Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Een instelling verzocht de Commissie om een oordeel te geven over een regeling
voor oudere medewerkers die uit twee onderdelen bestaat. Het eerste onderdeel
houdt in dat werknemers van 57 jaar en ouder met een dienstbetrekking vanaf
50% van een volledig dienstverband in een glijdende schaal -van 5 tot 15%-
minder behoeven te werken dan jongere werknemers. Het tweede onderdeel
houdt in dat werknemers met een fysiek of psychisch belastende functie
van 57 jaar en ouder met minimaal 50% van een volledig dienstverband kunnen
opteren voor een fysiek lichtere functie of voor een lagere functie met
behoud van salaris.
Voor beide onderdelen overweegt de Commissie dat werknemers van 57 jaar
en ouder met een dienstverband van minder dan 50% benadeeld worden ten
opzichte van werknemers van dezelfde leeftijd met een dienstverband van
50% en meer. Deze benadeling levert onderscheid naar arbeidsduur op. De
Commissie oordeelt echter dat de seniorenregeling van de instelling op
dit moment gerechtvaardigd geacht kan worden. Het is aannemelijk dat langere
werktijden een meer dan evenredige hersteltijd vergen voor oudere werknemers.
De Commissie is wel van oordeel dat de instelling gehouden is tot een nauwkeurige
evaluatie van de regeling, zodat nieuwe inzichten en onderzoek eventueel
tot een herziening van de regeling kunnen leiden.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 2 juni 1997 verzocht de Stichting Provinciale Bibliotheek Centrale
Gelderland te Arnhem (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling
(hierna: de Commissie) haar oordeel uit te spreken over de vraag of de
door verzoekster ingevoerde seniorenregeling in overeenstemming is met
de Wet onderscheid arbeidsduur (WOA) (Staatsblad 1996, 391.).
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Verzoekster heeft haar standpunt schriftelijk nader toegelicht.
De Commissie heeft verzoekster opgeroepen voor een zitting op 27 oktober
1997.
2.2. Bij deze zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– dhr (….) (adjunct-directeur)
– dhr mr H. van Ravenhorst (advocaat)
van de kant van de Commissie:
– mw prof. mr J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– dhr prof. mr A.W. Heringa (lid Kamer)
– dhr mr W.A. van Veen (lid Kamer)
– mw mr G.H. Felix (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is een koepel- en service-organisatie van en voor (openbare)
bibliotheken in de provincie Gelderland.
De medewerkers van openbare bibliotheken in de provincie zijn bij verzoekster
in dienst, met uitzondering van de medewerkers van een aantal bibliotheken
in grotere steden.
Met ingang van 1 september 1995 heeft verzoekster ten behoeve van oudere
medewerkers een regeling ingevoerd als aanvulling op artikel 15 en als
uitwerking van artikel 30 lid 1 onder l van de CAO Openbare Bibliotheken.
Artikel 15 van deze CAO luidt:
“Op verzoek van de werknemer in volledige dienst die de leeftijd van zestig
jaar heeft bereikt, wordt de voor hem geldende werktijd verkort met een
halfuur per dag met behoud van salaris.” (Tot 1 juli 1997 gold een full-time
werkweek van 40 uur. Per 1 juli 1997 geldt een full-time werkweek van 36
uur. Zie artikel 14* van de CAO.)
Artikel 30 van deze CAO noemt een aantal gevallen waarin extra verlof van
korte duur wordt verleend met behoud van salaris. Op grond van lid 1 onderdeel
l. kan de werkgever, wanneer hiertoe aanleiding bestaat, ook in andere
situaties extra verlof verlenen, zoals in casu vanaf een bepaalde leeftijd.
3.2. De regeling van verzoekster is ingevoerd per september 1995 en herzien
met ingang van 1 juli 1997. De regeling bestaat uit twee onderdelen.
De regeling per 1 juli 1997 luidt, voorzover relevant, als volgt:
“1 Uitgangspunt
Werknemers die ouder worden kunnen behoefte krijgen aan een ander werktempo,
andere werkinhoud, meer of minder bijscholing en minder werkuren. Om aan
deze behoefte tegemoet te komen, is een aantal zaken in deze regeling vastgelegd.
De regeling biedt faciliteiten, waarbij iedere individuele werknemer zelf
bepaalt of hij van deze faciliteiten gebruik wil maken.
