Instantie: Commissie gelijke behandeling, 22 december 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Ambtenaren van een Academisch Ziekenhuis krijgen een tegemoetkoming voor
hun ziektekosten. De tegemoetkoming wordt naar rato van de omvang van het
dienstverband berekend. Een medewerker van het ziekenhuis is van mening
dat hiermee in strijd wordt gehandeld met het verbod op onderscheid naar
arbeidsduur (WOA).
Of een naar rato toekenning voldoet aan de door de WOA gestelde gelijkheidseisen,
hangt af van de aard van de voorziening en de strekking van de regeling.
De Commissie concludeert dat deeltijders maar een deel van de tegemoetkoming
krijgen en voltijders de volledige tegemoetkoming, terwijl de kosten voor
ieder in principe even hoog zijn. Hierdoor worden deeltijders onevenredig
benadeeld. Gezien de aard van de voorziening en de strekking van de regeling
oordeelt de Commissie dat de regeling in strijd met de WOA is.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 13 februari 1997 verzocht mevrouw (….) te
Hollandsche Rading (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling
(hierna: de Commissie) haar oordeel uit te spreken over de vraag of het
Academisch Medisch Centrum te Amsterdam (hierna: de wederpartij) jegens
haar onderscheid maakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster is werkzaam bij de wederpartij. Vanaf 1 januari 1996 is
bij de wederpartij het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag
onderwijs- en onderzoekspersoneel (ZKOO) van toepassing. Op grond van de
ZKOO komt aan ambtenaren een uitkering toe ter tegemoetkoming in de ziektekosten.
De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de omvang van het dienstverband.
Voor 1 januari 1996 gold een Ziektekosten-verordening (ZKV), welke de tegemoetkoming
in de ziektekosten niet afhankelijk stelde van de omvang van het dienstverband.
Volgens verzoekster is het nieuwe besluit in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Partijen zijn vervolgens opgeroepen voor een zitting op 28 oktober
1997.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– dhr. mr. (….) (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij
– mw. mr. (….)

van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– dhr. prof. mr. P.F. van der Heijden (lid Kamer)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– mw. mr. G.H. Felix (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Door de wederpartij wordt aan haar ambtenaren een uitkering toegekend
ter tegemoetkoming in de ziektekosten. Deze tegemoet-koming wordt verstrekt
op basis van het ZKOO (Koninklijk Besluit van 7 april 1995, Staatsblad
1995, 251, zoals gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 25 september 1995,
Staatsblad 1995, 455.). Deze regeling is ingevoerd naar aanleiding van
afspraken met de werknemerscentrales in het kader van de integratie van
de wederpartij met de medische faculteit van de Universiteit van Amsterdam.
Afgesproken is de ZKOO over te nemen als een voor de eigen sector geldende
regeling Tegemoetkoming Ziektekosten Academische Ziekenhuizen (ZKAZ). Vanaf
begin 1996 zijn wijzigingen in de ZKOO-regeling niet meer van toepassing
op de ZKAZ. Eventuele wijzigingen worden vastgesteld op landelijk niveau
in het
andelijk Overleg Academische Ziekenhuizen tussen werkgevers en werknemerscentrales.
Voor 1 januari 1996 gold voor de ambtenaren bij de wederpartij de ZKV-regeling
op basis waarvan alle ambtenaren een gelijke tegemoetkoming ziektekosten
ontvingen.

Op een deel van het personeel van de wederpartij is de Ziekenfondswet niet
van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat de werknemer zelf de totale kosten
voor de premie van de eigen ziektekostenverzekering draagt. De ZKOO is
door de overheid in het leven geroepen ter wille van de rechtsgelijkheid
tussen personeel in de overheidssector dat niet onder de Ziekenfondswet
valt en overige werknemers.

3.2. De hoogte van de tegemoetkoming wordt op basis van artikel 4 ZKOO
vastgesteld. Blijkens dit artikel is deze hoogte (onder andere) gerelateerd
aan de premiekosten voor een particuliere ziekte-kostenverzekering. Artikel
10 ZKOO bepaalt onder meer dat voor de werknemer die één of meer betrekkingen
met een omvang van minder dan de normbetrekking bekleedt, de tegemoetkomingen
een evenredig deel van de tegemoetkomingen bij een volledige werktijd bedragen.
De tegemoetkoming wordt naar keuze één- of tweemaal per jaar uitgekeerd.
Men krijgt alleen een tegemoetkoming over de maanden van het jaar dat men
in dienst is geweest.

