Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Samenvatting
Partijen hebben enige tijd een relatie gehad. Daarna hebben ze nog regelmatig
contact gehad omdat de vrouw V., regelmatig op het dochtertje van B., de
man, paste. Medio maart deelt de vrouw aan de man mee dat zij niet meer
kan oppassen omdat zij ernstig ziek is. Op 1 april 1997 doet zij aangifte
bij de politie wegens vernieling van haar auto. Zij vermoedt dat de man
de dader is. Eind april 1997 doet zij aangifte bij de politie vanwege bedreiging
door de man. De vrouw vordert in kort geding een veroordeling tot een straatverbod
en een contactverbod voor een jaar. De president wijst beide verboden toe
voor een half jaar. In het appèlexploit heeft de man vier grieven geformuleerd,
en gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en,
opnieuw rechtdoende, de vrouw niet ontvankelijk zal verklaren, althans
de door haar gevraagde voorzieningen alsnog zal weigeren. Het hof bekrachtigt
het vonnis.
Volledige tekst
1. Verloop van het geding in hoger beroep
1.1. Appelant (B.) is bij exploit van 18 juni 1997 in hoger beroep gekomen
van een op 5 juni 1997 onder rolnummer KG 97/1341 OdC uitgesproken vonnis,
in kort geding gewezen door de president van de arrondissementsrechtbank
te Amsterdam tussen geïntimeerde (V.) als eiseres en B. als gedaagde.
1.2 In het appelexploit heeft B. vier grieven geformuleerd, en gevorderd
dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
V. niet- ontvankelijk zal verklaren, althans de door haar gevraagde voorzieningen
alsnog zal weigeren, met veroordeling van laatstgenoemde in de proceskosten
en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en op de minuut van dit arrest.
1.3 Bij memorie van antwoorde de grieven bestreden, en – zakelijk- geconcludeerd
dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van
B. in de kosten van het geding.
1.4 V. heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden, en -zakelijk-
geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling
van B. in de kosten van het geding.
1.5 Tenslotte hebben partijen de stukken van het geding in beide instanties,
waarvan de inhoud hier als ingevoegd geldt, aan het hof overgelegd voor
het wijzen van arrest.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar het appelexploit.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a) Partijen hebben gedurende enige tijd een affectieve relatie gehad. Nadien
hebben zij nog regelmatig contact met elkaar gehad, onder meer omdat V.
tot voor kort met een zekere regelmaat op het dochtertje van B. paste.
b) In verband met het zich medio maart 1997 openbaren van een ernstige
ziekte bij haar, heeft V. aan B. meegedeeld dat zij voorlopig niet in staat
was om op zijn dochter te passen, danwel hem anderszins met raad en daad
bij te staan.
c) Op 1 april 1997 heeft V. bij de politie aangifte gedaan van vernieling
van haar auto, waarbij zij het vermoeden heeft geuit dat B. hiervan de
dader was. Op 29 april 1997 heeft zij vervolgens aangifte gedaan van bedreiging
door B.
3.2 V. vorderde in eerste aanleg -zakelijk- B. te veroordelen tot een straatverbod
voor de duur van een jaar en een contactverbod, met veroordeling van B.
in de kosten van het geding. B. heeft zich hiertegen verweerd.
3.3 De president heeft de door V. gevraagde voorzieningen beide voor een
periode van zes maanden toegewezen en de kosten tussen partijen gecompenseerd
in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt. Tegen dit oordeel
richten zich de grieven.
3.4 Grief I komt op tegen het oordeel van de president dat, gelet op het
recente plaatsvinden van een aantal door hem aangegeven gedragingen, niet
valt uit te sluiten dat B. in de nabije toekomst wederom pogingen zal ondernemen
om met V. op haar hinderlijke wijze in contact te komen. B. voert hiertoe
aan dat hij al sinds eind april 1997 (nadat hij een brief van de raadsvrouw
van V. had ontvangen) er alles aan doet om te voorkomen dat hij V. tegenkomt.
De verboden zijn daarom volstrekt ten onrechte opgelegd, aldus B.
