Instantie: Commissie gelijke behandeling, 28 november 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker stond ingeschreven voor de opleiding van beveiligingsmedewerker.
Verzoeker, van autochtone afkomst, is niet geselecteerd voor de opleiding
omdat bij de selectie de voorkeur is gegeven aan allochtone mannen.
De Commissie stelt vast dat het bedrijf voldoende aannemelijk heeft gemaakt
dat er sprake is van een feitelijke achterstand van allochtone werkzoekenden.
Ook is niet gebleken dat dat anders ligt voor de regio waarin het bedrijf
werkzaam is. De Commissie is van oordeel dat het voorrangsbeleid een bijdrage
kan leveren aan het gestelde doel en voldoet aan het wettelijk vereiste
van
proportionaliteit. Ook ten behoeve van andere doelgroepen worden immers
diverse begeleidingsinstrumenten en trajecten gehanteerd, waarbij zoveel
mogelijk wordt aangesloten bij de specifieke behoeften van de werkzoekende.
Geen strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 29 oktober 1996 verzocht de heer C.M.M. van den B. te
‘s-Gravenpolder (hierna: verzoeker) de Commissie gelijke behandeling (hierna:
de Commissie) haar oordeel uit te spreken over de vraag of het Regionaal
Bestuur voor de Arbeidsvoorziening Zeeland te Middelburg (hierna: de
wederpartij) onderscheid op grond van ras heeft gemaakt zoals bedoeld in
de
Algemene wet gelijke behandeling (hierna: AWGB).

1.2. Verzoeker heeft zich bij de wederpartij ingeschreven voor de opleiding
van beveiligingsmedewerker. Verzoeker is van autochtone afkomst en niet
geselecteerd voor de opleiding omdat allochtone mannen voorrang hadden
bij
toelating tot de opleiding. Verzoeker stelt dat de wederpartij hiermee
in
strijd heeft gehandeld met de AWGB.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.

2.2. De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een zitting op 16 september
1997. Verzoeker heeft aan de oproep geen gehoor gegeven. De wederpartij
heeft
op de zitting zijn standpunt nader toegelicht. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van de wederpartij
– dhr. P. Holtring (directeur Praktijkcentrum Zeeland)
– dhr. J.D. ten Voorde (hoofd juridische zaken)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer)
– dhr. A. Kruyt (lid Kamer)
– mw. mr. G.H. Felix (secretaris Kamer).

2.3. Na de zitting is verzoeker in de gelegenheid gesteld schriftelijk
te
reageren op de ter zitting door de wederpartij overgelegde stukken.

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij heeft via een advertentie in de Opleidingskrant van
het
Arbeidsbureau een opleiding voor beveiligingsmedewerker aangeboden. In
de
advertentie was vermeld dat de opleiding bedoeld was voor allochtone mannen
vanaf 25 jaar die wilden herintreden op de arbeidsmarkt. In het vakkenpakket
waren ondermeer opgenomen Nederlands en omgangskunde. Voor de toelating
tot
de opleiding was LBO/MAVO-niveau gewenst.
Tevens moesten de kandidaten ingeschreven staan bij het arbeidsbureau en
bereid zijn na de opleiding een baan in de beveiligingsbranche te aanvaarden.
De opleiding is gestart in september 1996 en duurde tot half juli 1997.
Er
was plaats voor een zestal cursisten. Na de opleiding volgden de cursisten
nog een stage van minimaal 240 uur.

3.2. In totaal hebben 25 personen zich aangemeld voor de betreffende
opleiding. Daarvan waren 20 kandidaten van allochtone afkomst en vijf
personen van autochtone afkomst. Alle vijfentwintig kandidaten zijn voor
een
gesprek uitgenodigd in willekeurige volgorde. Volgens de advertentie zou
er
een mondelinge toetsing van de motivatie en geschiktheid voor de opleiding
plaatsvinden. Een capaciteitentest maakte ook onderdeel uit van de
toelatingsprocedure.
In augustus 1996 werd verzoeker uitgenodigd voor een gesprek waarbij van
de
kant van de wederpartij een medewerker van het praktijkcentrum en de
consulent van het arbeidsbureau aanwezig waren. Tijdens dit gesprek is
verzoeker medegedeeld dat hij slechts in aanmerking zou kunnen komen voor
een
plaats bij deze opleiding als er te weinig geschikte allochtone kandidaten
zouden zijn. Verzoeker is op 19 september 1996 schriftelijk medegedeeld
dat
hij niet geplaatst was in de opleiding. Er waren acht allochtone mannen
geselecteerd, waarbij rekening werd gehouden met uitvallers.