Voor 1 januari 1996 gold bij de wederpartij in plaats van het ZKAZ, de
ZKV regeling. Deze regeling kende een tegemoetkoming toe ongeacht de omvang
van het dienstverband van de werknemer. Bij de invoering van ZKOO/ZKAZ
heeft de wederpartij een overgangs-regeling gehanteerd ter compensatie
van het financiële nadeel dat deeltijdwerkers voor het jaar 1996/1997 ondervinden
vanwege de invoering van de ZKAZ.

3.3. Naast de ZKAZ is de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel
(ZVO) van toepassing op het personeel in dienst van de wederpartij. Uit
de Nota van Toelichting bij de wijziging van de ZVO-regeling in 1994 volgt
dat het uitgangspunt van de regeling is dat ziektekosten in het algemeen
geen hoger beslag behoren te leggen op het inkomen van het overheidspersoneel
dan op dat van werknemers in de markstsector, alsook dat geen hogere tegemoet-koming
wordt toegekend dan elders de regel is (Staatsblad 1994, 651.). De regeling
geldt voor de ziektekosten die voor eigen rekening blijven van de betreffende
ambtenaren als ze in voldoende mate zijn verzekerd tegen het risico van
ziektekosten.
Op grond van de ZVO-regeling komt een ambtenaar in aanmerking voor een
tegemoetkoming in de premiekosten en de kosten van geneeskundige verzorging
indien een drempelbedrag wordt overschreden (artikel 7 en 9 ZVO-regeling).
Dit drempelbedrag wordt jaarlijks vastgesteld en is de som van een bepaald
percentage van het inkomen van de ambtenaar (In 1997 is dit percentage
3,1%.), het effect van de fiscale bijtelling van het werkgeversdeel van
de ziekenfonds-premie en de nominale premie Ziekenfondswet per volwassene
per jaar. De tegemoetkoming die een ambtenaar reeds heeft ontvangen op
grond van het ZKAZ en de vergoedingen die de particuliere ziektekostenverzekeraar
reeds heeft gegeven worden op de op grond van de ZVO-regeling te declareren
ziektekosten in mindering gebracht.

3.4. Verzoekster heeft een dienstverband bij de wederpartij van 24 uur
per week. De aan verzoekster uitgekeerde tegemoetkoming in de ziektekosten
wordt naar rato van de omvang van haar dienstverband vastgesteld.

3.5. Op 1 januari 1997 is -vanwege de integratie van de Faculteit der Geneeskunde
van de Universiteit van Amsterdam met de wederpartij- op het personeel
van de faculteit en dat van de wederpartij één rechtspositiereglement van
toepassing, namelijk het Rechtspositiereglement Academisch Ziekenhuis bij
de Universiteit van Amsterdam voor het ziekenhuispersoneel.

De standpunten van partijen

3.6. Verzoekster stelt het volgende.

Door de overgang naar het ZKAZ worden deeltijdwerkers benadeeld. Bij de
wederpartij werken veel meer vrouwen dan mannen in deeltijd, waardoor vooral
vrouwen worden getroffen.

De tegemoetkoming op grond van de (oude) ZKV-regeling is te beschouwen
als een loonbestanddeel met een bestemmingskarakter, omdat deze is bedoeld
om de op de werknemer drukkende ziekte-kosten geheel of gedeeltelijk te
dekken. Deze tegemoetkoming wordt niet in tijd opgebouwd. De werknemer
krijgt onder de ZKV-regeling namelijk per persoon, voor zichzelf en onder
bepaalde voorwaarden ook voor zijn gezinsleden, een vast bedrag uitgekeerd.
Dit bedrag wordt periodiek aangepast aan de prijsstijging en is dus voor
alle ambtenaren, ongeacht de omvang van het dienstverband, gelijk.

De tegemoetkoming op grond van het ZKAZ wordt daarentegen uitgekeerd naar
evenredigheid van de omvang van het dienstverband. Doordat de tegemoetkomingsbedragen
op grond van de ZKAZ hoger zijn dan die van de ZKV-regeling, heeft de verandering
in het algemeen tot gevolg dat voltijdwerkers er financieel op vooruitgaan
terwijl deeltijdwerkers erop achteruitgaan.