2 Doelgroep
Werknemers van 57 jaar en ouder, die minimaal 10 jaar werkzaam zijn bij
de instelling en een dienstverband hebben van minimaal 50% van een volledig
dienstverband.
3 Definities:
– Psychisch belastende functie: functie die voor meer dan 50% van de tijd
bestaat uit leiding geven, coördineren, beleidsmatig overleg voeren, of
werkzaamheden die volledig in een solopositie worden uitgevoerd.
– Fysiek belastende functie: functie die voor meer dan 50% van de tijd
bestaat uit tillen, sjouwen, verplaatsen meubilair, besturen van een bibliobus.
4 Faciliteiten:tijd
De werknemer die de leeftijd van 57 jaren heeft bereikt, en 18-25 uren
per week werkzaam is, kan per week 5% minder gaan werken met behoud van
loon. In die vermindering zijn de seniorendagen van het verlof verwerkt.
De werknemer die de leeftijd van 57 jaren heeft bereikt, en 25-30 uren
per week werkzaam is, kan per week 10% minder gaan werken met behoud van
loon.
De werknemer die de leeftijd van 57 jaren heeft bereikt, en 30 of meer
uren per week werkzaam is, kan per week 15% minder gaan werken met behoud
van loon. In die vermindering zijn de seniorendagen van het verlof verwerkt.
Deze situatie gaat in op de dag dat de werknemer 57 wordt, of later indien
de werknemer daarvoor kiest, en kan ten hoogste 5 jaren duren. Indien een
werknemer niet voornemens is van de
VUT-regeling gebruik te maken, zal hij pas op 60-jarige leeftijd van de
faciliteit ‘minder uren’ gebruik kunnen maken.
5 Aard van de werkzaamheden/salariëring
Indien een werknemer 57 jaar of ouder is, en gedurende 10 jaar of langer
minimaal 50% van een volledig dienstverband (Tot 1 juli 1997; minimaal
20 uren per week.) een fysiek belastende functie binnen de organisatie
bekleedt, kan hij voor een deel fysiek lichtere taken krijgen. Het gaat
dan om ten hoogste de helft van de uren. De periode waarin deze verschuiving
optreedt kan ten hoogste 5 jaren duren. Op basis van de functiebeschrijving
wordt beoordeeld of een werknemer een belastende functie vervult. Als fysiek
belastende functies worden onder andere aangemerkt: medewerker expeditie,
chauffeur, medewerker onderhoud.
Indien een werknemer 57 jaar of ouder is en 10 jaar of langer minimaal
50% van een volledig dienstverband een psychisch belastende functie binnen
de organisatie bekleedt, dan kan hij daarvan met behoud van alle rechten
afstand doen. Indien hij een functie accepteert die maximaal twee functieschalen
lager wordt gehonoreerd dan de eigen functie, kan hij met behoud van salaris
de lagere functie gaan vervullen. Dit op voorwaarde dat de periode waarin
hij salaris ontvangt dat hoger is dan functieschaal waarin hij taken uitoefent
maximaal 5 jaar is. Is de werknemer daarna nog in dienst, dan wordt het
salaris teruggebracht naar de werkelijke functieschaal. Op basis van de
functiebeschrijving wordt beoordeeld of een werknemer een belastende functie
vervult. Als psychisch belastende functies worden onder andere beschouwd:
afdelingshoofd, diensthoofd bibliotheekhoofd, rayondirecteur, directeur.
Indien een werknemer niet voornemens is van de VUT-regeling gebruik te
maken, zal hij pas op 60-jarige leeftijd van de faciliteit gebruik kunnen
maken.”
Uit de regeling blijkt dat wijzigingen in de CAO Openbare Bibliotheken
verwerkt worden in de regeling.
Werknemers die daarvoor in aanmerking komen, kunnen voor beide onderdelen
van de regeling opteren. Zij kunnen dus zowel voor taakverlichting in fysieke
en psychische zin als voor werktijdverkorting met behoud van salaris in
aanmerking komen.
3.3. Uit twee notities van verzoekster met betrekking tot de ontwikkeling
van het ouderenbeleid blijkt dat ouderenbeleid belangrijk wordt geacht,
omdat:
– het preventief kan werken en mogelijk ziekte en/of disfunctioneren kan voorkomen;
– het een actieve bijdrage kan leveren aan het terugdringen van ziekteverzuim;
– uitvoering kan geven aan de intentie tot grotere arbeidsmobiliteit binnen de organisatie.
