Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Haarlem, 27 maart 1998

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage zp Haarlem

Samenvatting


De vrouw is buiten de termijn gescheiden. Na een jaar heeft zij onvoldoende
inkomsten. Voortgezet verblijf wordt geweigerd. Zij verzoekt om een verblijfsvergunning
op humanitaire gronden. Aan de vrouw wordt wel een vergunning verleend
maar op grond van het driejarenbeleid. Tegen deze beschikking heeft ze
beroep aangetekend. Zij wil de gronden waarop toelating is verzocht erkend
zien en desgevolge komt zij dan eerder in aanmerking voor een vestigingsvergunning.
Bovendien wil zij dat de kosten van het deskundigenrapport vergoed worden.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op het gestelde in het rapport
van professor Nauta onvoldoende is ingegaan; het rapport is onvoldoende
weerlegd. De beschikking lijdt daardoor aan een motiveringsgebrek en kan
om die reden niet in stand blijven. Ten aanzien van de vergoeding van de
kosten van het rapport is nog een bezwaarprocedure aanhangig en is eiseres
niet ontvankelijk.
Vervolg op Staatssecretaris van Justitie (beschikking) 9 september 1997,
RN 1998, 868.

Volledige tekst

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Eiseres, geboren op 1 januari 1949, heeft de Turkse nationaliteit.
Zij verblijft sedert 30 maart 1989 in Nederland. Op 3 april 1989 heeft
zij een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf
met als doel: “verblijf bij Nederlandse echtgenoot V.” Eiseres is deze
vergunning tot verblijf verleend met ingang van 18 april 1989 en geldig
tot 18 april 1990. Op 23 april 1990 heeft eiseres de hoedanigheid als bedoeld
in artikel 10 lid 2 Vw (oud) verkregen, derhalve van vreemdeling aan wie
het voor onbepaalde duur is toegestaan in Nederland te verblijven, welke
hoedanigheid van rechtswege is vervallen op 22 februari 1993. Op diezelfde
datum is aan eiseres een vergunning tot verblijf verleend voor de duur
van een jaar met als doel: “het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst”.
Op 22 februari 1994 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlenging
van de geldigheidsduur van de aan haar verleende vergunning tot verblijf
met tevens het verzoek om wijziging van de beperking waaronder de vergunning
is verleend in: “klemmende redenen van humanitaire aard.” Bij besluit van
3 januari 1995, aan eiseres uitgereikt op 27 januari 1995, heeft verweerder
de aanvraag niet ingewilligd. Eiseres heeft op 22 februari 1995 tegen dit
besluit een bezwaarschrift ingediend. Bij beschikking van 27 februari 1997
heeft verweerder het bezwaarschrift gegrond verklaard en aan eiseres “op
grond van de thans bekende feiten en omstandigheden…. mede in aanmerking
genomen de lange duur van de verblijfsprocedure” een vergunning tot verblijf
zonder beperking verleend, met ingang van 23 februari 1997, geldig tot
23 februari 1998. Deze beschikking is op 7 maart 1997 aan eiseres uitgereikt.

1.2. Bij brief van 3 maart 1997 heeft eiseres verzocht om wijziging van
de ingangsdatum van de haar verleende vergunning tot verblijf in 22 februari
1994, alsmede om schadevergoeding voor de door haar in de bezwaarfase gemaakte
kosten. Bij brief van 5 maart 1997 heeft verweerder deze verzoeken afgewezen.

1.3. Bij beroepschrift van 26 maart 1997 heeft eiseres tegen de beschikking
van 27 februari 1997 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep richt
zich tevens tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding d.d.
5 maart 1997.

1.4. Bij brief van 17 april 1997 heeft eiseres tevens een bezwaarschrift
ingediend tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.

1.5. Bij brief van 31 juli 1997 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld
dat de beschikking van 27 februari 1997 zal worden ingetrokken “met behoud
van de reeds in het kader van het driejarenbeleid verleende vergunning
tot verblijf.” Bij brief van 1 augustus 1997 heeft eiseres het beroep ingetrokken.

1.6. Bij beschikking van 9 september 1997 is de beschikking van 27 februari
1997 ingetrokken. Tevens is bij beschikking aan eiseres een vergunning
tot verblijf verleend, met ingang van 23 februari 1997, geldig tot 23 februari
1998. Daarbij is overwogen dat op grond van de thans bekende feiten en
omstandigheden, omdat sedert de aanvraag van eiseres sprake is van ten
minste drie jaren relevant tijdsverloop, aanleiding bestaat eiseres verblijf
in Nederland toe te staan. In genoemde beschikking is voorts besloten het
bezwaarschrift voor het overige ongegrond te verklaren.

