Instantie: Rechtbank Arnhem, 30 januari 1998

Instantie

Rechtbank Arnhem

Samenvatting


In het kader van de echtscheidingsprocedure verzoekt de vrouw tevens een
omgangsregeling met betrekking tot de hond te treffen. De vrouw heeft de hond
uit de woning van de man opgehaald en thans verblijft de hond bij haar. De
vordering van de man strekt ertoe de vrouw te veroordelen de hond aan hem af
te geven. De vrouw heeft gevorderd dat de man meewerkt aan een
omgangsregeling met de hond in die zin dat de hond tegelijk met de dochter de
ene week verblijft bij de man en de andere week bij de vrouw alsmede de helft
van de vakanties doorbrengt bij de man en de andere helft bij de vrouw.
De rechter stelt de omgangsregeling voor de hond vast zoals de vrouw heeft
voorgesteld.

Volledige tekst

1. (…)

2. De vaststaande feiten (in conventie en in reconventie)

2.1. Partijen zijn op 4 april 1985 op huwelijkse voorwaarden met elkaar
gehuwd. Tot november 1997 hebben zij in gezinsverband samengewoond met drie
kinderen: M, een dochter uit een eerder huwelijk van de vrouw, J, een zoon
uit een eerder huwelijk van de man, en N, de dochter van partijen samen. Van
het gezin maakte ook de hond M, een kruising tussen een Mechelse herder en
een labrador, deel uit.

2.2. In november 1997 is de vrouw samen met haar dochter M. gaan wonen in een
appartement aan de (..) te V. De man is met zijn zoon J. En de hond in de
(voormalige) echtelijke woning aan de (..) te V. blijven wonen. De dochter N.
Verblijft de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw.

2.3. Tussen partijen is een echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt bij
deze rechtbank. Partijen hebben een regeling getroffen met betrekking tot de
verdeling van de gemeenschappelijke goederen. In het kader van de
onderhandelingen heeft de vrouw de man tevens verzocht een regeling te
treffen met betrekking tot de hond.

2.4. Op 23 maart 1998 heeft de vrouw de hond opgehaald uit de woning van de
man, daarbij gebruik makend van de huissleutel van hun dochter N. De hond is
thans bij de vrouw.

3. Het geschil en de beoordeling daarvan in conventie en in
reconventie

3.1. De vordering van de man strekt ertoe de vrouw te veroordelen de hond aan
hem af te geven. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en op haar beurt
gevorderd de man te veroordelen mee te werken aan een omgangsregeling met de
hond in die zin dat de hond, tegelijk met de dochter N., de ene week
verblijft bij de man en de andere helft bij de vrouw alsmede de helft van de
vakanties doorbrengt bij de man en de andere helft van de vakanties bij de
vrouw.

3.2. De man heeft bezwaar gemaakt tegen deze door de vrouw gevorderde
regeling, omdat J. Bij die regeling telkens gedurende een week op werktijden
van de man alleen thuis zou zijn. De man betoogt voorts dat J. Zich tijdens
het huwelijk van partijen vaak achtergesteld gevoeld heeft en dat het
verblijf van de hond bij hem een zekere vorm van genoegdoening zou zijn om J.
Het gevoel te geven dat hij niet op de laatste plaats komt.

3.3. De vrouw heeft op haar beurt betoogt dat de door haar voorgestelde
regeling naar de drie kinderen toe, die allen erg aan de hond gehecht zijn.
Bovendien zou de hond bij deze regeling voor de dochter N. Een houvast kunnen
betekenen.
J. Kan, ook als de hond bij haar is, hem komen ophalen en met hem gaan
wandelen. Tenslotte wonen partijendichterbij elkaar. De vrouw betwist
overigens dat J. Tijdens haar huwelijk met de man altijd op de laatste plaats
gekomen.

