Instantie: Hof Amsterdam, 4 februari 1998

Instantie

Hof Amsterdam

Samenvatting


De vrouw heeft een klaagschrift ingediend dat gericht is tegen de weigering
van de officier van justitie om H, K, M, en O te vervolgen wegens
verkrachting. Na een bezoek aan een discotheek in de nacht van 10 op 11 mei
1997 zag de vrouw betrokkenen toen zij buiten een luchtje aan het scheppen
was, in een taxi stappen. Zij werd door een van hen de taxi ingetrokken.
Onderweg is zij door betrokkenen betast. Zij voelde zich overdonderd door de
situatie. Toen de taxi bij de woning van K. aankwam is zij mee naar
binnengaan. Aldaar heeft zich een reeks van seksuele handelingen
plaatsgevonden. Klaagster betoogt dat dit alles tegen haar wil is geschied en
dat zij wederrechtelijk van haar vrijheid is beroofd in de zin van artikel
282 Sr.
Volgens het hof is er voldoende onderzoek geweest om aan te tonen dat er niet
voldoende feiten en omstandigheden zijn waaruit blijkt dat klaagster zich aan
het gebeuren desgewenst heeft willen, maar niet kunnen onttrekken. Voor
verder onderzoek door politie en/of een gerechtelijk vooronderzoek ziet het
hof geen aanleiding. Het hof wijst het beklag af.

Volledige tekst

1. Het beklag

Het klaagschrift is op 11 juli 1997 ter griffie van het hof ontvangen. Het
beklag is gericht tegen de weigering van de officier van justitie te
Amsterdam om H, geboren te Amsterdam op 8 maart 1964, K, geboren te Amsterdam
op 1 juli 1976, M, geboren te Amsterdam op 2 juli 1975, en O, geboren te
Amsterdam op 25 oktober 1965, te zamen verder te noemen: “betrokkenen”, te
vervolgen wegens verkrachting.

2. Het verslag van de procureur-generaal

In zijn verslag, ingekomen ter griffie van het hof op 15 oktober 1997, heeft
de procureur-generaal het hof in overweging gegeven te bevelen dat door de
officier van justitie een gerechtelijk vooronderzoek zal worden gevorderd.

3. De behandeling in raadkamer

Het hof heeft op 22 december 1997 klaagster gehoord. Zij heeft het beklag
toegelicht en daarbij volhard. Haar raadsman mr A. Moskowicz heeft het woord
gevoerd overeenkomstig pleitnotities die zijn overgelegd.
De procureur-generaal was bij de behandeling aanwezig. Hij heeft voorshands
geconcludeerd dat het hof het gevraagde bevel tot vervolging zal geven. Van
het verhoor is proces-verbaal opgemaakt dat zij bij de stukken bevindt.

Op 26 januari 1998 heeft het hof vervolgens betrokkenen gehoord. Zij werden
bijgestaan door hun respectieve raadslieden mrs. G. Meyers, advocaat te
Amsterdam, G. Spong en J. Goudswaard, advocaten te ‘s-Gravenhage, en A.M.C.J.
Baayens, advocaat te Amsterdam, die hebben verzocht het beklag af te wijzen.
De pleitnotities van de mrs. Spong en Goudswaard bevinden zich in het
dossier.
De raadsman van klaagster heeft de griffie telefonisch laten weten het
verhoor niet te kunnen bijwonen.
De procureur-generaal heeft nader geconcludeerd dat het hof het gevraagde
bevel zal verlenen en tevens de last zal geven dat de officier de vordering
zal doen als bedoeld in artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering.

4. De stukken betreffende het beklag

Het hof heeft derhalve van de reeds genoemde stukken onder meer kennis
genomen van het te dezer zake door de politie Amsterdam-Amstelland opgemaakte
proces-verbaal met nummer 0260-296-97 d.d. 10 juni 1997 met bijlagen, alsmede
van het ambtsbericht van de officier van justitie d.d. 27 augustus 1997.