Volgens verzoekster gaat het niet om de vraag of een tegemoet-koming die
naar evenredigheid van de omvang van de arbeidsverhouding wordt vastgesteld,
in overeenstemming is met het beginsel van gelijke behandeling, maar of
de karakterverandering van de tegemoetkoming (van volledig naar pro rata
voor deeltijdwerkers) dat is.

Ter zitting wordt namens verzoekster nog verduidelijkt dat het vergoedingenstelsel
van de overheid niet de uitgangspunten deelt van de Ziekenfondswet, te
weten solidariteit en draagkrachtbeginsel.

3.7. De wederpartij stelt het volgende.

Het doel van de regeling is een directe tegemoetkoming in de premiekosten.
De regeling maakt deel uit van een systeem van lastenverdeling van ziektekosten
tussen de werkgever en de werknemer. Er kan in alle redelijkheid en billijkheid
worden besloten om deeltijdwerkers een vergoeding naar rato toe te kennen,
aangezien er geen wettelijke verplichting bestaat om in een dergelijke
tegemoetkoming te voorzien. Indien een medewerker ervoor kiest om in deeltijd
te werken, is het onevenwichtig om ook voor de tijd dat de medewerker niet
werkt een evenredige bijdrage te leveren in de vergoeding van de ziektekosten.
De aan de regeling ten grondslag liggende objectieve en zakelijkemotivering
en afweging houden een toereikende rechtvaardigingsgrond in voor de gekozen
oplossing.

De bezwaarschriftcommissie van de wederpartij heeft in de bezwaarschriftprocedure
die onder andere door verzoekster is gevoerd naar aanleiding van de ZKOO,
besloten het bezwaar ongegrond te verklaren. Zij acht de betaling van een
tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de omvang van de aanstelling,
noch de wijziging van het karakter van de tegemoetkoming in strijd met
het bepaalde in artikel 125g, eerste lid, Ambtenarenwet (De bezwaarschriftcommissie
verwijst in haar uitspraak naar het oordeel 95-27 van de Commissie gelijke
behandeling.).

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. Verzoekster klaagt dat de overgang van een volledige vergoeding voor
iedereen naar een vergoeding naar rato van de omvang van het dienstverband
wat deeltijdwerkers betreft een verboden indirect onderscheid naar geslacht
inhoudt. Verzoekster benadrukt bij haar klacht dat het haar met name gaat
om de verandering in uitgangspunten wat betreft de vroegere en huidige
regeling. De Commissie merkt terzake op dat de uitgangspunten van de regeling
aan bod komen bij de beantwoording van de onder punt 4.3. geformuleerde
rechtsvraag en derhalve geen zelfstandige toetsing meer behoeven.

4.2. Op grond van de Wet van 3 juli 1996, houdende wijziging van het Burgerlijk
Wetboek (BW) en de Ambtenarenwet (AW) in verband met het verbod tot het
maken van onderscheid tussen werknemers naar arbeidsduur (WOA), is onder
meer artikel 125g, eerste lid, AW tot stand gekomen (Staatsblad 1996, 391.).
De Commissie zal daarom eerst onderzoeken of er in casu sprake is van onderscheid
op grond van arbeidsduur in strijd met de WOA. Als dit niet het geval is
wordt onderzocht of er sprake is van onderscheid naar geslacht.

Artikel 125g, eerste lid, AW bepaalt dat het bevoegd gezag geen onderscheid
mag maken tussen ambtenaren op grond van een verschil in arbeidsduur in
de voorwaarden waaronder een aanstelling wordt verleend, verlengd of wordt
beëindigd, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.

Nu het in casu gaat om een tegemoetkoming die voortvloeit uit de dienstbetrekking
van een ambtenaar waar de ambtenaar uit hoofde van zijn betrekking recht
op heeft, gaat het om een arbeidsvoorwaardelijke regeling. De norm van
artikel 125g, AW is derhalve van toepassing op de ZKAZ.

4.3. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster een verboden
onderscheid naar arbeidsduur maakt door de tegemoet-koming in de ziektekosten
naar evenredigheid van de omvang van de dienstbetrekking te verstrekken.

