Instantie: Commissie gelijke behandeling, 5 maart 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Nadat een vrouw in deeltijd ging werken, verviel haar recht op een volledige
studiekostenvergoeding voor de opleiding tot controleleider op de RA-afdeling.
De vrouw had bij indiensttreding toestemming gekregen om de opleiding af
te maken, ondanks dat zij geen controleleider wilde worden en niet op de
RA-afdeling werkzaam was. Het bedrijf vergoedt alleen de kosten voor opleidingen
die rendabel worden geacht. De functie van controleleider kan volgens het
bedrijf alleen in voltijd worden uitgeoefend. Nu de vrouw in deeltijd ging
werken, had verdere vergoeding voor de kosten van de opleiding geen zin.
De Commissie stelt vast dat zelfs indien geen sprake is van een verplichte
opleiding, een vergoeding tenminste naar rato van de omvang van het dienstverband
moet worden verstrekt. Deeltijd-werkers komen echter op grond van hun arbeidsduur
in het geheel niet in aanmerking voor een vergoeding. Hierdoor is er sprake
van een benadeling op grond van arbeidsduur. De Commissie acht het niet
aannemelijk dat de functie van de vrouw niet relevant was voor de toekomstige
functie ook als die niet op de RA-afdeling zou zijn. Er is dan ook geen
sprake van een objectieve rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid.
Strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 12 mei 1997 verzocht mevrouw (….) te Zaandam (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar oordeel uit
te spreken over de vraag of door (….) te Hoorn (hierna: de wederpartij)
jegens haar onderscheid is gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Nadat verzoekster in deeltijd ging werken, verviel het recht op volledige
studiekostenvergoeding voor de opleiding tot registeraccountant. Volgens
verzoekster handelt de wederpartij hiermee in strijd met de Wet verbod
op onderscheid naar arbeidsduur (WOA).

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. Vervolgens
zijn partijen opgeroepen en deze hebben hun standpunten nader toegelicht
tijdens een zitting op 2 december 1997.

2.2. Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (….) (personeelsmanager)

van de kant van de Commissie
– mw. prof.mr J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– dhr. prof.mr. P.F. van der Heijden (lid Kamer)
– mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een maatschap die accountantswerkzaamheden verricht
alsmede bedrijfs- en belastingsadviezen verstrekt.
Zij heeft verscheidene vestigingen in Nederland. In de vestigingen van
de wederpartij worden zowel werkzaamheden op het gebied van de accountantsadministratie
(verder: AA-werkzaamheden) als registeraccountantswerkzaamheden (verder:
RA-werkzaamheden) verricht. In de RA-afdelingen vinden specifieke controlewerkzaamheden
plaats. De AA-werkzaamheden bedragen circa 50% en de RA-werkzaamheden circa
40% van het totale takenpakket. Voor het overige worden belasting- en organisatie-adviezen
verstrekt.

3.2. Verzoekster werkte van 1 juli 1995 tot 1 juli 1997 in een vestiging
van de wederpartij als assistent-accountant op de AA-afdeling op basis
van een volledig dienstverband.
Bij indiensttreding van verzoekster zijn partijen overeengekomen dat zij
een deel van de opleiding tot registeraccountant van het Nederlands Instituut
van Registeraccountants (verder: Nivra-opleiding) mocht afronden op kosten
van de wederpartij.
Het betrof de accountancy-2 opleiding, de zogenaamde NAC-2 opleiding. Deze
opleiding is qua niveau gelijk te stellen aan het staatspraktijkdiploma
boekhouden (SPD).
De Nivra-opleiding kent drie tussentijdse diploma’s: NAC-1, -2
en -3. De NAC-2 opleiding leidt op tot de functie van controleleider. Verzoekster
rondde in beginsel twee onderdelen per half jaar af. De wederpartij kende
vooraf een vergoeding per jaar toe voor goedgekeurde studieonderdelen.
Verzoekster heeft tot 1 oktober 1996 een volledige vergoeding ontvangen.
Een verzoek om studiekostenvergoeding van 12 december 1996 is niet gehonoreerd
door de wederpartij.