3.3. De wederpartij voert een voorkeursbeleid voor etnische minderheden.
Dit
is gebaseerd op algemene gegevens over de achterstandspositie van allochtonen
op de arbeidsmarkt en de eigen gegevens van de wederpartij over de uitstroom
van allochtone werkzoekenden bij de wederpartij. Daaruit blijkt dat de
plaatsingskans via arbeidsbureaus van allochtonen op de arbeidsmarkt 57%
bedraagt ten opzichte van autochtonen (100%).
In overeenstemming met het landelijke beleid van de Arbeidsvoorziening
heeft
de wederpartij in 1996 vastgesteld dat langdurig werklozen, minderheden
en
vrouwen als doelgroepen zijn aangemerkt. Voor deze groepen zijn speciale
trajecten en projecten ontwikkeld om de toegang tot de arbeidsmarkt te
vergemakkelijken.

3.4. De opleiding voor beveiligingsmedewerker is in het leven geroepen
met
het oog op de CAO-Beveiligingsbedrijven waarin afspraken zijn gemaakt over
voorkeursbeleid voor het in dienst nemen van allochtone werknemers. Het
project voor beveiligingsmedewerker ten behoeve van allochtone werkzoekende
mannen maakte onderdeel uit van een zestal pilot-projecten, waarbij de
methodiek van de vrouwenvakschool is getest als mogelijk
begeleidingsinstrument van de wederpartij. Er is in dit project met name
onderzocht of de methodiek toepasbaar was op andere doelgroepen dan vrouwen.
De methodiek van de vrouwenvakschool kenmerkt zich door een groepsgewijze
opleiding aan een homogeen samengestelde groep. De overige vijf
pilot-projecten waren gericht op vrouwen als doelgroep.
Na afronding van de opleiding voor beveiligingsmedewerker hebben twee
cursisten inmiddels werk gevonden in de beveiligingsbranche, een tweetal
volgde nog een stage en twee cursisten moesten een herexamen doen.

De standpunten van partijen

Verzoeker stelt het volgende.

3.5. De wederpartij heeft met het selecteren op basis van afkomst in strijd
gehandeld met artikel 1 en artikel 5 lid 1 sub e van de AWGB. Verzoeker
is
ervan op de hoogte dat artikel 2 lid 3 AWGB bepaalt dat er in speciale
gevallen een voorkeursbeleid mag worden gevoerd voor, onder andere, een
culturele minderheidsgroep. Verzoeker beschouwt zichzelf als lid van een
culturele minderheidsgroep, namelijk die van langdurig werklozen. Door
het
gevoerde voorkeursbeleid maakt de wederpartij indirect onderscheid omdat
dit
voorkeursbeleid niet wordt gevoerd voor de culturele minderheidsgroep van
langdurig werklozen.

3.6. Tijdens het selectiegesprek in augustus 1996 is de wederpartij niet
of
nauwelijks ingegaan op de geschiktheid van verzoeker, dan wel de haalbaarheid
voor verzoeker om de opleiding met goed gevolg te kunnen afronden. Daarnaast
is er geen capaciteitentest uitgevoerd. De motivatie van verzoeker om aan
de
opleiding te beginnen werd volgens hem door de wederpartij te mager geacht
omdat hij aangaf voor de opleiding gekozen te hebben “om aan de slag te
komen”. Voorts werd door de wederpartij aangegeven dat de vooropleiding
van
verzoeker, te weten een atheneum-diploma, te hoog zou zijn om gemotiveerd
de
opleiding te kunnen voltooien.
Verzoeker begrijpt niet dat hij voor het gesprek is uitgenodigd terwijl,
uit
het door hem opgestuurde aanmeldingsformulier, zijn vooropleiding bekend
was.

3.7. Verzoeker is van mening dat taalvaardigheid en kennis van de Nederlandse
cultuur, belangrijke onderdelen van de opleiding, beter ontwikkeld kunnen
worden bij allochtonen als zij samen met autochtonen de opleiding zouden
volgen. Verzoeker geeft aan dat deze essentiële onderdelen van de opleiding
niet in de advertentie stonden vermeld.

De wederpartij stelt het volgende.