Uit de interne discussie bij verzoekster naar aanleiding van deze notities
is gebleken dat de aanvankelijk voorgestelde beperking van de regeling
tot medewerkers van 55 jaar en ouder met een dienstverband van tenminste
32 uur te karig werd geacht. In de uiteindelijke regeling is de glijdende
schaal opgenomen met de beperking tot een dienstverband van tenminste 50%
van een volledige betrekking.
Verzoekster heeft zich voor het initiëren van het leeftijdsbewust personeelsbeleid
en het opstellen van de regeling laten stimuleren door het overheidsbeleid
terzake. De in de regeling opgenomen glijdende schaal alsmede de bodem
van 50% dienstverband is niet gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek.
Verzoekster heeft over 1996 en het eerste halfjaar 1997 met het oog op
de seniorenregeling ziekteverzuimcijfers bijgehouden.
Deze cijfers luiden:
Ziektecijfers 1996
Ziekteverzuim 1996 excl. zw.bev.
verlofGewerkte en ziekte-urenZiekte-urenZiekte-
percentageGehele organisatie797.68150.1276,28Senioren vanaf
57 jaar65.0623.0754,73Gehele organisatie
exclusief senioren732.61947.0526,42
Ziektecijfers 1997 t/m juni
Ziekteverzuim t/m 06-07 excl. zw.bev.verlofGewerkte en ziekte-urenZiekte-urenZiekte-
percentageGehele organisatie389.41129.5987,60Senioren vanaf
57 jaar31.6391.6625,25Gehele organisatie exclusief senioren357.77227.9367,81
Ziektecijfers 1996
Ziekteverzuim 1996 excl. zw.bev.verlofGewerkte en ziekte-urenZiekte-urenZiekte-
percentageGehele organisatie797.68150.1276,28Medew. vanaf 57 jaar
die gebruik maken van de seniorenregeling21.3206192,90Medew. vanaf
57 jaar die geen gebruik maken van de seniorenregeling19.0367203,78Medew.
vanaf 57 jaar met werktijden van
1 t/m 19 uren per week24.7061.7367,03Gehele organisatie
exclusief senioren732.61947.0526,42
Ziektecijfers 1997 t/m juni
Ziekteverzuim t/m 06-97 excl. zw.bev.verlofGewerkte en ziekte-urenZiekte-urenZiekte-
percentageGehele organisatie389.41129.5987,60Medew. vanaf 57 jaar
die gebruik maken van de seniorenregeling10.6603363,15Medew. vanaf
57 jaar die geen gebruik maken van de seniorenregeling8.9776337,05Medew.
vanaf 57 jaar met werktijden van
1 t/m 19 uren per week12.0026935,77Gehele organisatie exclusief senioren357.77227.9367,81
Ziektecijfers 1996
Ziekteverzuim 1996 excl. zw.bev.verlofGewerkte en ziekte-urenZiekte-urenZiekte-
percentageGehele organisatie797.68150.127 6,28Senioren vanaf 57 jaar
Uren per week
1 t/m 19
20 t/m 27
28 t/m 31
32 t/m 40
24.706
12.406
6.214
21.736
1.736
271
712
356
7,03
2,18
11,46
1,64Gehele organisatie
exclusief senioren732.61947.052 6,42
Ziektecijfers 1997 t/m juni
Ziekteverzuim t/m 06-97 excl. zw.bev.verlofGewerkte en ziekte-urenZiekte-urenZiekte-
percentageGehele organisatie389.41129.598 7,60Senioren vanaf 57 jaar
Uren per week
1 t/m 19
20 t/m 27
28 t/m 31
32 t/m 40
12.002
5.662
3.107
10.868
693
176
369
424
5,77
3,11
11,88
3,90Gehele organisatie
exclusief senioren357.77227.936 7,81
Het standpunt van verzoekster
3.4. Verzoekster brengt het volgende naar voren.
Naar aanleiding van een klacht van een medewerkster, die 20 uur per week
werkzaam is, en aanspraak maakt op de faciliteiten voor medewerkers die
32 uur of meer per week werkzaam zijn, is de vraag gerezen of de regeling
in overeenstemming is met de WOA.