1.7. Bij beroepschrift van 3 oktober 1997 heeft eiseres tegen deze beschikking
beroep ingesteld. Dit beroep behelst tevens een verzoek om verweerder te
veroordelen in de kosten van het deskundigenrapport.

1.8. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden
en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het
beroep.

1.9. De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11
februari 1998. Ter zitting hebben eiseres en verweerder bij monde van hun
gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.

2. Overwegingen

2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring
van het bezwaar in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien
of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels
kan doorstaan.

De onderbouwing van de aanvraag

2.2 Eiseres legt aan de aanvraag en het onderhavige beroep ten grondslag
dat zij met ingang van 22 februari 1994 in aanmerking komt voor een vergunning
tot verblijf ten behoeve van voortgezet verblijf wegens klemmende redenen
van humanitaire aard.

Wettelijk kader

2.3. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning
tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend.

2.4. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie
hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen
in het algemeen -behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale
overeenkomsten- slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf
in aanmerking komen, indien met hun verblijf hier te lande een wezenlijk
Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen
van humanitaire aard. Hierbij kan worden gedacht aan een vreemdeling die
nauwe banden heeft met Nederland of in Nederland wonende personen of een
vreemdeling wiens terugkeer naar het land van herkomst in redelijkheid
niet verlangd kan worden.
In het geval dat het gaat om gescheiden vrouwen zal er een belangenafweging
plaatsvinden, waarbij een combinatie van de volgende factoren een rol speelt:
– de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;
– de maatschappelijke positie van de betrokkene in het land van herkomst;
– de vraag of in het land van herkomst een naar de maatstaven van dat land
aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;
– de zorg die betrokkene heeft voor kinderen die hier te lande zijn geboren
en/of getogen;
– aangetoond (seksueel) geweld binnen het huwelijk wat heeft geleid tot
de feitelijke verbreking van het huwelijk.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat naarmate de betrokkene langer
in Nederland heeft verbleven waarschijnlijker wordt dat voorgezet verblijf
wegens klemmende redenen van humanitaire aard behoort te worden toegestaan.

2.6 Ingevolge het door verweerder gevoerde beleid zoals neergelegd in hoofdstuk
A4/6.17 Vc kan een vreemdeling die langdurig in onzekerheid verkeert omtrent
de uitkomst van zijn toelatingsprocedure onder bepaalde voorwaarden in
aanmerking komen voor toelating tot nederland op grond van het zogenaamde
driejarenbeleid.
Hierbij geldt onder meer dat de ingangsdatum van de vergunning de dag is
nadat de (relevante) driejarentermijn is verstreken, te rekenen vanaf de
datum van de aanvraag om toelating voor het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel.

De bestreden beschikking en de standpunten van partijen

2.7 verweerder heeft de bestreden beschikking, voor zover hier van belang
en samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen.
Nu eiseres op 11 juni 1996 en op 9 januari 1997 heeft laten weten er geen
prijs op te stellen over het bezwaarschrift te worden gehoord door de Adviescommissie
voor vreemdelingenzaken (ACV), is met toepassing van artikel 7:3, onder
c, Awb van het horen van eiseres afgezien.

Anders dan namens eiseres is betoogd, valt niet in te zien waarom eiseres
zich niet zelfstandig in de Turkse samenleving zou kunnen handhaven. Hierbij
is van belang de leeftijd van eiseres en het feit dat zij in Turkije is
geboren en getogen en tot haar veertigste levensjaar aldaar heeft gewoond.
Weliswaar is eiseres in een traditionele (gelovige) omgeving opgegroeid,
maar uit het dossier is gebleken dat eiseres zich daar in grote mate aan
heeft ontworsteld. Eiseres heeft aangevoerd dat zij zich in de Nederlandse
samenleving zelfstandig kan redden, hetgeen inhoudt dat zij dit ook of
juist in de Turkse samenleving kan.

Om dezelfde redenen kan worden aangenomen dat eiseres zich kan vestigen
in één van de grote(re) steden in Turkije.

De stelling van eiseres dat Turkije alleen in naam seculier en democratisch
is en dat voor haar als vrouw alleen geen redelijke toekomst is weggelegd,
kan niet worden gevolgd. Vele van haar landgenoten bevinden zich in dezelfde
situatie en krijgen om deze reden ook geen verblijf tot Nederland. De frictie
tussen eiseres en haar familie leidt niet tot de conclusie dat voor eiseres
geen plaats zou zijn in de Turkse samenleving.

