Instantie
Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Haarlem
Samenvatting
Eiseres heeft een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning
met als doel het verrichten van arbeid als zelfstandige. Eiseres is werkzaam
als zelfstandig gevestigd prostituée. De verblijfsvergunning wordt geweigerd
omdat met het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige als prostituée
geen wezenlijk economisch belang wordt gediend.
Nu prostitutie niet meer strafbaar is, is zonder nadere motivering niet
in te zien hoe het niet in het Nederlands belang is te achten dat werkzaamheden
als prostituée door vreemdelingen worden verricht. Dit klemt temeer nu
dit standpunt niet meer wordt ingenomen ten aanzien van vrouwen met een
EU-achtergrond. Bovendien heeft verweerder zich met het enkel inwinnen
van advies bij het ministerie van Economische Zaken niet voldoende gekweten
van zijn onderzoeksplicht. Zeker omdat in dit advies niet wordt uitgelegd
waarom prostitutie tegen betaling geen economische activiteit zou zijn.
Verweerder dient de vraag te beantwoorden of de kennelijk bestaande wens
tot regulering van het maatschappelijk verschijnsel prostitutie ertoe noopt
te erkennen dat er een zekere vraag naar deze vorm van dienstverlening
bestaat, waarin op legale basis moet worden voorzien.
Volledige tekst
De rechtbank sluit af met een dringend advies aan het ministerie van Justitie
de vraag te beantwoorden of er een zekere behoefte is aan prostitutie –
gezien de context van de uitspraak vermoed ik dat zij hier bedoelt: prostitutie
door vreemdelingen -, waarin op legale basis moet worden voorzien, en zo
ja, hoe deze voorziening dan gestalte moet krijgen. Precies dit is de vraag
die de politiek stelselmatig vermijdt. Opnieuw wordt zij daarvoor door
de rechter op de vingers getikt.
En opnieuw omzeilt het ministerie van Justitie in zijn reactie op deze
rechterlijke uitspraak een antwoord op deze vraag. Alvorens nader advies
te vragen aan EZ en VWS dient voldoende vast te staan dat de betrokken
vrouwen door de prostitutie over voldoende middelen van bestaan kunnen
beschikken, zoals de vreemdelingencirculaire eveneens eist om voor toelating
in aanmerking te komen (Vc A4/4.2 en B12/2.3). Tegen de achtergrond van
de verschillende manieren die de afgelopen jaren door het ministerie van
Justitie zijn bedacht – en door de rechter onderuit gehaald -, lijkt dit
slechts een zoveelste flauwe poging om arbeid in de prostitutie door vreemdelingen
te frustreren. Het laatste woord over zelfstandige arbeid in de prostitutie
is duidelijk nog niet gesproken.
Wat arbeid door vreemdelingen ‘voor anderen’ betreft (de hierboven besproken
‘eerste categorie’) heeft de minister van Justitie in de Memorie van Antwoord
bij het wetsvoorstel tot afschaffing van het absolute bordeelverbod (Kamerstukken
II 1997/98, 25 437, nr. 5, p. 28) inmiddels laten weten dat prostitutie
van de werking van de Wet arbeid vreemdelingen zal worden uitgesloten.
Daarmee is het monstrum van de vergunning die wel wordt vereist maar nooit
wordt verleend in ieder geval uit de wereld. Wel zal er dan wat anders
verzonnen moeten worden om aanvragen voor een verblijfsvergunning ten behoeve
van het uitoefenen van prostitutie ‘voor een ander’ te kunnen beoordelen.
En daarmee dienen nieuwe moeilijkheden zich al weer aan. De minister van
Justitie verwacht dat een verblijfsvergunning met als doel het kunnen werken
in de prostitutie in de regel niet zal worden verleend, ‘omdat met de komst
van buitenlandse prostituées in ieder geval geen wezenlijk Nederlands arbeidsmarktbelang
is gediend’, waaraan zij tussen haakjes toevoegt: ‘het verrichten van seksuele
handelingen met of voor derden betreft immers geen werkzaamheden die tot
de reguliere arbeidsmarkt kunnen worden gerekend’ (kamerstukken t.a.p.).
Het is de vraag hoe lang dit na de opheffing van het absolute bordeelverbod
kan worden volgehouden.
Ook overigens is het de vraag of dit beleid van het ministerie van Justitie
– als al zijn inspanningen de naam ‘beleid’ verdienen – verstandig is.
In het kader van de Wet arbeid vreemdelingen zou nog enige controle mogelijk
zijn op vreemdelingen die in Nederland in de prostitutie werken en, belangrijker,
op de omstandigheden waaronder en de plek waar zij werken. Bij arbeid door
zelfstandigen is dat vrijwel onmogelijk.
Maar in ieder geval is prostitutie arbeid – of zo men wil: een economische
activiteit -, zo veel wordt zo langzamerhand duidelijk. Wel lijkt vooralsnog
elke consequentie daarvan steeds weer op de overheid bevochten te moeten
worden. De rechter vervult daarbij een belangrijke rol: inconsequenties
worden genadeloos onderuit gehaald.
Roelof Haveman
Rechters
Mrs Schotman, Van der Meer, Greeuw