Instantie
Rechtbank ‘s-Gravenhage z.p. Amsterdam sector bestuursrecht
Samenvatting
De vrouw is mishandeld door haar ex-man, en binnen de termijn gescheiden. Zij
verzoekt om voortgezet verblijf op grond van klemmende redenen van
humanitaire aard. Zij is naar Nederlands recht gescheiden maar naar
Marokkaans recht is zij nog gehuwd. Haar man zal nooit aan een scheiding
meewerken. Daarom loopt zij in Marokko het risico opgepakt te worden.
Uit het individuele ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken
blijkt dat de positie van gescheiden Marokkaanse vrouwen in Marokko niet
eenvoudig is. Dit laat echter onverlet dat voor een succesvol beroep op die
moeilijke situatie moet zijn gebleken dat eiseres heeft getracht de situatie
minder moeilijk te maken als dat mogelijk zou zijn. Eiseres heeft zelf
geopteerd voor een echtscheiding naar Nederlands recht terwijl de echtgenoot
heeft aangegeven dat hij een echtscheiding naar Marokkaans recht wenste.
Daardoor heeft eiseres de erkenning van de echtscheiding in Marokko
bemoeilijkt en niet getracht de situatie waarin zij zou komen te verkeren na
echtscheiding naar vermogen positief te beïnvloeden, aldus de rechter. Haar
beroep wordt ongegrond verklaard.
Volledige tekst
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op 13 november 1973, bezit de Marokkaanse nationaliteit.
Zij verblijft sedert 11 augustus 1994 als vreemdeling in de zin van de
Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 7 september 1994 heeft eiseres bij de
korpschef van de regiopolitie Rotterdam een aanvraag ingediend om een
vergunning tot verblijf. Bij besluit van 24 november 1995 heeft verweerder op
deze aanvraag afwijzend beslist. Het besluit is op 12 januari 1996 aan
eiseres uitgereikt.
2. Eiseres heeft tegen dit besluit op 5 februari 1996, aangevuld bij
schrijven van 27 februari 1996, bezwaar gemaakt. Op 5 maart 1997 is eiseres
gehoord door een ambtelijke commissie (AC). Bij brieven van 19 maart 1997 en
7 april 1997 heeft zij het bezwaar nader aangevuld. Het bezwaar is bij
besluit van 1 mei 1997 ongegrond verklaard. Het besluit is bij brief van 6
mei 1997 aan de gemachtigde van eiseres nagezonden.
3. Bij beroepschrift van 26 mei 1997, aangevuld bij schrijven van 29 juli
1997, heeft eiseres tegen dit afwijzende besluit beroep ingesteld bij de
rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te
zullen behandelen. Op 15 september 1997 zijn de op de zaak betrekking
hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift
van 10 maart 1998 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van
het beroep. Eiseres heeft haar standpunt nog nader onderbouwd bij schrijven
van 6 april 1998.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 1998. Eiseres
is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr H.J. Stehouwer, advocaat
te Amersfoort. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr J.M.
Eisma, advocaat te ‘s-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan
houden.
2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van de volgende
feiten. Eiseres verblijft sedert 11 augustus 1994 als vreemdeling in de zin
van de Vreemdelingenwet (Vw) in Nederland. Op 7 september 1994 heeft zij een
aanvraag gedaan bij de korpschef van Rotterdam om een vergunning tot verblijf
met als doel’gezinsvorming met echtgenoot (…) en arbeid in loondienst”.
(…) heeft de Marokkaanse nationaliteit en is in het bezit van een
vergunning tot vestiging. Op 8 september 1993 is eiseres in Marokko met hem
gehuwd. Sedert 12 december 1994 woont eiseres niet langer samen met (…).Bij
arrest van het gerechtshof te Amsterdam van ‘4 oktober 1996 is de
echtscheidingsbeschikking bekrachtigd.
Op 28 januari 1998 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken, op verzoek van
verweerder, een individueel ambtsbericht uitgebracht.
3. Eiseres meent dat klemmende redenen van humanitaire aard tot toelating
nopen. Zij is door haar ex-echtgenoot mishandeld en heeft toevlucht moeten
zoeken in een ‘Blijf-van-mijn-lijf’-huis. Bij de politie te Amersfoort heeft
zij aangifte gedaan van de mishandeling. Eiseres is afkomstig uit een
traditioneel-Islamitische familie. Haar voormalige echtgenoot is een volle
neef van haar moeder. Eiseres is door haar vader (die Imam is)
uitgehuwelijkt. Terugkeer naar Marokko zou ertoe leiden dat zij geen bestaan
zou kunnen opbouwen. Het wordt in Marokko niet getolereerd dat een vrouw uit
eigen beweging haar man, zonder diens toestemming, heeft verlaten zelfstandig
woont. X. wil vasthouden aan de Islamitische regels ten aanzien van het
huwelijk en binnen het huwelijk zelf. Hij zal de echtscheiding nimmer
accepteren. Zonder zijn medewerking zal eisers geen echtscheiding naar
Marokkaans recht kunnen krijgen, terwijl de echtscheiding naar Nederlands
recht niet erkend zal worden. De familie van eiseres zal haar naar X.