3.3. Bij de wederpartij is een Regeling vergoeding van studiekosten (hierna:
de Regeling) van toepassing. In de aanhef van de Regeling staat dat de
wederpartij het op prijs stelt, wanneer haar werknemers zich door studie
verder ontwikkelen, met dien verstande dat de betreffende studies gericht
moeten zijn op de bedrijfsactiveiten van de wederpartij. Indien zulks het
geval is, is de wederpartij bereid om een studiekostenvergoeding te verstrekken.

De Regeling bepaalt voor zover van belang het volgende:
“5. De volgende studiekosten komen voor een vergoeding in aanmerking:
a. Normale kursus- en inschrijfgelden (…).
b. Noodzakelijke reiskosten op basis van het in de bijlage bij deze regeling
opgenomen forfait (…).
c. Examen- en diplomagelden (…).
d. Verplichte literatuur.

6. De vergoeding, zoals bedoeld onder 5a, 5b en 5c bedraagt:

100% indien de kosten worden gemaakt gedurende de normale duur van de opleiding;
50% indien de kosten een eerste herhalingscursus of herexamen, danwel een
uitgesteld examen betreffen.

(…)
Voor de onder 5d. genoemde verplichte literatuur wordt een vergoeding toegekend
van 75% van de aanschafkosten.”

Onder 8. wordt de restitutie bij beëindiging van het dienstverband geregeld.
Deze restitutie-regeling houdt in dat na een examen, de studieschuld elke
maand met 4% daalt, zodat deze schuld na 25 maanden voldaan is.

Onder 9. bepaalt de Regeling ten aanzien van de opleiding tot registeraccountant
het volgende:
“a. Werknemers die een kursus volgen voor een onderdeel van de opleiding
tot registeraccountant, mogen hun werktijd onderbreken voor het volgen
van deze kursus en het daaraan verbonden reizen.
b. Gedurende deze opleiding wordt op het salaris van de werknemer 7% ingehouden
wegens verzuimde uren. Dit percentage is gebaseerd op 32 hele kursusdagen
of 256 werkuren per jaar. Per de jaar-ultimo zullen eventuele méér of minder
voor studie opgenomen uren worden verrekend.”

3.4. De wederpartij hanteert ten aanzien van studiekostenvergoedingen voor
de Nivra-opleiding het beleid dat verzoeken om vergoeding van die kosten
door deeltijdwerkers niet worden gehonoreerd. Voorts wordt de vergoeding
voor deze opleiding bij omzetting van een voltijd dienstverband naar een
deeltijd dienstverband niet gecontinueerd. Dit beleid is niet opgenomen
in de Regeling.

3.5. Na haar bevallingsverlof is verzoekster per 1 oktober 1996 in deeltijd
gaan werken voor 24 uur per week. Zij ontving vanaf die datum niet langer
een vergoeding voor de studiekosten voor de Nivra-opleiding die zij aan
het volgen was. De aan haar reeds toegezegde vergoeding voor de vakken
die zij al aan het volgen was in het jaar 1996 is wel uitgekeerd.

De standpunten van partijen

3.6. Verzoekster stelt het volgende.

Met instemming van de wederpartij is zij na haar bevallingsverlof in deeltijd
gaan werken.
Bij haar aanstelling is overeengekomen dat zij de Nivra-opleiding tot en
met het onderdeel NAC-2 zou volgen en dan een verkorte opleiding tot AA-accountant
zou gaan volgen. Die opleiding is relevant voor de huidige werkzaamheden
van verzoekster.
Haar studiekostenvergoeding is echter volledig ingetrokken toen zij in
deeltijd ging werken. Dit is gebaseerd op een eenzijdige wijziging van
het beleid door de wederpartij, ten aanzien van de vergoeding voor de Nivra-opleiding.
In eerste instantie was nog gesproken over een studiekostenvergoeding naar
rato van haar dienstverband (3/5e deel). Het hoofdkantoor ging daar echter
niet mee akkoord.
Met een afgeronde Nivra opleiding tot register-accountant is men geschikt
om controleleider te worden. De wederpartij wilde echter geen deeltijd
controleleiders en daarom is haar vergoeding ook gestopt, ondanks de relevantie
voor de eigen AA-functie.

