omgangsregeling tussen de vader en Nikki, bij
de
presidenten in kort geding te Middelburg en Breda, eveneens terzake van
de
omgangsregeling, bij de rechtbank te Middelburg, terzake van het gezag
over
Nikki, en andermaal bij de rechtbank te Middelburg, wederom terzake van
de
omgangsregeling, welke laatste zaak thans hier dient in hoger beroep.

6. In de beschikkingen die naar aanleiding van genoemde procedures zijn
gegeven met betrekking tot de omgangsregeling heeft de rechtbank dan wel
de
president te Middelburg geoordeeld dat er tussen de vader en Nikki omgang
zou
moeten zijn. De moeder heeft desondanks geen dan wel nagenoeg geen
medewerking verleend aan een omgangsregeling tussen de vader en Nikki.
Het
incident op 27 oktober 1996 heeft haar aanleiding gegeven om thans definitief
een punt te zetten achter de omgang tussen de vader en Nikki. Het hof evenwel
is met de rechtbank van oordeel dat het enkele incident op 27 oktober 1996
geen aanleiding mag zijn de vader de contacten met Nikki volledig te
ontzeggen. Weliswaar heeft de vader het hoofd in de schoot gelegd en
weliswaar is het beter voor alle partijen dat er op korte termijn geen
uitvoering wordt gegeven aan de omgangsregeling, dit neemt niet weg dat,
wanneer de gemoederen weer enigszins zijn bedaard, er getracht dient te
worden de omgangsregeling ten uitvoer te leggen.

7. Het hof is, gelet op het bovenstaande, dan ook van oordeel dat de
rechtbank op goede gronden het verzoek van de moeder om de beschikking
van 24
april 1996 te wijzigen in dier voege dat wordt verklaard voor recht dat
de
vader geen recht heeft op een omgangsregeling met Nikki, heeft afgewezen.

8. Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking dient te worden
bekrachtigd.

Beslissing van de zaak in hoger beroep

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 26 maart
1997.

Rechters

Mrs Van den Wildenberg, Groothuis, De Hoogh