Met betrekking tot de door eiseres gevreesde erewraak wordt overwogen dat
eiseres zich kan vestigen op plaatsen in Turkije waar zij gevrijwaard kan
blijven van contacten met haar familie. Hierbij wordt verwezen naar het
hiervoor overwogene omtrent de mogelijkheid van hervestiging in Turkije.

Ten aanzien van de gestelde inburgering in Nederland zijn in bezwaar geen
nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden
dan het oordeel in de primaire beschikking.

Omdat sedert de aanvraag van eiseres sprake is van tenminste drie jaren
relevant tijdsverloop, bestaat aanleiding eiseres verblijf in Nederland
toe te staan en haar een vergunning tot verblijf te verlenen met ingang
van 23 februari 1997, met daaraan het voorschrift verbonden dat eiseres
bij de korpschef aantoont voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten,
met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium
of psychiatrische inrichting.

2.8 Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat de bestreden beschikking ondeugdelijk
is gemotiveerd. Op geen enkele wijze blijkt dat verweerder het door eiseres
overgelegde rapport van professor A.H. Nauta, turcoloog en verbonden aan
de Rijksuniversiteit van Leiden, goed heeft gelezen. In dit rapport wordt
een aantal conclusies getrokken over een eventuele terugkeer van eiseres
naar Turkije. Onder meer is aangevoerd dat eiseres vreest door haar familie
gezocht en vermoord te worden, nu zij de eer van de familie heeft geschonden
aangezien zij als gescheiden vrouw zonder toestemming van haar familie
met een niet-islamitische Nederlander is getrouwd van wie zij vervolgens
ook is gescheiden. Bovendien is het gezien de maatschappelijke cultuur
van de Turkse samenleving onmogelijk om je te onttrekken aan het wijdvertakte
familienetwerk. Eiseres heeft nauwelijks of geen vooruitzichten op het
vinden van werk en een enigszins aanvaardbare woning en zij zal zich als
alleenstaande en gescheiden vrouw vrijwel zeker niet op vrouwwaardige wijze
staande kunnen houden, zeker of juist niet in de anonimiteit van een grote
stad, hetgeen met name een gevolg is van het ontbreken van steun van een
familie-achterban. De conclusie dat eiseres in de Turkse samenleving kan
handhaven omdat zij dat ook in de Nederlandse samenleving kan, miskent
dat de Nederlandse samenleving – in tegenstelling tot de Turkse – vrouwvriendelijk
is.

Ter ondersteuning van het standpunt van eiseres is in beroep een algemeen
rapport overgelegd van prof. Nauta over de positie van gescheiden vrouwen
met en zonder achterban in Turkije. Tevens is ter ondersteuning van het
standpunt van eiseres bij brief van 5 februari 1998 een kranteartikel overgelegd.

Eiseres maakt aanspraak op verlening van de vergunning tot verblijf voor
voortgezet verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard met ingang
van de datum van aanvraag, te weten 22 februari 1994, aangezien in A4/6.7.1
Vc is bepaald dat de vergunning wordt verleend met ingang van de datum
van aanvraag of zoveel later als aan alle voorwaarden is voldaan. Gelet
op onder meer de vereisten voor de verlening van een vestigingsvergunning
en het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit, heeft eiseres belang
bij de eerdere ingangsdatum.

Wegens ziekte kan eiseres momenteel nog niet in haar eigen levensonderhoud
voorzien. Eiseres is behoorlijk in de Nederlandse samenleving geïntegreerd
en heeft een goede band met haar zuster in Eindhoven, die als enig familielid
aan de zijde van eiseres staat.

Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat de kosten a ƒ 750,- die
in de bezwaarprocedure zijn gemaakt ten behoeve van het rapport van prof.
Nauta dienen te worden vergoed.

Tot slot is aangevoerd dat eiseres ten onrechte niet is gehoord alvorens
op het bezwaarschrift is beslist.

2.9 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd, zoals weergegeven in
het zich bij de stukken bevindende verweerschrift en ter zitting zijn ingenomen
standpunt gehandhaafd.