3.7. De wederpartij stelt het volgende.

Zij heeft de opleiding en ontwikkeling van haar werknemers hoog in het
vaandel staan. Deeltijdwerkers en voltijdwerkers komen in aanmerking voor
volledige studiekostenvergoeding mits er sprake is van relevante studies
en een juiste verhouding bestaat tussen investering en verwacht rendement.
Voor de wederpartij is het van essentieel belang dat de gedane investering
ten aanzien van een studie rendabel wordt gemaakt. Een vergoeding verstrekken
voor een studie waarvan duidelijk is dat daarmee die doelstellingen niet
worden gehaald en dat de investering derhalve niet voldoende rendement
zal opleveren, is zinloos. Een verzoek om een studie te mogen volgen, wordt
zeer zelden niet gehonoreerd.

Bij wijze van uitzondering is aan verzoekster bij indiensttreding toestemming
gegeven om een onderdeel van de Nivra-opleiding, namelijk NAC-2, af te
ronden op kosten van de wederpartij. Daarbij was niet bekend dat verzoekster
in deeltijd wilde gaan werken. Voor verzoeksters werkzaamheden op de AA-afdeling
achtte men het volgen van de Nivra-opleiding niet nodig. Verzoeksters collega’s
op de AA-afdeling volgen (andere) studies die relevant zijn voor de werkzaamheden
op de afdeling.
Wederpartij was niet bekend met de wens van verzoekster om de verkorte
opleiding tot AA-accountant te gaan volgen en ook niet dat zij de Nivra-opleiding
tot en met NAC-2 wilde volgen.
Naar aanleiding van het ter zitting naar voren gebrachte standpunt van
verzoekster dat de NAC-2 opleiding als basis voor de verkorte vervolgopleiding
tot AA-accountant wel degelijk relevant was voor haar werkzaamheden op
de AA-afdeling, bevestigt de wederpartij dat dit inderdaad zo is, al is
het geen gebruikelijke weg. Zij is echter bij de beoordeling van de vraag
of verzoekster nog in aanmerking kwam voor de studiekostenvergoeding na
de omzetting in een deeltijd dienstverband, er vanuit gegaan dat verzoekster
in de toekomst werkzaam wilde zijn op de RA-afdeling als controleleider.

De opleiding tot registeraccountant die door het Nivra wordt verzorgd,
wordt over het algemeen na 8 tot 11 jaren afgerond en kost per jaar ƒ 8000,-.
Aanvang van de studie op zo jong mogelijke leeftijd is, gezien het feit
dat er sprake is van de combinatie werken en studeren, voor zowel werknemer
als werkgever van belang. Het doel van deze opleiding is het opleiden tot
registeraccountant. Verwacht wordt dat degenen die deze opleiding doen,
het geleerde vervolgens toepassen in de praktijk als controleleider. Tot
de belangrijkste werkzaamheden van een controleleider behoren de controle
van de jaarrekening en het adviseren van cliënten.

3.8. Verzoeken om deeltijd te mogen werken, worden door de wederpartij
per individu en werksituatie bekeken. Ondanks dat in het geval van verzoekster
twijfels bestonden over de praktische kant ervan, is haar verzoek om in
deeltijd te gaan werken ingewilligd. Verzoekster is direct meegedeeld dat
haar besluit om in deeltijd te gaan werken gevolgen zou hebben voor haar
studiekosten- vergoeding. Dit hangt samen met het feit dat door haar deeltijdaanstelling
het mogelijke rendement van de studie voor de wederpartij sterk verminderde.
Doordat verzoekster in deeltijd wilde gaan werken, nam de relevantie van
haar studie voor het werk dat zij bleef doen nagenoeg volledig af. Het
afwijzen van het verzoek om vergoeding heeft dus te maken met het feit
dat investeren in niet realiseerbare doelstellingen onwenselijk is. Het
is de wederpartij niet bekend dat op de vestiging waar verzoekster werkzaam
was in eerste instantie over een naar rato vergoeding is gesproken.
De opleiding zou moeten uitmonden in een functie als controleleider. Een
controleleider dient te allen tijde voor zijn/haar cliënten beschikbaar
te zijn. Daarom zou het onwenselijk c.q. onverstandig zijn, gezien de bedrijfsstructuur
en de doelstelling van de onderneming in de huidige maatschappij, om deeltijd-controleleiders
in dienst te hebben. Ook kent de wederpartij geen deeltijdwerkers die de
Nivra-opleiding volgen. Deeltijdcontroleleiders en deeltijd-Nivra-studerenden
zouden het bestaansrecht van de wederpartij aantasten. De wederpartij heeft
ook nimmer verzoeken gehad van controleleiders of
Nivra-studerenden om in deeltijd te mogen werken.