Verzoekster vraagt zich af of het verschil in behandeling met een oplopende
werktijdvermindering per week afhankelijk van de omvang van het dienstverband
objectief gerechtvaardigd is.
De overwegingen die tot het maken van het onderscheid hebben geleid, zijn
als volgt (Bij haar motivering gaat verzoekster uit van de werktijden vóór
1 juli 1997.).
Uit literatuur is gebleken dat medewerkers bij het ouder worden langere
hersteltijden nodig hebben. Deskundigen bevelen dan ook een vierdaagse
werkweek aan. Dit schijnt beter te werken dan iedere dag een beetje korter
werken. Ervan uitgaande dat deze werkweek haalbaar is, hoeven er voor medewerkers
die minder dan 32 uur per week werken minder faciliteiten geboden te worden.
Gekozen is dan ook voor een getrapt systeem: enige faciliteiten bij een
dienstverband van 20-28 uur per week, meer faciliteiten bij een dienstverband
van 28-32 uur per week en maximale faciliteiten bij een werkweek van 32-40
uur per week. Bij een dienstverband van 20 uren per week heeft de medewerker
buiten werktijd voldoende hersteltijd.
Het is verzoekster bekend dat enkele jaren geleden bij één van de ministeries
een onderzoek is gedaan, waaruit de wenselijkheid naar voren kwam van een
meer leeftijdsbewust personeelsbeleid. Het toenemend ziekteverzuim bij
oudere medewerkers werd in verband gebracht met de met het ouder worden
verminderde fysieke en psychische belastbaarheid. Om verdere verhoging
van het ziekteverzuim tegen te gaan, werden verschillende mogelijkheden
genoemd waaronder met name functieverandering en functieverlichting in
die zin dat de functie-inhoud als minder belastend wordt ervaren. In dit
verband werd ook gewezen op de wenselijkheid van invoering van deeltijd-VUT.
(Nota 45-plus, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, december 1991.) Verzoekster
stelt dat bij de Rijksoverheid sedert enige jaren deeltijd-VUT mogelijk
is, maar dan alleen voor medewerkers die ten minste 16 uur per week werken.
Blijkbaar bestaat er in brede kring, in elk geval bij de partijen bij de
CAO Openbare Bibliotheken, consensus over dat de faciliteiten niet, ongeacht
het aantal arbeidsuren, aan iedere medewerker behoren te worden toegekend.
Ingevolge artikel 15 van de CAO Openbare Bibliotheken komen slechts medewerkers
in aanmerking voor -een zeer beperkte vorm van- arbeidsduurverkorting wanneer
zij een fulltime dienstverband hebben. De regeling die aan het oordeel
van de Commissie is onderworpen houdt in wezen slechts een uitwerking en
een verdere verfijning in van deze kennelijk algemeen aanvaarde uitgangspunten.
(De Commissie gaat ervan uit dat verzoekster refereert aan de discussies
over en de vaststelling van de regeling Partiële arbeidsparticipatie senioren
(de PAS-regeling) die per 1 april 1993 is ingevoerd voor rijksambtenaren.)
Het belang van onderhavige regeling voor verzoekster is groot. Uit de overzichten
uit het sociaal jaarverslag 1996 blijkt dat de gemiddelde leeftijd bij
verzoekster relatief hoog is en dat bij bibliotheken zeer veel parttimers,
met name vrouwen, werkzaam zijn. Op grond van deze cijfers mag worden verwacht
dat de komende jaren een groot aantal werknemers op de ouderenregeling
een beroep zal doen. De regeling zal bijdragen aan het terugdringen van
het ziekteverzuim.
Hoewel verzoekster tot op heden niet is aangesproken op het onderdeel van
de regeling dat medewerkers die minimaal 20 uur per week fysiek belastende
arbeid verrichten, fysiek lichtere taken kunnen krijgen, vraagt zij de
Commissie ook dit onderdeel te toetsen aan de WOA.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. Verzoekster vraagt een oordeel van de Commissie over een regeling
voor oudere medewerkers in de arbeidsvoorwaarden die uit twee onderdelen
bestaat. Het eerste onderdeel houdt in dat werknemers van 57 jaar en ouder
met een dienstbetrekking vanaf 50% van een volledig dienstverband in een
glijdende schaal -van 5 tot 15%- minder behoeven te werken dan jongere
werknemers. Het tweede onderdeel houdt in dat werknemers met een fysiek
of psychische belastende functie van 57 jaar en ouder met minimaal 50%
van een volledig dienstverband kunnen opteren voor een fysiek lichtere
functie respectievelijk voor een lagere functie met behoud van salaris.