3.4.Vooropgesteld moet worden dat de door de vrouw voorgestelde
omgangsregeling naar het oordeel van de president het meeste recht doet aan
de belangen van ieder van de drie kinderen. De hond M. verblijft bij die
regeling evenveel bij de man en J. Als bij de vrouw en M, terwijl de dochter
N, in ieder geval altijd het gezelschap van de hond heeft en daaraan
misschien extra steun kan hebben. Bovendien kunnen J. En M. de hond, wanneer
hij niet bij hun verblijft, altijd opzoeken bij de andere ouder en eventueel
voor een wandeling meenemen. Zowel de man als de vrouw hebben verklaard
hiermee te kunnen instemmen.

3.5. Het vorenstaande laat echter onverlet dat de handelwijze van de vrouw
niet door de beugel kan en in strijd is met de algemene fatsoensnormen.
Partijen waren met elkaar in overleg om in verband met de beëindiging van hun
huwelijk de noodzakelijke afspraken te maken. De hond was een van de
onderwerpen van dat overleg. De vrouw heeft -zij het misschien ongewild- met
haar plotselinge eigenmachtig optreden terwijl de onderhandelingen nog niet
waren afgerond (ook al duurden deze wellicht al geruime tijd) de situatie
tussen partijen doen escaleren en het vertrouwen van de kinderen, althans in
elk geval van J., geschaad. Dat is op z’n minst genomen onzorgvuldig te
noemen.

3.6. Op grond van het voorgaande zal de omgangsregeling met de hond worden
vastgesteld overeenkomstig het voorstel van de vrouw, met dien verstande dat
de vrouw de hond eerst voor een beperkte periode moet afgeven aan de man,
zodat allereerst duidelijk is dat het niet aangaat om in dit soort zaken
eigenmachtig op te treden en de man en J. Zich bovendien kunnen instellen op
de omgangsregeling en kunnen wennen aan het idee van de telkens terugkerende
tijdelijke afwezigheid van de hond. Van alle betrokkenen in dit conflict zal
in de toekomst de nodige souplesse worden gevergd. Alleen dan zullen de
belangen van met name de kinderen het beste gewaarborgd worden.

3.7. Er is aanleiding de gevorderde dwangsommen te machtigen en er een
maximum aan te verbinden. Alle overige stellingen en weren van partijen,
waaronder die die betrekking hebben op de vraag aan wie de hond in eigendom
toebehoort gelet op het huwelijksgoederenregime dat tussen partijen geldt,
kunnen hierbij verder onbesproken blijven.

3.8. Nu partijen echtelieden zijn, zullen de kosten van deze procedure, zowel
in conventie als in reconventie, tussen hen worden gecompenseerd op de hierna
te melden wijze.

4 De beslissing

De president in conventie
4.1. veroordeelt de vrouw de hond binnen 24 uur na betekening van dit vonnis
af te doen ( doen) geven op het adres (..) te V., zulks op straffe van
verbeurte van een dwangsom van ƒ 100 voor iedere dag dat zij in gebreke
blijft aan deze veroordeling te voldoen, met dien verstande dat boven een
bedrag van ƒ 10.000 geen dwangsommen meer zullen worden verbeurd;

in conventie
4.2. veroordeelt de man om net ingang van de eerste volle week na 26 juni
1998 waarin de dochter N. Bij de vrouw verblijft mee te werken aan een
omgangsregeling waarbij de hond de ene week bij de vrouw en de andere week
bij de man verblijft, alsmede gedurende de vakanties de helft van de
vakanties bij de een en de andere helft van de vakanties bij de ander zal
doorbrengen, op zodanige wijze dat waar de dochter N. Verblijft de hond
verblijft, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 100 voor
iedere dag dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met
dien verstande dat boven een bedrag van ƒ 10.000 geen dwangsommen meer zullen
worden verbeurd;

in conventie en in reconventie
4.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.4. compenseert de kosten van dit geding tussen partijen aldus dat iedere
partij de eigen kosten draagt, behoudens dat de executiekosten voor rekening
van die partij komen aan wie deze te wijten zijn;

4.5. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Rechters

Mr Van Dijk