Instantie: Kantonrechter Haarlem, 17 maart 1998

Instantie

Kantonrechter Haarlem

Samenvatting


Werkneemster heeft ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. Zij stelt
dat zij arbeidsongeschikt is geworden door de sfeer van seksuele intimidatie
die door de directeur is gecreëerd. Zij was niet in staat hier adequaat en
assertief op te reageren.
De kantonrechter is van oordeel dat de werkgeefster primair verantwoordelijk
is voor het ontstaan van de situatie waarin gesprekken ontstaan over en
aandacht voor seksuele onderwerpen. Het gegeven dat die vrije sfeer
uiteindelijk (voor de werkgeefster onverwacht) problemen oplevert voor een
individuele werkneemster op een moment dat aan die open houding uitdrukking
wordt gegeven tussen twee werknemers van B. (de directeur en de werkneemster)
is dan ook een vooral voor het risico van de werkgeefster komende
omstandigheden.
Echter doordat de kantonrechter aannemelijk vindt dat de
arbeidsongeschiktheid tevens het resultaat is van omstandigheid die in de
risicosfeer van werkneemster liggen rekent hij het ontstaan van de huidige
situatie aan beide partijen toe.

Volledige tekst

Verloop van de procedure
Op 13 februari 1998 is ter griffie een verzoek van W. ontvangen.
Van B. Heeft op diezelfde datum een verzoekschrift ingediend dat na
behandeling is ingetrokken en dat tevens als verweerschrift in de onderhavige
zaak moet worden beschouwd. Partijen hebben brieven van 6 en 9 maart 1998 op
voorhand stukken in het geding gebracht. De mondelinge behandeling van de
zaak heeft plaatsgehad op 10 maart 1998. De griffier heeft aantekeningen
gemaakt van het verhandelde. De inhoud van de genoemde stukken dient als hier
herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet
of onvoldoende weersproken het volgende vast.
W. is op 1 maart 1993 in loondienst getreden van V.B. als leerling
tandtechniker. Na ommekomst van de leerovereenkomst op 4 september 1997 is
stilzwijgend een arbeidsovereenkomst gesloten voor onbepaalde duur. W. is
geboren op 18 juni 1973. Het bruto loon bedraagt ƒ 2.863 exclusief
vakantietoeslag. W. is arbeidsongeschikt sedert 27 augustus 1997.

Het verzoek van W

W. verzoekt ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
Het verzoek is gebaseerd op gewichtige redenen te weten op veranderingen in
de omstandigheden in de zin van het tweede lid van artikel 7:685 BW.
W. baseert dit verzoek op de in het verzoekschrift genoemde en tijdens de
mondelinge behandeling toegelichte, hierna kort aan te geven, gronden.

W. is arbeidsongeschikt geworden door de sfeer van sexuele intimidatie die
door de directeur van V.B. is gecreëerd. W. was niet in staat hier adequaat
en assertief tegen op te treden. W. heeft op advies van Commit Arbo een brief
geschreven aan de directeur om tot een oplossing te kunnen komen. Die brief
is met het gehele personeel besproken, V.B. heeft vooralsnog geen contact
opgenomen met W.
Ondanks bemiddeling door mevrouw van der L. Als mediator verbonden aan Commit
Bemiddeling, zijn partijen niet tot overeenstemming gekomen over hetgeen
precies is gebeurd,. Het is niet mogelijk de lucht te klaren. Van B. Heeft
nagelaten bij te dragen aan het mogelijk herstel van W. Het vertrouwen van W.
is gekwetst door de onheuse bejegening door de directeur van Van B. W. is
daardoor ook nu nog nerveus en onevenwichtig. Dit rechtvaardigt betaling van
een vergoeding wegens immateriële schade. W. heeft de opleiding tot
tandtechnicus met goed gevolg voltooid. Zij is nu genoodzaakt ondanks haar
liefde voor het vak elders en op een ander vakgebied werk te zoeken. Dit
rechtvaardigt toepassing van een verwijtbaarheidsfactor van 1,5.

Het verweer van V. B.
V.B. concludeert tot toewijzing van het verzoek tot ontbinding van de
arbeidsovereenkomst en tot afwijzing van het verzoek W. een vergoeding toe te
kennen ten laste van Van B.
Van B. Beroept zich daartoe op de in het verweerschrift genoemde en tijdens
de mondelinge behandeling toegelichte, hierna kort aan te geven, gronden. De
beschuldigingen aan het adres van de directeur van Van B. Zijn uit de lucht
gegrepen. Van B. Heeft wel degelijk geprobeerd bij te dragen aan oplossing
van het conflict. Van B. Ziet nu geen mogelijkheden de arbeidsrelatie te
laten voortduren. W. heeft al eerder te kennen gegeven dat zij elders wilde
gaan werken.

Beoordeling van het verzoek
1. Partijen zijn het eens dat geen sprake kan zijn van een verdere vruchtbare
samenwerking, en dat er veranderingen in de omstandigheden zijn welke van
dien aard zijn dat de dienstbetrekking behoort te eindigen. Er is derhalve
voldoende gewichtige reden om de arbeidsovereenkomst op korte termijn te
ontbinden.
De kantonrechter stelt zich voor dit te doen met ingang van 1 april 1998.

2. Partijen zijn het niet eens geworden op het punt van een door B. te
betalen vergoeding.
Zij verwijten elkaar over en weer dat het dienstverband nu beëindigd moet
worden op grond van verwijtbare gedragingen van de ander.