4.2. Voor de beantwoording van deze vraag is het volgende wetsartikel van
belang.
Artikel 7:648 Burgerlijk Wetboek (BW) verbiedt onderscheid tussen werknemers
op grond van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een
arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, voortgezet dan wel opgezegd, tenzij
een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
4.3. De wijze van toetsen of sprake is van onderscheid als bedoeld in de
WOA is beschreven in Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, 1995-1996,
24498, nr.3, p.9.). Eerst moet worden gekeken of sprake is van bevoordeling
of benadeling op grond van arbeidsduur.
“In veruit de meeste gevallen zal een relatering van aan werknemers toe
te kennen aanspraken aan hun contractuele arbeidsduur geen benadeling in
bovengenoemde zin meebrengen en dus geen onderscheid opleveren als hier
bedoeld. Het kan echter voorkomen, dat uit de aard en de strekking van
een bepaalde arbeidsvoorwaarde voortvloeit dat een toekenning naar rato
tot benadeling zou leiden, zodat in die gevallen ofwel het toekennen van
identieke aanspraken ofwel een nog andere gedragslijn uitgangspunt dient
te zijn. Per arbeidsvoorwaardelijke regeling zal derhalve, in het licht
van aard en strekking van de betreffende arbeidsvoorwaarde, bezien moeten
worden welke gedragslijn uitgangspunt behoort te zijn, wil geen sprake
zijn van onderscheid op grond van arbeidsduur (Tweede Kamer, 1995-1996,
24 498, nr. 3, p.13.)”.
4.4. Als er sprake is van verschil in behandeling op grond van arbeidsduur,
komt vervolgens de vraag aan de orde of sprake is van onderscheid naar
arbeidsduur dat niet objectief gerechtvaardigd is, als bedoeld in artikel
7:648 BW. Voor de objectieve rechtvaardigingstoets geldt dat een handelwijze
verklaard moet kunnen worden door factoren die niets van doen hebben met
ongerechtvaardigd onderscheid. Uit de Memorie van Toelichting op de WOA
blijkt dat de wetgever verwacht dat de rechter en de Commissie aansluiting
zoeken bij de criteria die door het Hof van Justitie Europese Gemeenschappen
(HvJ EG) zijn ontwikkeld voor de objectieve rechtvaardiging van indirect
onderscheid op grond van geslacht (Tweede kamer, vergaderjaar 1995-1996,
nr. 3, p.9-14. Zie voor deze criteria Tweede Kamer, 1990-1991, 22014, nr.
3, p. 14 Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, Bilka-Kaufhaus
versus Weber von Hartz, 13 mei 1986, zaak 170/84, Jur. 1986, p. 1620; Rinnerkühn
versus TWW Spezial Gebaüdereinigung GmbH & Co.Kg, 13 juli 1989, zaak 171/88,
Jur. 1989, p. 2757.). In het kader van het toetsen van objectieve rechtvaardiging
bij onderscheid op grond van arbeidsduur is niet altijd relevant om te
toetsen of aan het nagestreefde doel iedere discriminatie vreemd is, omdat
bij onderscheid op grond van arbeidsduur het onderscheid juist (mede) op
ongelijke behandeling is gericht. De Commissie legt de door het HvJ EG
in het kader van indirect onderscheid op grond van geslacht ontwikkelde
objectieve rechtvaardigingstoets derhalve zodanig uit dat in het kader
van onderscheid op grond van arbeidsduur in ieder geval aan de navolgende
criteria wordt getoetst:
– het nagestreefde doel moet zwaarwegend en legitiem zijn;
– de gekozen middelen moeten geschikt (doelmatig) en noodzakelijk (proportioneel)
zijn om dat doel te bereiken.
4.5. De Commissie toetst eerst of er sprake is van benadeling op grond
van arbeidsduur.