5. Waarop het beklag betrekking heeft

Klaagster voert kort weergegeven het volgende aan. Na een bezoek aan een
discotheek in de nacht van 10 op 11 mei 1997 zag zij betrokkenen toen zij
buiten een luchtje aan het scheppen was in een taxi stappen. Zij werd door
één van hen de taxi ingetrokken. Onderweg is zij door betrokkenen betast. Zij
voelde zich door de situatie overdonderd. Toen de taxi bij de woning van K
was aangekomen, is zij uitgestapt en het huis ingegaan. Daar heeft een reeks
van sexuele handelingen plaatsgevonden. Klaagster betoogt dat dit alles tegen
haar wil is geschied en dat zij wederrechtelijk van haar vrijheid is beroofd
in de zin van artikel 282 Sr.

6. De beoordeling van het beklag

Met de officier van justitie is het hof van oordeel dat er onvoldoende
aanwijzingen bestaan dat klaagster tot het ondergaan van sexuele handelingen
is gedwongen door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 Sr.

Het hof overweegt dienaangaande nog het volgende.

Uit het onderzoek zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen,
waaruit met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat klaagster op voor
betrokkenen kenbare wijze heeft duidelijk gemaakt dat ze niet wenste mee te
werken aan de sexuele handelingen die met en door haar zijn verricht, dan wel
dat een en ander tegen haar zin gebeurde of dat betrokkenen dit
desalniettemin hadden kunnen en behoren te begrijpen. Klaagster heeft zelf
verklaard dat het mogelijk is dat betrokkenen niet hebben gemerkt dat zij
eigenlijk geen sex wilde en dat zij dat ook niet heeft gezegd of anderszins
aan betrokkenen kenbaar heeft gemaakt.

Er bestaan aanwijzingen dat klaagster heeft geaarzeld met de taxi mee te gaan
die zich naar de woning van K. zou begeven, maar ook dat zij die aarzeling
heeft overwonnen, waarbij mogelijk een zekere mate van overreding door
betrokkenen een rol heeft gespeeld. Er zijn echter onvoldoende gegevens die
erop zouden wijzen dat bij deze overreding, indien daarvan al zou worden
uitgegaan, de door de strafwet gestelde grenzen zijn overschreden.

Wat betreft hetgeen is geschied in de taxi en in het huis van K. heeft voorts
te gelden dat er niet voldoende feiten en omstandigheden zijn waaruit blijkt
dat klaagster zich daaraan desgewenst heeft willen, maar niet kunnen
onttrekken. Dit brengt met zich mee dat er tevens onvoldoende grond is om aan
te nemen dat betrokkenen zich, zoals in het klaagschrift nog wordt betoogd –
in de aangifte zelf heeft klaagster daarvan niet uitdrukkelijk gewag gemaakt
– aan wederrechtelijke vrijheidsbeneming in de zin van artikel 282 Sr. hebben
schuldig gemaakt.
Voor verder onderzoek door de politie en/of een gerechtelijk vooronderzoek
ziet het hof geen aanleiding.

De politie heeft de zaak na eerst geweigerd te hebben de aangifte op te
nemen, uiteindelijk diepgaand en naar behoren onderzocht. Daaraan kan niet
afdoen dat de ‘zedenset’ is vernietigd, reeds omdat op zichzelf voldoende is
komen vast te staan dat sexuele gemeenschap en andere sexuele handelingen
tussen klaagster en betrokkenen hebben plaatsgehad.

Met de officier van justitie is het hof voorts van oordeel dat er geen
aanwijzingen zijn dat betrokkenen hun op essentiële punten overeenstemmende
verklaringen op elkaar hebben afgestemd om de waarheid te bemantelen.

De verklaringen van de taxichauffeurs zijn op zichzelf voldoende duidelijk.
Daaraan kan, ook dit is het hof met de officier van justitie eens, niet
voldoende steunbewijs worden ontleend. Er zijn onvoldoende concrete feiten en
omstandigheden om aan te nemen dat een nader verhoor van de beide chauffeurs
daarin verandering zou kunnen brengen.

De procureur-generaal heeft er in raadkamer op gewezen dat deze zaak reeds in
de openbaarheid is gebracht en daarna veel belangstelling in de media heeft
gehad. Zijn standpunt is dat de zaak mede om die redenen ter openbare
terechtzitting zou moeten worden aangebracht. Dit standpunt vindt echter geen
steun in het recht.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de beslissing van de officier van
justitie de toets van het hof kan doorstaan en dat het beklag als ongegrond
moet worden afgewezen.

7 De beslissing

Het hof:
wijst het beklag af.

Rechters

Mrs Hermans, Koopman, Heuveling van Beek