Instantie
Commissie gelijke behandeling
Samenvatting
Een vrouw wil lid worden van een schuttersvereniging. Op grond van de statuten
van de vereniging kunnen vrouwen echter geen lid worden. De vrouw is van
mening dat dit in strijd met de AWGB.
De eisen die door een vereniging gesteld worden voor het lidmaatschap vallen
in beginsel niet onder de werkingssfeer van de AWGB. Dit kan echter anders
zijn indien de vereniging een open en zakelijk karakter heeft en het lidmaatschap
in feite niet meer inhoudt dan dat aan de leden een goed of dienst wordt
aangeboden. De Commissie oordeelt dat daarvan in dit geval, gelet op de
aktiviteiten van de vereniging en de wijze waarop hieraan vorm wordt gegeven,
geen sprake is. Het handelen van de vereniging valt daarom niet onder de
reikwijdte van de AWGB.
Volledige tekst
1. HET VERZOEK
1.1. Op 20 juni 1997 verzocht mevrouw (….) te ‘s-Heerenberg (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of de (….) te ‘s-Heerenberg (hierna:
de wederpartij) jegens haar onderscheid maakt naar geslacht als bedoeld
in de wetgeving gelijke behandeling.
1.2. Verzoekster wil lid worden van de vereniging van de wederpartij. Op
grond van de statuten van de wederpartij kunnen vrouwen echter geen lid
worden van de vereniging. Verzoekster is van mening dat de wederpartij
daarmee in strijd handelt met de wetgeving gelijke behandeling.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunten schriftelijk toegelicht.
Vervolgens zijn partijen opgeroepen hun standpunten nader toe te lichten
tijdens een zitting op 13 januari 1998. De wederpartij heeft hieraan geen
gehoor gegeven.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (….) (verzoekster)
– dhr. (….) (echtgenoot verzoekster)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– mw. mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst (lid Kamer)
– dhr. mr. L.M. Moerings (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. De wederpartij is een vereniging die volgens artikel 3 van de statuten
tot doel heeft “aan haar leden genoeglijke ontspanning te verschaffen bij
gelegenheid der kermis te ‘s-Heerenberg en bij andere gelegenheden, waarbij
zulks door het bestuur of door de algemene ledenvergadering wenselijk wordt
geacht.”
De wederpartij tracht dit doel volgens artikel 4 van de statuten onder
andere te bereiken door
“- het aankweken van eenheid tussen de leden onderling;
– het houden van schietwedstrijden;
– het organiseren van feesten en optochten;
– het betonen van hulde en eer aan autoriteiten en anderen, bij daarvoor
in aanmerking komende gelegenheden;
– het geven van gelegenheid tot gepast dansen en andere vermakelijkheden”.
Het eerste lid van artikel 5 van de statuten bepaalt dat de leden van de
vereniging worden onderscheiden in gewone leden, buitengewone leden en
ereleden. Uitsluitend mannen die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt,
kunnen (gewoon) lid worden. Het vijfde lid van artikel 5 van de statuten
bepaalt dat de weduwe van een overleden lid zich als lid bij de vereniging
kan aanmelden. Zij is dan echter buitengewoon lid.
3.2. Een van de aktiviteiten van leden van de vereniging is het vendelieren
oftewel vaandelzwaaien. Enkele jaren geleden hebben vrouwen vaandels van
de wederpartij gedragen tijdens onder andere de kermis. Zij mochten echter
geen lid worden.
De standpunten van partijen
3.3. Verzoekster stelt het volgende.
Tijdens de jaarlijkse kermisdagen worden schietwedstrijden gehouden door
de wederpartij waarbij op een vogel wordt geschoten. Deze vogel wordt eerst
gezegend voor een goede kermis. Het wegbrengen van de vogel van de kerk
naar de plaats waar wordt geschoten geschiedt in de vorm van een optocht.
Verder vinden geen optochten plaats.
Aan de schietwedstrijden mogen uitsluitend eigen leden deelnemen, ook tijdens
de kermis. Weliswaar mogen op de dinsdagochtend van de kermis de echtgenoten/partners
van de leden ook schieten, maar daarbij wordt in tegenstelling tot de leden
slechts met een luchtbuks geschoten. Het zijn aparte wedstrijden met aparte
puntentellingen en aparte prijzen. De weduwen die buitengewoon lid zijn
mogen ondanks hun volwaardig lidmaatschap niet deelnemen aan de wedstrijden
van de mannen.
Wat het in de statuten genoemde huldebetoon betreft moet bijvoorbeeld worden
gedacht aan het vendelen bij de komst van een nieuwe burgemeester, het
vertrek van de dokter naar een andere plaats, het huwelijk van iemand uit
de vereniging of een 50-jarig huwelijk.
Op de maandagavond van de kermis organiseert de wederpartij een dansavond.
Iedereen die de entreekosten betaalt mag meedoen. Dit zijn derhalve open
avonden die ook voor dames en andere niet leden toegankelijk zijn.
Het vaandelzwaaien is een verenigingsaktiviteit die aan de mannelijke leden
is voorbehouden. Aangezien er in het verleden niet genoeg mannen waren,
heeft de wederpartij destijds vrouwen aangetrokken om als vendelier te
worden opgeleid. Dit waren de dochter van verzoekster die als weduwe buitengewoon
lid is en twee partners van leden. Een jaar lang is wekelijks geoefend.
De echtgenoot van verzoekster was de coördinator. Zij vendelden onder andere
bij de kermis. Na drie jaar werden de vrouwen echter aan de kant gezet,
omdat men besloot niet langer vrouwen in de vereniging te willen.