4.4. De systematiek die volgens de Memorie van Toelichting (MvT) moet worden
toegepast bij toetsing of een regeling in strijd is met de WOA is als volgt.
Eerst moet worden onderzocht of sprake is van een benadeling op grond van
arbeidsduur. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet bekeken
worden of het onderscheid objectief gerechtvaardigd is.

4.5. De eerste vraag die derhalve moet worden beantwoord, is of deeltijdwerkers
op grond van hun arbeidsduur worden benadeeld door de naar rato toekenning
van de tegemoetkoming in de ziektekosten. (Tweede Kamer, 1995-1996, 24498,
nr. 3, p. 9.)

Hieromtrent kan het volgende worden overwogen.

In eerdere oordelen van de Commissie is de vraag aan de orde geweest of
een soortgelijke regeling in strijd was met het verbod op ongerechtvaardigd
indirect onderscheid naar geslacht. De Commissie oordeelde toen dat er
geen sprake van een ongelijke behandeling was, aangezien de arbeidsvoorwaarde
werd opgebouwd per gewerkte tijd zodat een deeltijdfactor geen ongelijke
behandeling inhield. De Commissie ging er in deze oordelen derhalve vanuit
dat een pro rata toekenning een gelijke behandeling van deeltijdwerkers
en voltijdwerkers inhield. (Commissie Gelijke Behandeling 95-27 en Commissie
Gelijke Behandeling 95-28.)

Inmiddels is de WOA in werking getreden. De Commissie ziet hierin aanleiding
voor herbezinning op bovenstaand standpunt. Met name de rechtvaardiging
van een proportionele vergoeding voor deeltijdwerkers, aan de hand van
de opbouw in gewerkte tijd van het recht, komt door de totstandkoming van
de WOA in een ander licht te staan.

In de MvT op de WOA wordt opgemerkt dat het van de aard en de strekking
van de betrokken arbeidsvoorwaarde afhangt of toekenning naar rato van
het aantal arbeidsuren, een identieke behandeling of een nog andere handelwijze
in overeenstemming is met het beginsel van gelijke behandeling. Op deze
wijze dient per arbeidsvoorwaardelijke regeling bezien te worden welke
gedragslijn uitgangspunt behoort te zijn (Tweede Kamer, 1995-1996, 25598,
nr. 3, p. 8-9.).

Ten aanzien van de zogenaamde bijzondere geldelijke voordelen wordt in
de MvT opgemerkt dat deze in het algemeen ten minste naar evenredigheid
van het aantal gecontracteerde uren behoort te worden toegekend (MvT, p.
11.). Het gaat daarbij om voordelen die niet per betaalperiode worden toegekend.
Als voorbeeld van dergelijke regelingen worden genoemd eenmalige uitkeringen,
feestdagen-toeslagen, een werkgeversbijdrage in een particuliere ziekte-kostenverzekering.
Het gaat hierbij in ieder geval om voordelen die niet direct samenhangen
met de uitoefening van het werk.
Van deze voordelen dient afhankelijk van de aard en strekking van de betrokken
arbeidsvoorwaarde te worden vastgesteld of toekenning naar rato van het
aantal arbeidsuren, dan wel een identieke behandeling, dan wel nog andere
handelwijze in overeenstemming is met het beginsel van gelijke behandeling.
Hiervan is geen sprake als naar rato toekenning dient te worden aangemerkt
als benadeling van deeltijdwerkers zonder dat daarvoor een voldoende objectieve
rechtvaardigingsgrond aanwezig is.
Op een andere plaats wordt een en ander aan de hand van het voorbeeld van
een feestdagengratificatie nader uitgelegd. (Tweede Kamer, 1995-1996, 24
498, nr. 5, blz. 12.) “Een feestdagengratificatie zal tenminste naar rato
moeten worden toegekend. Dat is de ondergrens. Maar het is ook denkbaar
dat uit het doel waarmee de werkgever een gratificatie verstrekt voortvloeit
dat ieder een even hoge gratificatie ontvangt.
Bijvoorbeeld als de werkgever met de gratificatie beoogt de inzet van de
werknemers voor het bedrijf te belonen ongeacht in welke functie of functie-omvang
zij werkzaam zijn”.