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling heeft gehandeld door de vergoeding
voor studiekosten voor de opleiding tot registeraccountant, bij verzoeksters
overgang naar een deeltijd
dienstverband, niet te continueren.

4.2. In dat verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Artikel 7:648 eerste lid Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt onder andere dat
de werkgever geen onderscheid mag maken tussen werknemers op grond van
een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst
wordt aangegaan, voortgezet dan wel opgezegd, tenzij een dergelijk onderscheid
objectief gerechtvaardigd is (Dit verbod was tot 1 april 1997 vervat in
artikel 7A:1637ija BW.). Dit artikel is vervat in de Wet van 3 juli 1996,
houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Ambtenarenwet in verband
met het verbod tot het maken van onderscheid tussen werknemers naar arbeidsduur
(WOA). Deze wet is op 1 november 1996 in werking getreden.

4.3. De Commissie onderzoekt eerst of de klacht van verzoekster getoetst
kan worden aan de WOA, in verband met de datum waarop deze wet in werking
is getreden.
De klacht van verzoekster heeft betrekking op het jegens haar genomen besluit
om geen studiekostenvergoeding toe te kennen voor haar Nivra-opleiding,
na de omzetting van het volledige dienstverband in een deeltijddienstverband
per 1 oktober 1996. Vaststaat dat verzoekster tot 1 oktober 1996 een volledige
vergoeding voor de vooraf goedgekeurde studieonderdelen heeft gekregen.
Een verzoek van verzoekster voor studiekostenvergoeding van 12 december
1996 is niet meer goedgekeurd door de wederpartij.
Op grond hiervan stelt de Commissie vast dat verzoekster na de inwerkingtreding
van de WOA getroffen is door het beleid van de wederpartij om voor deeltijdwerkers
geen vergoeding voor de opleiding tot registeraccountant te verstrekken.
De Commissie onderzoekt derhalve of sprake is van een verboden onderscheid
als bedoeld in artikel 7:648 eerste lid BW.

4.4. De systematiek die volgens de Memorie van Toelichting (MvT) bij toetsing
of een regeling in strijd is met de WOA, in casu artikel 7:648 eerste lid
BW, moet worden toegepast, is als volgt.
Eerst moet worden onderzocht of sprake is van een benadeling op grond van
arbeidsduur. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, moet bekeken
worden of het onderscheid objectief gerechtvaardigd is.

De eerste vraag die de Commissie dient te beantwoorden, gelet op het voorgaande,
is of sprake is van een verschil in behandeling door deeltijdwerkers geen
tegemoetkoming in de kosten van de opleiding tot registeraccountant te
verstrekken, en of sprake is van een benadeling op grond van arbeidsduur
(Tweede Kamer, 1995-1996, 24498, nr. 3, p. 9.).