3.8. Als testcase voor de toepasbaarheid van de methodiek vrouwenvakschool
buiten de doelgroep vrouwen is ervoor gekozen de opleiding uitsluitend
voor
allochtone mannen open te stellen. Om de zuiverheid van de testcase te
garanderen is er welbewust van afgezien om ook vrouwen tot de opleiding
toe
te laten. Ter zitting heeft de wederpartij aangegeven dat het praktijkcentrum
zich nog beraadt over de vraag of de cursus in de huidige vorm voortgezet
zal
worden.

3.9. In de opleiding tot beveiligingsmedewerker vormen taalvaardigheid
en
cultuurkennis essentiële onderdelen. Het zal duidelijk zijn dat een
dergelijke opleiding om die reden niet geschikt was voor verzoeker die,
gezien zijn relatief hoge vooropleiding, aan die onderdelen geen behoefte
had. Verzoeker is niet geselecteerd omdat allochtone mannen voorrang hadden
bij deze opleiding.
Ook voor langdurig werklozen zijn instrumenten ontwikkeld die voor deze
groep
de toegang tot de arbeidsmarkt vereenvoudigen. Daarbij wordt veel aandacht
besteed aan motivatieversterkende activiteiten en sollicitatiebegeleiding.
Het gesprek dat met verzoeker in augustus 1996 is gevoerd, waarbij de
consulente van het arbeidsbureau aanwezig was, had dan ook tot doel mede
de
mogelijkheid te bezien of door verzoeker een speciaal traject, dat op zijn
situatie was toegesneden, zou kunnen gaan volgen.
Dit is inmiddels ook gebeurd.

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de selectie voor de
opleiding tot beveiligingsmedewerker onderscheid heeft gemaakt in strijd
met
de wetgeving gelijke behandeling.

4.2. De wederpartij heeft bij de selectie voor de opleiding tot
beveiligingsmedewerker de voorkeur gegeven aan allochtone mannen. De klacht
van verzoeker heeft derhalve betrekking op onderscheid op grond van ras.
De
Commissie heeft het onderzoek beperkt tot genoemde grond en niet ambtshalve
onderzocht of door de wederpartij onderscheid op grond van geslacht is
gemaakt. Immers, ook al zou daarvan sprake zijn, kan verzoeker als man
daar
geen aanspraken aan ontlenen. Bij een ambtshalve uitbreiding van het
onderzoek naar mogelijk onderscheid op grond van geslacht heeft verzoeker
derhalve geen belang.

4.3. Artikel 5 AWGB verbiedt, in samenhang met artikel 1 AWGB, het maken
van
onderscheid naar ras onder meer bij het laten volgen van onderwijs, scholing
en vorming tijdens of voorafgaand aan een arbeidsverhouding.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
onderscheid tussen personen op grond van ras.
Het begrip ras in de AWGB moet overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag. 13.).

Van het verbod op onderscheid naar ras mag slechts worden afgeweken als
er
sprake is van één van de wettelijke uitzonderingsgronden genoemd in artikel
2
lid 3 en lid 4 AWGB, namelijk in geval van respectievelijk voorkeursbeleid
of
van rasbepaaldheid van de functie.
In dit geval is de uitzondering genoemd in artikel 2 lid 3 AWGB relevant.
De
tekst van dit artikel luidt als volgt:
“Het in deze Wet neergelegde verbod van onderscheid geldt niet, indien
het
onderscheid tot doel heeft vrouwen of personen behorende tot een bepaalde
etnische of culturele minderheidsgroep een bevoorrechte positie toe te
kennen
ten einde feitelijke ongelijkheden op te heffen of te verminderen en het
onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel”.

4.4. Ingevolge artikel 5 lid 1 sub e AWGB is onderscheid verboden bij het
laten volgen van onderwijs, scholing en vorming tijdens of voorafgaand
aan
een arbeidsverhouding.
De Commissie stelt vast dat de onderhavige opleiding tot
beveiligingsmedewerker van de wederpartij tot doel heeft werkzoekende
allochtone mannen te laten herintreden op de arbeidsmarkt. In de brochure
staat dat de cursisten na de opleiding bereid dienen te zijn een baan te
aanvaarden. De klacht van verzoeker heeft betrekking op de selectie voor
genoemde opleiding, waarvan hij uitgesloten is. De Commissie stelt vast
dat
de klacht van verzoeker valt onder het bereik van artikel 5 lid 1 sub e
AWGB.

4.5. Ter beantwoording van de vraag of het voorkeursbeleid voor allochtonen
van de wederpartij voldoet aan de wettelijke criteria overweegt de Commissie
als volgt.