Het principe van de WOA dat bij deeltijdarbeid de naar rato
doorberekening van de duur van het dienstverband in de arbeidsvoorwaarden
niet in alle gevallen een gelijke behandeling inhoudt komt overeen met
jurisprudentie van het HvJ EG. (Impliciet HvJ EG, 2 oktober 1997, nr. C-100/95;
expliciet AG La Pergola in dezelfde zaak.)

De Commissie leidt uit het voorgaande af dat de wetgever beoogd heeft de
beantwoording van de vraag of naar rato toekenning van geldelijke voordelen
met de gelijkheidseisen strookt, afhankelijk te maken van de aard van de
voorziening in kwestie en tevens van de strekking van de betreffende regeling.

4.6. Ten aanzien van de aard van de voorziening overweegt de Commissie
als volgt.
Een bijzonder geldelijk voordeel als de tegemoetkoming ziektekosten heeft
-naar het oordeel van de wetgever- kennelijk niet het karakter van een
in de tijd opgebouwd beloningsaspect als het salaris of een overwerkvergoeding,
zodat naar rato behandeling van deeltijdwerkers niet zonder meer in overeenstemming
is met het beginsel van gelijke behandeling.
De vergoeding heeft echter evenmin de aard van een vergoeding voor feitelijk
voor de werkgever gemaakte kosten, die iedereen vergoed behoort te krijgen.
Daar komt nog bij dat de tegemoetkoming ZKAZ qua aard evenmin vergelijkbaar
is met het in de particuliere sector gehanteerde systeem van de Ziekenfondswet
en de uitvoeringsbesluiten. In de laatste regelingen wordt bij de nominale
premiestelling en het verstrekkingenpakket geen onderscheid tussen voltijdwerkers
en deeltijdwerkers gemaakt. Ook bestaan daar geen drempelvereisten in de
zin van een minimum omvang van het dienstverband of een minimum bedrag
aan inkomsten.
De tegemoetkoming ziektekosten dient derhalve als een
eigensoortige arbeidsvoorwaarde met de volgende specifieke
kenmerken te worden beschouwd. De tegemoetkoming is geen
rechtstreekse vergoeding van de totale kosten, omdat het uit te keren bedrag
niet gelijk is aan de feitelijk gemaakte ziekte-
kosten. De vergoeding is niet direct gerelateerd aan het salaris of de
te verrichten werkzaamheden. De uitkering wordt echter wel gegeven voor
een specifiek doel. De hoogte is bij indiensttreding niet onderhandelbaar
zoals andere arbeidsvoorwaarden, c.q. beloningsbestanddelen.

Zoals gesteld, is de tegemoetkoming naar zijn aard te beschouwen als een
eigensoortige arbeidsvoorwaarde die zich niet geheel met andere arbeidsvoorwaarden
laat vergelijken. De Commissie dient derhalve te onderzoeken of het gezien
de strekking van de ZKAV in overeenstemming met het voorschrift van gelijke
behandeling is indien de tegemoetkoming naar rato van het aantal gecontracteerde
uren wordt toegekend.

Hieromtrent overweegt de Commissie het volgende.
De regeling maakt deel uit van een systeem van lastenverdeling van ziektekosten
tussen de overheid en haar personeel. Doel van de regeling is ambtenaren
die zich particulier voor ziektekosten moeten verzekeren, in een vergelijkbare
positie te brengen met verplicht verzekerden krachtens de Ziekenfondswet.
Hoewel de bewoordingen van de ZKAZ/ZKOO aangeven dat de tegemoetkoming
bedoeld is voor de ziektekosten in het algemeen, gaat de Commissie er vanuit
dat de tegemoetkoming feitelijk gezien kan worden als een tegemoetkoming
in de premiekosten (Vergelijk, Commissie gelijke behandeling, 18 juli 1995,
oordeel 95-27.). De regeling kent immers een tegemoetkoming die onder meer
gerelateerd is aan de premie voor een standaard particuliere ziektekosten-verzekering.
Dit bedrag wordt bovendien toegekend ongeacht de werkelijke ziektekosten
in een bepaald tijdvak. (Men moet echter wel een particuliere ziektekostenverzekering
hebben afgesloten.) Het gaat om een toekenning die gegeven wordt om specifieke
kosten te bestrijden maar dan in de vorm van een “lumpsum” in plaats van
een rechtstreekse vergoeding van de betreffende kosten.
De “lumpsum” is niet afhankelijk van de hoogte van het salaris maar is
uitsluitend gerelateerd (zij het niet rechtstreeks) aan de te betalen premie.
De tegemoetkoming wordt toegekend aan een ieder die (grofweg) niet verplicht
verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet, in dienst is bij de wederpartij
en een particuliere ziektekosten-verzekering heeft afgesloten en aan diens
eventuele gezinsleden die krachtens de bepalingen van de regeling voor
tegemoetkoming in de ziektekosten in aanmerking komen.