In de MvT wordt ten aanzien van opleidingsfaciliteiten opgemerkt dat een
onderscheid moet worden gemaakt tussen opleidingen die door de werkgever
in het kader van de uit te oefenen werkzaamheden vereist worden en de andere
opleidingsfaciliteiten, bijvoorbeeld voor studiedoeleinden (Tweede Kamer,
1995-1996, 24498, nr. 3, p. 12. Zie ook Tweede Kamer, 1995-1996, 24498,
nr. 5, p. 12.). Ten aanzien van opleidingen welke niet vereist zijn in
het kader van de uit te oefenen werkzaamheden -niet verplicht-gestelde
opleidingen- waarvoor een vergoeding van kosten en/of uren geldt, wordt
in de MvT opgemerkt dat in het algemeen een vergoeding tenminste naar rato
uitgangspunt zal dienen te zijn. In hoeverre een hogere dan naar rato,
dan wel een volledige vergoeding in de rede ligt, zal mede afhankelijk
zijn van de mate waarin de betreffende opleiding ten goede komt aan de
functievervulling (Tweede Kamer, 1995-1996, 24498, nr. 3, p. 12. Zie ook
Tweede Kamer, 1995-1996, 24498, nr. 5, p. 12).

In het onderhavige geval betreft het een opleiding waarvoor verzoekster
een studiekostenvergoeding ontving, zolang zij in een voltijd dienstverband
werkzaam was. Bij de omzetting naar een deeltijd dienstverband is verzoekster
geen vergoeding meer toegekend. Partijen verschilden aanvankelijk van mening
over de vraag in hoeverre de opleiding die verzoekster volgde van belang
was voor haar werkzaamheden. De Commissie stelt vast dat ook indien de
wederpartij van mening was dat de opleiding van verzoekster als een niet-verplichte
opleiding was aan te merken, volgens de MvT voor het volgen van een dergelijke
opleiding aan een deeltijdwerker een vergoeding zou moeten worden verstrekt
die tenminste naar rato van de vergoeding die de voltijdwerker ontvangt,
moet zijn vastgesteld. Deeltijdwerkers komen echter op grond van hun arbeidsduur
in het geheel niet in aanmerking voor een tegemoetkoming van de kosten
van de Nivra-opleiding, omdat zij niet in aanmerking komen voor een mogelijk
daarop aansluitende functie, namelijk controleleider. De wederpartij heeft
als vast beleid dat deze functie niet in deeltijd kan worden vervuld. Op
grond hiervan concludeert de Commissie dat er sprake is van een benadeling
op grond van arbeidsduur.

4.5. Nu de Commissie heeft vastgesteld dat sprake is van een benadeling
op grond van arbeidsduur, moet worden onderzocht of dit onderscheid objectief
gerechtvaardigd is.
Uit de MvT bij artikel 7:648 eerste lid BW blijkt dat de wetgever verwacht
dat de rechter en de Commissie aansluiting zoeken bij de criteria die door
het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) zijn ontwikkeld
in het kader van de objectieve rechtvaardiging van indirect onderscheid
op grond van geslacht (HvJEG, 13 mei 1986, Bilka-Kaufhaus versus Weber
van Hartz, zaak 170/84, Jur. 1986, p. 1620; Rinner-Kühn versus FWW Spezial
Gebäudereinigung GmbH & Co.KG, zaak 171/88, Jur. 1989, p. 2743.). In het
kader van het toetsen van de objectieve rechtvaardiging bij onderscheid
naar arbeidsduur is het niet altijd relevant om te toetsen of aan het nagestreefde
doel iedere discriminatie vreemd is, omdat bij onderscheid naar arbeidsduur
het onderscheid juist (mede) op verschil in behandeling is gericht.
De Commissie legt de door het HvJEG in het kader van indirect onderscheid
ontwikkelde toets ter beoordeling van een objectieve rechtvaardiging zodanig
uit, dat bij het onderscheid op grond van arbeidsduur getoetst moet worden
aan de volgende criteria:
– het met de betreffende handelwijze nagestreefde doel moet zwaarwegend
en legitiem zijn;
– de middelen die gekozen worden, moeten geschikt (doelmatig) en noodzakelijk
(proportioneel) zijn om het doel te bereiken.

4.6. Ten aanzien van de vraag of het doel van de wederpartij voldoende
zwaarwegend en legitiem is, overweegt de Commissie als volgt.