3.5 V. heeft zulks gemotiveerd betwist, daartoe onder meer stellende dat
B. zich juist daar ophoudt waar de kans dat hij haar tegenkomt het grootst
is en dat B. ook na de zitting van 27 mei 1997 diverse van haar kennissen
heeft benaderd in verband met het feit dat V. binnen afzienbare termijn
met vakantie naar het buitenland zou gaan. Bij die kennissen heeft B. navraag
gedaan of zij wisten wanneer V. met vakantie zou gaan. Gezien de omstandigheid
dat B. in prima heeft erkend een aantal malen te hebben postgevat voor
de woning van V. en/of haar moeder en van V. een keer zijn gevolgd, acht
het hof de voormelde stellingen van V. voorshands aannemelijk. In ieder
geval valt niet uit te sluiten dat B. in de nabije toekomst wederom pogingen
zal doen om met V. op voor haar hinderlijke wijze in contact te komen,
zodat de president terecht in deze zin heeft overwogen. De grief faalt.
3.6 Met grief II betoogt B. dat de president ten onrechte heeft overwogen
dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgegaan van het
door of namens hem versturen van dreigbrieven en/of het aanrichten van
vernielingen aan eigendommen van V. De president had, aldus B., moeten
overwegen dat hiervan absoluut niet met zekerheid kan worden uitgegaan
(onderstrepingen hof).
3.7 Nu -blijkens zijn vonnis- de president bij zijn oordeelsvorming er
niet van uit is gegaan dat B. dreigbrieven aan V. verstuurd zou hebben
en/of vernielingen aan eigendommen van V. zou hebben aangericht, heeft
B. bij deze grief geen belang.
3.8 Grief III houdt in dat de president ten onrechte heeft overwogen dat
het belang van V. bij de gevraagde voorziening zwaarder weegt dan het belang
van B. bij een onbeperkte bewegingsvrijheid in het ‘verboden gebied’. B.
heeft daartoe aangevoerd dat zijn vrienden in dit gebied wonen. Hij heeft
die vrienden, omdat hij niet werkt, hard nodig en hij kan ze, zo het verbod
wordt ‘bekrachtigd’ niet meer bezoeken. Bovendien komt hij zeer regelmatig
in het buurthuis “Het Molenhuis” dat in dit gebied ligt.
3.9 V. heeft gemotiveerd bestreden dat B’s vrienden in dit gebied wonen.
Voorts heeft zij opgemerkt dat ook zij regelmatig juist dit buurthuis bezoekt
terwijl er ook een buurthuis in B’s directe woonomgeving aanwezig is.
3.10 De president heeft op goede grond beslist dat B’s belang bij een onbeperkte
bewegingsvrijheid vooralsnog niet opweegt tegen het belang van de ernstig
zieke V. voorlopig door B. met rust te worden gelaten. Het hof neemt hierbij
in aanmerking dat, nadat B. in eerste aanleg had gesteld dat hij de hele
dag bij zijn vrienden in de modelmakersstraat verbleef, hij na de overweging
van de president dat genoemde straat niet in het litigieuze gebied ligt,
geheel in het algemeen spreekt over vrienden in de Molenwijk. Ook het door
hem gestelde “zeer regelmatig bezoek” in het buurthuis “Het Molenhuis”
wordt niet nader toegelicht, hetgeen -gelet op de kennelijke betwisting
door V. in eerste aanleg (vgl. overweging 6 van het bestreden vonnis)-
voor de hand had gelegen. Overigens zijn de verboden voor een betrekkelijk
korte periode (zes maanden) opgelegd. Ook grief III treft derhalve geen
doel.
3.11 Grief IV heeft blijkens de toelichting geen zelfstandige betekenis
en behoeft derhalve geen behandeling.
4. Slotsom
4.1 De grieven falen, zodat het beroepen vonnis moet worden bekrachtigd.
4.2 B. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het
appel worden verwezen.
5. Beslissing
Het hof:
– bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
– veroordeelt B. in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de
zijde van V. begroot op ƒ 1840,=, op de voet van het bepaalde in artikel
57b Rv te betalen aan de griffier van dit hof.
Rechters
Mrs Coeterier, Smit, Van den Blink