Op grond van het bovenstaande komt de Commissie tot het oordeel dat -gelet
op de strekking van dit geldelijke voordeel- deeltijdwerkers door de naar
rato toekenning van de tegemoetkoming in de ziektekosten worden benadeeld.
De Commissie wordt in dit oordeel gesterkt door het volgende.
Aan de ene kant vindt een ongelijke behandeling plaats van deeltijdwerkers
die op het zelfde niveau zijn ingeschaald als voltijdwerkers, maar een
lagere tegemoetkoming in de ziektekosten krijgen. Aan de andere kant vindt
een ongelijke behandeling
plaats van deeltijdwerkers die in absolute zin een gelijk salaris als voltijdwerkers
verdienen, maar eveneens een lagere tegemoetkoming in de ziektekosten krijgen.
Omdat de premie ziektekostenverzekering voor iedereen in absolute zin gelijk
is, drukken de ziektekosten bij een naar rato vergoeding zodoende zwaarder
op het inkomen van deeltijdwerkers dan op dat van voltijdwerkers. Dit is
-gelet op de gestelde feiten- ook in de individuele situatie van verzoekster
het geval.

Een en ander overziend komt de Commissie tot de conclusie datnaar rato
toekenning van de ZKAZ-vergoeding neerkomt op
onderscheid in de zin van de artikel 125g, eerste lid, AW.

4.7. Nu is vastgesteld dat sprake is van onderscheid van deeltijd-werkers
naar arbeidsduur in de zin van artikel 125 g, eerste lid, AW, komt de vraag
aan de orde of sprake is van een objectieve rechtvaardiging.
Bij het beoordelen van de vraag of het gemaakte onderscheid
gerechtvaardigd is, zoekt de Commissie aansluiting bij de criteria die
met betrekking tot de objectieve rechtvaardiging bij indirect onderscheid
tussen mannen en vrouwen door het HvJ EG zijn ontwikkeld. (Dit stemt overeen
met hetgeen hierover in de MvT van de WOA is opgemerkt, Tweede Kamer, 1995-1996,
24498, nr.3, p. 13.) Op basis van deze criteria toetst de Commissie of:
– het met betreffende handelwijze nagestreefde doel zwaarwegend en legitiem
is;
– de middelen die gekozen zijn geschikt en noodzakelijk zijn om het doel
te bereiken.

Ten aanzien van de vraag of sprake is van een zwaarwegend en legitiem doel
van de regeling overweegt de Commissie het
volgende.
Het doel van de regeling is het scheppen van rechtsgelijkheid tussen ambtenaren
en overige werknemers met betrekking tot de ziektekosten. Als zodanig vloeit
de regeling voort uit de overheidstaken met betrekking tot de gezondheidszorg.
Daarbij dient het doel dat ziektekosten voor bepaalde categorieën
werknemers niet onevenredig zwaar uitvallen een zwaarwegend en legitiem
belang.
De naar rato uitkering van de ziektekostenvergoeding dient een bepaald
financieel belang van de wederpartij. Het is vaste jurisprudentie van de
Commissie dat financieel-economische overwegingen op zich niet voldoende
zijn om als objectieve rechtvaardigingsgrond te dienen. (Zie Commissie
gelijke behandeling, 4 februari 1997, oordeel 97-13, zie ook: HR 24 april
1992, NJ 1992, 689 en HR 30 september 1992, NJ 1994, 495.) Zulks is alleen
het geval wanneer sprake is van zeer zwaarwegende belangen. Het financiële
nadeel als ook deeltijdwerkers een volledige vergoeding zouden krijgen
is onmiskenbaar aanwezig, maar een dergelijk systeem heeft voor 1 januari
1996 bij de wederpartij ook langdurig gefunctioneerd.