3. Het staat wel vast dat W. in een situatie van arbeidsongeschiktheid is
terecht gekomen nadat in maart 1997 in een gesprek met de directeur van
Bilderbeek deze over naaktfotografie is gaan praten met haar, waarbij het
maken van naaktfoto’s van W aan de orde kwam, en nadat hij haar sexpagina’s
op internet was gaan tonen zonder aankondiging, terwijl er op dat moment geen
andere werknemers van B. op kantoor waren. Het is duidelijk dat deze gang van
zaken voor W. het begin is geweest van een periode waarin zij spanning heeft
ervaren in haar contact met de directeur van B., welke toenam toen hij haar
in haar beleving ten onrechte door haar gevraagde vakantie weigerde.
W. heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de directeur van B. zich tegen
de achtergrond van de binnen de onderneming bestaande vrije sfeer schuldig
heeft gemaakt aan een bejegening van W. waarvan hij zich had kunnen
realiseren dat deze in dit geval door W. als onaangenaam of zoals zij heeft
gesteld intimiderend zou worden ervaren of dat W. niet de mogelijkheid zou
hebben of de vrijheid zou nemen hem te laten merken dat zij de situatie als
onaangenaam ervoer, en zelfs uiteindelijk, na vijf maanden, tot
arbeidsongeschiktheid zou bijdragen.
W. heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de directeur met een videocamera
opnamen heeft gemaakt terwijl zij aan het internetten was.

4. B. heeft in haar onderneming een sfeer laten ontstaan waarin gesprekken
over en aandacht voor sexuele onderwerpen niet buiten de orde waren.
Daargelaten dat ook de werknemers waaronder W. daarvoor zelf, dus ook
individueel, verantwoordelijk zijn, B. is als werkgeefster primair
verantwoordelijk voor het laten ontstaan van die situatie. Het gegeven dat
die vrije sfeer uiteindelijk (voor de werkgeefster onverwacht) problemen
oplevert voor een individuele werkneemster op een moment dat aan die open
houding uitdrukking wordt gegeven tussen twee werknemers van B. (de directeur
van B. en W.) is dan ook een vooral voor het risico van de werkgeefster
komende omstandigheid.

5. De kantonrechter acht tevens aannemelijk gemaakt dat de
arbeidsongeschiktheid van W. tevens het resultaat is van omstandigheden die
in de risicosfeer van W. liggen
Zoals haar gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd
heeft de directeur van B. pas na 21 november 1997 willen meewerken aan
overleg, en heeft W. eigenlijk gevraagd haar te overtuigen dat er werkelijk
sprake was van misverstanden en van onjuist vermoede bijbedoelingen. Het is
niet onbegrijpelijk dat de directeur van B., die zich onheus bejegend en ten
onrechte beschuldigd voelde door W., dat niet zo heeft gevoeld. Uit de brief
van W. aan hem heeft hij dat niet kunnen afleiden. Het feit dat van de kant
van B. dus pas laat, en pas nadat W. een advocaat had ingeschakeld, is
meegewerkt aan een gesprek met een (door B. betaalde bemiddelaarster) is op
grond van het vorenstaande geen reden in dit geval een verwijtbaarheidsfactor
van 1,5 te hanteren.

6. In dit geval heeft W. ervoor gekozen werk te zoeken op een geheel ander
werkterrein. Hoewel de directe aanleiding ongetwijfeld gelegen is in de nu
bij B. ontstane situatie, acht de kantonrechter aannemelijk dat W.
uiteindelijk niet langer als tandtechniker werkzaam wil zijn op gronden die
voor haar rekening komen. Zij zou, indien zij dit vak zou willen blijven
uitoefenen, ofwel wellicht in de buurt van haar woonplaats, maar anders toch
elders in Nederland, weer werk kunnen vinden. De rekening voor het feit dat
zij nu solliciteert op een geheel ander werkterrein en nog geen werk heeft
gevonden behoort niet aan B. gepresenteerd te worden.

7. Conclusie
Nu het ontstaan van de huidige situatie aan beide partijen kan worden
toegerekend en W. kennelijk nog niet is geslaagd in het vinden van ander werk
op grond van omstandigheden voor welke B. niet aansprakelijk is, is het
redelijk W. een vergoeding toe te kennen ten laste van B. bij welke een
verwijtbaarheidsfactor van 0,5 wordt gehanteerd.
Dit betekent dat Bilderbeek. aan W. een vergoeding behoort te betalen van ƒ
7.730,10 bruto.

8. Er is onvoldoende reden W. een vergoeding wegens immateriële schade toe te
kennen.

9. Er is aanleiding de kosten van de procedure te compenseren, behalve bij
intrekking van het verzoek.

BESLISSING

De kantonrechter:
stelt partijen in kennis van het voornemen van de kantonrechter de tussen
partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 april
1998 onder toekenning van de onder 7. Genoemde vergoeding.
Stelt W. in de gelegenheid het verzoek tot uiterlijk 25 maart 1998 in te
trekken, en wel schriftelijk onder toezending van een afschrift van de
betreffende brief aan de kantonrechter en aan Van. B.

Voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 1998:
kent aan W. een vergoeding toe tot een bedrag van ƒ 7.730,10 bruto als
suppletie op een te ontvangen sociale uitkering of eventueel elders te
verdienen lager salaris:
veroordeelt voorzover nodig Van. B. Tot betaling van deze vergoeding.
Belast iedere partij met de eigen kosten.

Voor het geval het verzoek wordt ingetrokken:
veroordeelt W. in de kosten van deze procedure, welke tot op heden aan de
zijde van Van B. worden begroot op ƒ 500 aan salaris voor de gemachtigde.

Rechters

Mr C.J. Dekker-Harts