De ratio van de studiekostenregeling is een tegemoetkoming te verstrekken
in de kosten voor opleidingen die voor de functie van betrokken werknemer
relevant zijn en waarbij sprake is van een redelijke verhouding tussen
investering en verwacht rendement. Dit rendement vertaalt zich in een optimale
inzetbaarheid van de werknemer in de toekomst.

Om voor een vergoeding voor de Nivra-opleiding in aanmerking te komen,
dient men een voltijd dienstverband te hebben. De ratio van deze aanvullende
eis is dat het niveau van de functies op de RA-afdeling, waar men na afronding
van (het NAC-2 gedeelte van) deze opleiding geschikt voor is, niet in deeltijd
kunnen worden uitgeoefend. Gelet daarop zou het rendement van de voor de
onderhavige opleiding vereiste investering (8 tot 11 jaren van ƒ 8000,-
per jaar) niet voldoende zijn. Het uitvoeren van een dergelijke functie
in deeltijd zou, gelet op de aard van de functie en de dienstverlening
van de wederpartij, het bestaansrecht van haar onderneming aantasten.

Bij de indiensttreding van verzoekster op de AA-afdeling van de wederpartij,
is goedgekeurd door de wederpartij dat zij de
Nivra-opleiding bleef volgen. Ter zitting is gebleken dat verzoekster na
het afronden van de opleiding tot en met het niveau NAC-2, de verkorte
AA-opleiding tot accountant wilde volgen ten behoeve van haar (toekomstige)
werkzaamheden op de AA-afdeling. De wederpartij heeft ter zitting erkend
dat de NAC-2 opleiding op die wijze inderdaad voor de vervolgopleiding
tot AA-accountant relevant is. De Commissie stelt vast dat er tussen verzoekster
en wederpartij geen volledige duidelijkheid is geweest over de opleidingswensen
en ambities van verzoekster. Ondanks deze onduidelijkheid, is de wederpartij
wel bereid geweest de Nivra-opleiding te vergoeden, toen verzoekster in
voltijd dienstverband op de AA-afdeling werkzaam was.
De Commissie concludeert hieruit dat de wederpartij deze opleiding ook
voldoende relevant achtte voor de (toekomstige) werkzaamheden van verzoekster
op de AA-afdeling, gelet op de financiële investering.
De wederpartij heeft aangegeven dat het verwachte rendement van de Nivra-opleiding
zou komen te vervallen omdat de functie op het niveau van controleleider,
waarvoor deze opleiding vereist is, slechts in volledig dienstverband zou
kunnen worden uitgeoefend vanwege de dienstverlening aan cliënten. Gesteld
is dat gebruikelijk is bij de wederpartij en bij branche-genoten dat medewerkers
met een (gedeeltelijke) Nivra-opleiding op de
RA-afdeling in voltijd dienstverband werken. De Commissie overweegt dat
de vraag of dergelijke functies wel in deeltijd zouden kunnen worden uitgeoefend,
in het onderhavige geval niet relevant is omdat verzoekster een dergelijke
functie op de RA-afdeling niet wenste te gaan vervullen.

De Commissie is op grond van het voorgaande van oordeel dat de wederpartij
niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Nivra-opleiding in het geval van
verzoekster niet relevant was voor haar toekomstige functie, ook als die
op de AA-afdeling zou zijn.
Dit leidt tot de conclusie dat in dit geval het doel niet voldoet aan een
werkelijke behoefte van de onderneming en dat derhalve geen sprake is van
objectief gerechtvaardigde redenen voor het gemaakte onderscheid op grond
van arbeidsduur.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te Hoorn jegens mevrouw
(….) te Zaandam een verboden onderscheid naar arbeidsduur in de arbeidsvoorwaarden
heeft gemaakt als bedoeld in artikel 7:648 Burgerlijk Wetboek door de studiekostenvergoeding
bij de overgang naar een deeltijd dienstverband niet te continueren.

Rechters

Mw. prof.mr J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), dhr. prof.mr. P.F. vander Heijden (lid Kamer), mw. mr. drs. M.G. Nicolai (lid Kamer), mw. mr.A.N. Veekamp (secretaris Kamer)