Door het eerste onderdeel van de regeling worden werknemers van 57 jaar
en ouder met een dienstverband van minder dan 50% van een volledig dienstverband
benadeeld ten opzichte van werknemers van dezelfde leeftijd met een dienstverband
van 50% en meer. Daarnaast krijgen -binnen dit onderdeel- werknemers met
een kleiner dienstverband relatief en absoluut minder vermindering van
arbeidsduur dan werknemers met een groter dienstverband.
Deze benadeling levert onderscheid op grond van arbeidsduur op.
Het tweede onderdeel van de regeling houdt -kort samengevat- in dat een
werknemer van 57 jaar of ouder met minimaal 50% van een volledig dienstverband
die een fysiek of psychisch belastende functie heeft, voor een deel lichtere
taken kan vervullen respectievelijk afstand kan doen van zijn/haar functie
met behoud van salaris. Ook hierdoor worden werknemers van 57 jaar en ouder
met een dienstverband van minder dan 50% benadeeld ten opzichte van werknemers
van dezelfde leeftijd met een dienstverband van 50% en meer. Deze benadeling
levert onderscheid op grond van arbeidsduur op. Nagegaan moet dus worden
of dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
4.6. Met het invoeren van de regeling tracht verzoekster ziekteverzuim
en disfunctioneren van oudere werknemers te voorkomen en terug te dringen.
Op grond van gegevens uit de literatuur heeft verzoekster in het eerste
onderdeel gekozen voor een getrapt systeem waarbij drie ‘trappen’ worden
onderscheiden (18-25 uur, 25-30 uur en 30 uur of meer). Voor beide onderdelen
geldt dat ervan uit is gegaan dat medewerkers met het ouder worden langere
hersteltijden nodig hebben. Als men minder uren werkt, dan heeft men minder
faciliteiten nodig, omdat men een langere hersteltijd heeft. Verzoekster
stelt dat in brede kring consensus bestaat dat op herstel gerichte faciliteiten
niet ongeacht het aantal arbeidsuren aan alle medewerkers hoeven te worden
toegekend.
Het personeelsbestand van verzoekster kent een relatief hoge leeftijd en
er zijn veel parttimers. Een grote groep zal in de komende jaren van de
regeling gebruik gaan maken.
De Commissie overweegt dienaangaande dat er in het algemeen
vanuit gegaan wordt dat seniorenregelingen nodig zijn. (Vgl. De per 1 april
1993 bij de Rijksoverheid ingevoerde regeling Partiële arbeidsparticipatie
senioren (PAS-regeling), art. 21a ARAR; zie ook Mensen en Management in
de Rijksdienst 1996, p.36)
De vraag is, of een onderscheid naar arbeidsduur geschikt en noodzakelijk
is om het doel (het tegengaan van ziekteverzuim en disfunctioneren van
oudere werknemers) te bereiken.
De Commissie heeft in een onderzoek uit eigen beweging eerder (Tussen-oordeel
97-95, 9 september 1997) overwogen dat het niet eenvoudig is om op objectieve
wijze vast te stellen bij welke omvang van de arbeidsduur het maken van
onderscheid op die grond geschikt en noodzakelijk kan zijn. De Commissie
heeft daarbij tevens overwogen dat het aannemelijk is dat bij een bepaalde
omvang van de arbeidsduur een meer dan evenredige toename van de werkbelasting
voor oudere werknemers kan optreden. De Commissie heeft vervolgens in het
betreffende geval besloten om een nader onderzoek naar de werkbelasting
van vol- en deeltijders in de gezondheidssector in te stellen om zodoende
op een meer objectieve wijze vast te stellen bij welke omvang van de dienstbetrekking
het maken van onderscheid op grond van arbeidsduur geschikt en noodzakelijk
kan worden geacht.
Verzoekster noemt in dat verband de cijfers met betrekking tot ziekteverzuim.
Uit de door verzoekster ter zitting overgelegde cijfers over 1996 en de
eerste helft van 1997 blijkt enerzijds dat het ziekteverzuim van medewerkers
van 57 jaar en ouder die gebruik maken van de seniorenregeling beduidend
lager is, dan dat van de rechthebbende niet-deelnemers, anderzijds blijkt
dat de ziekteverzuimcijfers van de werknemers met een arbeidsduur van minder
dan 50% beduidend hoger zijn dan gemiddeld. In dit laatste cijfer zou een
aanduiding kunnen liggen om de grens van 50% van de voltijds arbeidsduur
te laten vervallen. Uit deze ziekteverzuimcijfers blijkt bovendien dat
het ziekteverzuim bij toenemende werktijd eerst wel toeneemt, maar vervolgens
weer afneemt. Voor de door verzoekster ingevoerde glijdende schaal geldt
derhalve geen eenduidige argumentatie.