De wederpartij voert een voorkeursbeleid voor allochtone werkzoekenden,
gebaseerd op algemene statistische gegevens over de zwakkere
arbeidsmarktpositie van deze groep.

Daarnaast heeft zij gegevens verstrekt over de uitstroom van allochtone
werkzoekenden naar de arbeidsmarkt, via plaatsing door het arbeidsbureau.
Uit
deze gegevens blijkt dat er weliswaar verschillen zijn in de uitstroom
naar
de arbeidsmarkt tussen de verschillende etnische of culturele
minderheidsgroepen, maar dat voor de groep allochtone werkzoekenden als
geheel de plaatsingskans op de arbeidsmarkt 57% is ten opzichte van
autochtone werkzoekenden (100%). De wederpartij heeft geen gegevens verstrekt
over de uitsplitsing van deze plaatsingskansen naar opleidingsniveaus.
Het
pilot-project voor beveiligings-medewerker was bedoeld voor allochtone
werkloze mannen op
BO/MAVO-niveau. Uit statistische gegevens blijkt dat bij een gelijk
opleidingsniveau de werkloosheidskans van mannen uit de minderheden veel
groter is dan de werkloosheidskans van autochtone mannen. (Rapportage
minderheden 1997 (bijlage 4 bij Jaaroverzicht Integratie Etnische Groepen
1997), pag. 95.)
Op grond van het bovenstaande stelt de Commissie vast dat de wederpartij
voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een feitelijke
achterstand van allochtone werkzoekenden op de arbeidsmarkt en dat niet
gebleken is dat dit anders ligt voor de regio Zeeland waarin de wederpartij
haar werkzaamheden verricht.
Vervolgens is de vraag of het onderscheid in een redelijke verhouding staat
tot het doel.
Het doel van het voorkeursbeleid is het verminderen van de
achterstandssituatie van allochtone werkzoekenden. De Commissie constateert
dat het onderhavige pilot-project voor allochtonen een zestal
opleidingsplaatsen betrof waarvan vier personen inmiddels werkzaam zijn
en/of
een stageplaats hebben in de beveiligingsbranche. De Commissie is op grond
hiervan van oordeel dat het geven van voorrang aan allochtone kandidaten
bij
de opleiding een bijdrage kan leveren aan het gestelde doel, te weten het
verminderen van de achterstandspositie van allochtone werkzoekenden.

Tevens is de Commissie van oordeel dat de wijze waarop de wederpartij het
middel van voorkeursbeleid hanteert, voldoet aan het wettelijk vereiste
van
redelijke verhouding tussen middel en doel (proportionaliteit). De
wederpartij heeft aangegeven dat dit pilot-project slechts één van de
instrumenten was die ter beschikking staan om werkzoekenden te begeleiden
en
aan een baan te helpen. Ook ten behoeve van andere doelgroepen, zoals
langdurig werklozen en vrouwen, worden diverse begeleidings-instrumenten
en
-trajecten gehanteerd, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de
specifieke behoefte van de werkzoekende. In het geval van verzoeker is
een
individueel traject gestart.

Op grond van het bovenstaande komt de Commissie tot de conclusie dat voldaan
is aan de criteria die worden gesteld aan voorkeursbeleid op grond van
ras.
Derhalve heeft de wederpartij bij de selectie voor de onderhavige opleiding
geen direct onderscheid op grond van ras jegens verzoeker gemaakt.

4.6. Wellicht ten overvloede overweegt de Commissie voor wat het standpunt
van verzoeker betreft, dat er onderscheid jegens hem is gemaakt vanwege
het
feit dat er geen voorkeursbeleid is gevoerd voor de culturele
minderheidsgroep van langdurig werklozen, het volgende. Langdurig werklozen
vallen als groep niet onder het begrip culturele minderheid als bedoeld
in de
gelijke behandelings-wetgeving.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het Regionaal Bestuur voor
de
Arbeidsvoorziening Zeeland te Middelburg jegens de heer C.M.M. van den
B. te
‘s-Gravenpolder bij het laten volgen van onderwijs, scholing en vorming
tijdens of voorafgaand aan een arbeidsverhouding geen onderscheid naar
ras
heeft gemaakt zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 sub e van de Algemene wet
gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter), mw. mr. drs. M.G.Nicolai (lid Kamer), dhr. A. Kruyt (lid Kamer), mw. mr. G.H. Felix(secretaris Kamer)