Over de vraag of het middel geschikt en/of proportioneel is heeft de wederpartij
aangegeven dat zulks moet worden beoordeeld in samenhang met de ZVO-regeling,
omdat de betwiste regeling deel uit maakt van een systeem van lastenverdeling
van ziektekosten tussen de werkgever en de werknemer. Op grond van de ZVO-regeling
komt een ambtenaar in aanmerking voor een tegemoetkoming in de premiekosten
en de kosten van geneeskundige verzorging indien een drempelbedrag wordt
overschreven.
Het merendeel van de deeltijdwerkers komt evenwel niet toe aan een aanvullend
beroep op de ZVO-voorziening. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de hoogte
van het drempelbedrag dat voor ZVO-aanvulling wordt gehanteerd. Anderzijds
betreft het verstrekkingenpakket van de ZVO alleen vrij exceptionele ziektekosten.
Een en ander geldt uiteraard ook voor voltijdwerkers, maar met dien verstande
dat als beiden geen gebruik van de aanvullende voorziening kunnen maken
de ziektekosten van de deeltijdwerkers veel zwaarder op het inkomen drukken
dan de ziektekosten van de voltijdwerkers.
De ZVO-voorzieningen blijken in geval van deeltijdwerkers pas echt effectief
als aanvullende ziektekostenvergoeding als er sprake is van zeer kleine
dienstverbanden met lage inkomens.
In dergelijke gevallen zou een ZKAZ-vergoeding naar rato van de omvang
van het dienstverband in samenhang met de ZVO-regeling mogelijkerwijs een
geschikt en/of proportioneel middel kunnen zijn. Bij de overige deeltijdwerkers
is dit echter niet het geval. Zoals vastgesteld onder 4.4. kunnen zich
hierbij zelfs gevallen voordoen waarin een deeltijdwerker met hetzelfde
inkomen als een voltijdwerker een hoger bedrag aan ziektekosten voor eigen
rekening dient te nemen. Hiervoor is -in het licht van de ratio van de
ZKAZ-regeling- geen redelijke argumentatie aanwezig. De Commissie is van
oordeel dat de naar rato-regeling zoals deze luidt geen geschikt en/of
proportioneel middel is om het gestelde doel te bereiken.

De Commissie komt derhalve tot de conclusie dat voor het geconstateerde
onderscheid geen objectieve rechtvaardiging aanwezig is, zodat de onderhavige
naar rato tegemoetkoming ZKAZ in strijd met artikel 125g, eerste lid, AW
is.

4.8. Nu de Commissie heeft geconstateerd dat het desbetreffende onderdeel
van de ZKAZ-regeling verboden onderscheid naar arbeidsduur oplevert, kan
de vraag of er sprake is van indirect onderscheid op grond van geslacht
onbesproken blijven.

4.9. Wellicht ten overvloede merkt de Commissie op dat in geval een volledige
werkweek wordt verdeeld over meer dan één dienst-betrekking bij de overheid,
meerdere tegemoetkomingen in de ziektekosten worden verkregen. In dat geval
zijn tegemoetkomingen naar rato van de omvang van de dienstverbanden niet
in strijd met de WOA, omdat het de bedoeling van de wetgever is dat deeltijdwerkers
in totaal niet meer dan een volledige vergoeding krijgen. Met dien verstande
dat, ingeval de werkweek van een deeltijd-werker met meer dan één dienstverband
in totaal niet het volledige aantal uren bedraagt, de deeltijdwerker een
gelijke tegemoetkoming als de voltijdwerker dient te ontvangen.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie is van oordeel dat het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam
vanwege de naar rato verstrekking van de tegemoetkoming ziektekosten op
basis van de regeling Tegemoetkoming Ziektekosten Academisch Ziekenhuizen
jegens mevrouw (….) te Hollandsche Rading verboden onderscheid naar arbeidsduur
heeft gemaakt zoals bedoeld in artikel 125g, eerste lid, Ambtenarenwet.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), dhr. prof. mr. P.F. vander Heijden (lid Kamer), mw. mr. L. Mulder (lid Kamer), mw. mr. G.H. Felix(secretaris Kamer)