Verzoekster in deze zaak heeft voorts, ondanks het verzoek daartoe van
de Commissie, niet de literatuur-gegevens kunnen verschaffen waarnaar wordt
gerefereerd en die de grondslag zouden bieden voor de beperking van de
toegang tot de seniorenregeling tot werknemers met een dienstverband van
50% en meer, noch die met betrekking tot de nadere rechtvaardiging van
de glijdende schaal. Ambtshalve heeft de Commissie van enige gegevens kennis
gekregen ((De Commissie gaat ervan uit dat verzoekster refereert aan de
discussies over en de vaststelling van de regeling Partiële arbeidsparticipatie
senioren (de PAS-regeling) die per 1 april 1993 is ingevoerd voor rijksambtenaren.
(Tussen-oordeel 97-95, 9 september 1997)).
Van een doorslaggevende, wetenschappelijke onderbouwing van het standpunt
van verzoekster is echter naar het oordeel van de Commissie vooralsnog
geen sprake. De Commissie kan evenwel wel meegaan met verzoekster in haar
conclusie, op basis van thans bestaande inzichten, dat langere werktijden
na een bepaalde grens, die door verzoekster op 50% van de werktijd is gesteld,
een meer dan evenredige hersteltijd vergen. De Commissie overweegt hierbij
dat in een aantal bedrijfstakken in Nederland seniorenregelingen zijn ingevoerd.
Van deze regelingen is evenmin een evaluatie bekend. De Commissie overweegt
tevens dat het vereiste van de objectieve rechtvaardiging van gemaakt onderscheid
op grond van arbeidsduur, in de WOA, van recente datum is. Daarmee is de
noodzaak van (wetenschappelijk) onderzoek ten behoeve van deze objectieve
rechtvaardiging een voor verzoekster nieuw -en waarschijnlijk onbekend-
gegeven.
4.7. Onder deze omstandigheden komt de Commissie tot het oordeel dat de
seniorenregeling van verzoekster op dit moment gerechtvaardigd geacht kan
worden en derhalve niet in strijd is met de WOA. De Commissie is tevens
van oordeel dat verzoekster gehouden is tot een nauwkeurige evaluatie van
de regeling, zodat nieuwe inzichten en onderzoek eventueel tot een herziening
van de regeling zullen leiden.
De Commissie merkt hierbij nog op dat uitbreiding van de regeling tot de
werknemers met een arbeidsduur van minder dan 50% geld kost, maar mogelijk
(een deel van) deze kosten terugverdiend kan worden door een verlaging
van het ziekteverzuim.
4.8. Uit het in deze zaak gehouden onderzoek blijkt dat artikel 15 van
de CAO Openbare Bibliotheken, waarin is vastgelegd dat de seniorenregeling
alleen geldt voor werknemers in volledige dienst, een benadeling inhoudt
van werknemers bij openbare bibliotheken met een contractuele arbeidsduur
van minder dan 100%. Dit beding houdt dus een benadeling in van deze deeltijd-werknemers
op grond van arbeidsduur, zodat sprake is van onderscheid in de zin van
de WOA.
De Commissie overweegt dienaangaande dat het zonder nader onderzoek niet
mogelijk is om vast te stellen of dit onderscheid objectief gerechtvaardigd
kan worden. Evenmin is hiervoor door verzoekster anderszins een rechtvaardiging
gegeven. De Commissie overweegt derhalve dat een objectieve rechtvaardiging
van dit in absolute termen vervatte beding niet mogelijk lijkt.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Stichting Provinciale
Bibliotheek Centrale Gelderland te Arnhem geen onderscheid maakt naar arbeidsduur
in haar seniorenregeling als bedoeld in artikel 7:648 Burgerlijk Wetboek.
Rechters
Mw prof. mr J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), dhr prof. mr A.W. Heringa(lid Kamer), dhr mr W.A. van Veen (lid Kamer), mw mr G.H. Felix (secretarisKamer)