Verzoeksters vader is al sinds 55 jaar lid van de wederpartij. Verzoekster
is altijd met hem meegeweest en wil graag erbij horen, temeer daar in de
plaats waar zij woont naast de verenigingsaktiviteiten geen mogelijkheden
zijn om aktief te zijn.
3.4. De wederpartij stelt het volgende.
De statutaire bepaling als gevolg waarvan vrouwen als lid worden uitgesloten,
dateert reeds vanaf het bestaan van het gilde sedert 1574.
De stelling van verzoekster dat een aantal vrouwen in het verleden vaandels
van het gilde hebben gedragen, is juist. Dit is echter op een spontane
wijze en op verzoek geschied. Zij zijn ook nooit opgeleid als vendelier
en kunnen evenmin betalend lid worden. De statuten voorzien hier niet in.
4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
naar geslacht maakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling door
vrouwen uit te sluiten van het lidmaatschap van haar vereniging.
4.2. In dat verband zijn de volgende wetsartikelen van belang.
Artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Algemene wet gelijke behandeling
(AWGB) verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB het maken van onderscheid
naar geslacht bij het aanbieden van goederen en diensten en bij het sluiten,
uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake, indien dit geschiedt
door instellingen die werkzaam zijn op het gebied van onder meer welzijn,
waaronder begrepen sport en cultuur (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991,
22014, nr. 3, p. 21.).
4.3. Ter beantwoording van de in het geding zijnde vraag zal eerst worden
onderzocht of de wederpartij is aan te merken als een instelling die goederen
of diensten aanbiedt zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel
c AWGB.
Het handelen van de wederpartij dat in het geding is, betreft de statutaire
uitsluiting van vrouwen, niet zijnde weduwen van leden, van het lidmaatschap.
De vraag is of dit handelen onder de reikwijdte van artikel 7, eerste lid,
onderdeel c AWGB valt nu de gedragingen van een vereniging in beginsel
niet vallen onder het verbod van onderscheid zoals in de AWGB bedoeld.
De rechts-verhouding tussen een vereniging en een (kandidaat-)lid bij de
toelating tot het lidmaatschap van de vereniging valt in beginsel niet
onder de rechtsverhoudingen bedoeld in de AWGB (Tweede Kamer, 1991-1992,
22014, Nota naar aanleiding van het Eindverslag, p. 10.). Op de in de statuten
neergelegde eisen voor lidmaatschap, is de AWGB niet van toepassing (Tweede
Kamer, 1991-1992, 22014, Nota naar aanleiding van het Eindverslag, p. 10).
In deze zaak gaat het om de in de statuten neergelegde eis voor het (gewone)
lidmaatschap, namelijk het behoren tot het mannelijk geslacht.
Artikel 7 AWGB kan echter desalniettemin van toepassing zijn indien de
vereniging een open en zakelijk karakter heeft en het lidmaatschap in feite
niet meer inhoudt dan dat aan die leden een goed of dienst wordt aangeboden
als bedoeld in artikel 7 AWGB. Het daarin neergelegde verbod op het maken
van onderscheid is dan op het aan het lidmaatschap verbonden aanbod van
goederen en diensten van toepassing (Eerste Kamer, vergaderjaar 1992-1993,
22014, Memorie van Antwoord, nr. 212c, p. 6.).
Ten aanzien van de vraag of de vereniging een open en zakelijk karakter
heeft en het lidmaatschap in feite niet meer inhoudt dan dat aan die leden
een goed of dienst wordt aangeboden, is de Commissie van oordeel dat dit
niet het geval is bij de wederpartij. Het geheel van de in de statuten
genoemde aktiviteiten alsmede de door verzoekster aangeduide wijze waarop
de verenigingsaktiviteiten in de praktijk gestalte krijgen, geven onvoldoende
grond aan een conclusie dat de vereniging een open en zakelijk karakter
heeft, waarbij het lidmaatschap niet meer inhoudt dan dat aan de leden
goederen of diensten worden aangeboden zoals in het maatschappelijk goederen-
en dienstenverkeer. De Commissie overweegt dat de organisatie van dansavonden
door een vereniging voor ook niet-leden -waaronder begrepen anderen dan
de echtgenoten/partners van de leden- als zodanig een aanduiding zou kunnen
zijn van genoemd open en zakelijk karakter van de wederpartij. In deze
zaak echter vindt dit plaats één avond per jaar. Daarnaast ontplooit de
wederpartij verenigingsaktiviteiten voor louter leden zoals het vendelieren
als uiting van het betonen van hulde zoals in de statuten bedoeld en het
houden van schietwedstrijden. Deze aktiviteiten van het onderhavige eeuwenoude
gilde zijn in de context van het geheel van de aktiviteiten niet zodanig
vergelijkbaar met het goederen- en dienstenverkeer zoals in artikel 7 AWGB
bedoeld, dat in deze zaak artikel 7 AWGB van toepassing is.
Op grond van het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat in deze zaak
sprake is van een handelen van de wederpartij dat beschouwd moet worden
als een gedraging van een vereniging die buiten de reikwijdte van artikel
7 AWGB valt. Derhalve is geen sprake van strijd met genoemde wet.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het handelen van de (….)te
‘s-Heerenberg jegens mevrouw (….) te ‘s-Heerenberg niet valt onder de
reikwijdte van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Algemene wet gelijke
behandeling en dat derhalve niet in strijd is gehandeld met genoemde wet.
Rechters
Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw. mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst(lid Kamer), dhr. mr. L.M. Moerings (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp (secretarisKamer)