Beoordeling van het beroep

2.10 Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder het belang van eiseres
bij haar beroep van 3 maart 1997 niet heeft betwist, ook al is eiseres
reeds in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf in het kader
van het driejarenbeleid. Deze vergunning is verleend per 23 februari 1997,
terwijl niet valt te ontkennen dat eiseres belang kan hebben bij wijziging
van de ingangsdatum van haar vergunning tot verblijf in 22 februari 1994,
direct aansluitend op de vergunning tot verblijf die zij in verband met
haar zoekjaar heeft gekregen.

2.11 Eiseres heeft door middel van een individueel rapport van prof. A.H.
Nauta uitvoerig onderbouwd waarom zij aanspraak heeft op een vergunning
tot verblijf op grond van het beleid van verweerder zoals is neergelegd
in B1/2.4 Vc. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder in
de bestreden beschikking onvoldoende op het gestelde in voornoemd rapport
is ingegaan en de standpunten zoals die door de als terzake deskundig te
beschouwen prof. Nauta naar voren zijn gebracht, onvoldoende onderbouwd
heeft weergelegd. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting laten
weten dat hetgeen aangaande het rapport in de bestreden beschikking is
overwogen, is gebaseerd op algemene bij verweerder aanwezige kennis terzake
van de onderhavige problematiek. Gelet op de uitvoerigheid waarmee eiseres
haar aanvraag in bezwaar heeft onderbouwd, heeft verweerder niet kunnen
volstaan met het enkel op basis van deze gestelde algemene bij hem aanwezige
kennis weerleggen van hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht. Naar het
oordeel van de rechtbank had verweerder behoren in te gaan op de problemen
die eiseres uitdrukkelijk stelt te zullen ondervinden bij terugkeer naar
Turkije en op grond waarvan zij stelt in aanmerking te komen voor een vergunning
tot verblijf op basis van het bepaalde in B1/2.4 Vc.

2.12 De bestreden beschikking lijdt daardoor aan een motiveringsgebrek
en kan om die reden niet in stand blijven. Het beroep is mitsdien gegrond.
Op grond van het vorengaande dient de bestreden beschikking te worden vernietigd.
Hetgeen eiseres verder tegen de bestreden beschikking heeft aangevoerd,
met name dat zij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord, behoeft
om die reden geen verdere behandeling.

2.13 Met betrekking tot het verzoek van eiseres om verweerder te veroordelen
in de kosten van het deskundigenrapport, overweegt de rechtbank als volgt.
Bij brief van 3 maart 1997 heeft eiseres verweerder om vergoeding van die
kosten gevraagd. Bij brief van 5 maart 1997 heeft verweerder dit verzoek
afgewezen. Bij schrijven van 17 april 1997 heeft eiseres bezwaar gemaakt
tegen die afwijzende beslissing. Op dit bezwaarschrift is tot op heden
nog niet door verweerder beslist. Eerst ter zitting heeft eiseres aangevoerd
dat haar verzoek in het onderhavige beroepschrift om verweerder te veroordelen
in de kosten van het deskundigenrapport, moet worden beschouwd als een
beroep tegen het niet tijdig beslissen op genoemd bezwaarschrift. Verweerder
heeft daartegen bezwaar gemaakt op grond van het feit dat uit het beroepschrift
op geen enkele wijze kan blijken dat dit mede is gericht tegen het niet
tijdig beslissen op genoemd bezwaarschrift.

2.14 De rechtbank deelt dit bezwaar van verweerder. In het onderhavige
beroepschrift wordt immers niet gesproken over of verwezen naar genoemd
bezwaarschrift en dat daarop nog niet is beslist. Nu terzake van de onderhavige
kosten nog een bezwaarprocedure aanhangig is, dient eiseres in het in de
onderhavige procedure gedane verzoek om verweerder te veroordelen in de
kosten van het deskundigenrapport, niet-ontvankelijk verklaard te worden.

2.15 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing
van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte
proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld
op ƒ 1.420,= (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen
ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging
is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het
tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden
aan de griffier.

2.16 De rechtbank zal tevens met toepassing van artikel 8:74, eerste lid,
Awb, bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad ƒ
210,= dient te vergoeden.

3. Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt de bestreden beschikking;

3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van tien weken opnieuw te beslissen
op het bezwaarschrift van 22 februari 1995, met inachtneming van hetgeen
is overwogen in deze uitspraak;

3.4 verklaart het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk;

3.5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad ƒ 1.420,= onder aanwijzing
van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier
van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen;

3.6 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding
van het door eiseres betaalde griffierecht ad ƒ 210,=.

Rechters

Mr Van der Meer