terugzenden. Eiseres is geïntegreerd in Nederland. Zij heeft de Nederlandse
taal geleerd, volgt een opleiding en is als vrijwilliger werkzaam in een
verpleegtehuis. Bij terugkeer naar Marokko zal sprake zijn van een schending
van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarnaast beroept eiseres zich op
het Internationaal verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van
discriminatie van de vrouw (hierna: het Vrouwenverdrag). Eiseres doet voorts
een beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar dossiernummer
9112.10.0126.
In beroep heeft eisers het navolgende aangevoerd. Naar Marokkaans recht is
eiseres nog gehuwd. X. zal niet aan een scheiding willen meewerken.
Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat eiseres in Marokko de vrijheid zal
genieten om een eigen zelfstandig bestaan op te bouwen. Verweerder dient de
situatie van eiseres te beoordelen als die van een gehuwde vrouw die zich op
legitieme gronden wenst te onttrekken aan de huwelijkse staat. Eiseres heeft
een brief van de Marokkaanse Vrouwen Vereniging Nederland van 3 april 1998
overgelegd, waarin staat dat de vrouwen die terugkeren naar Marokko zonder
dat zij gescheiden zijn voor de Marokkaanse wet, het risico lopen opgepakt te
worden en in een voor hen uitzichtloze situatie terechtkomen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt
voor een vergunning tot verblijf. De stelling van eiseres dat zij niet terug
kan naar haar ouders in
Marokko vanwege de schande die zij over de familie heeft afgeroepen, leidt
niet tot het oordeel dat sprake is van zodanige klemmende redenen van
humanitaire aard dat op grond daarvan aan haar een vergunning tot verblijf
moet worden verleend. Daarbij is in aanmerking genomen dat zij slechts korte
tijd in Nederland heeft verbleven. Ten tijde van het bestreden besluit was
eiseres 23 jaar oud en kon zij gelet hierop, in staat worden geacht zichzelf
in Marokko te handhaven. De enkele omstandigheid dat eiseres bij terugkeer
naar Marokko aldaar alleenstaande vrouw is, waardoor de situatie waarin zij
zal komen te verkeren minder gunstig is dan in Nederland, vormt geen reden om
in afwijking van het beleid verblijf toe te staan. Eiseres verschilt daarin
niet van vele van haar vrouwelijke landgenoten aan wie evenmin om die reden
verblijf wordt toegestaan. Voorzover moet worden aangenomen dat eiseres in
verband met haar echtscheiding problemen met haar familie zal ondervinden,
kan van haar worden verwacht dat zij zich hieraan onttrekt door zich elders
in het land van herkomst te vestigen. Hierbij is in aanmerking genomen dat
eiseres in Marokko een (voortgezette) schoolopleiding heeft genoten. De
integratie van eiseres in Nederland leidt niet tot de conclusie dat zij
daardoor de Marokkaanse samenleving zozeer is ontwend dat haar terugkeer naar
Marokko niet kan worden verlangd. De weigering aan eiseres verblijf toe te
staan betekent geen schending van artikel 8 EVRM. Het beroep op het
gelijkheidsbeginsel faalt, nu het in de zaak waarop eiseres doelt gaat om
voortgezet verblijf, terwijl daarin voorts een vergunning is verleend op
grond van tijdsverloop.
In het verweerschrift stelt verweerder het volgende. Blijkens het
ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 januari 1998
bestaat voor eiseres de mogelijkheid in Marokko erkenning van het Nederlands
echtscheidingsvonnis te verkrijgen, althans een verzoek tot echtscheiding te
doen. Hoewel de maatschappelijke positie van een gescheiden vrouw in Marokko
niet eenvoudig is, kan niet worden gezegd dat de positie van eiseres
verschilt van die van vele van haar landgenoten aan wie om dezelfde reden
evenmin verblijf in Nederland kan worden toegestaan. Het enkele feit dat de
maatschappelijke positie van een gescheiden vrouw in Marokko anders is dan
die in Nederland, rechtvaardigt geen verblijf hier te lande op grond van
klemmende redenen van humanitaire aard..
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Ingevolge.artikel 11 lid 5 Vw kan het verlenen van een vergunning tot
verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen
belang ontleend.
6. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikellid het beleid dat
vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun
aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan
wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende
uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is
neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc). 7. Gesteld noch gebleken
is dat met het verblijf van eiseres hier te lande een wezenlijk Nederlands
belang is gediend.
8. Niet is gebleken dat eiseres aan enige door verweerder gehanteerde
beleidsregel aanspraak op toelating kan ontlenen.
9. De rechtbank is met verweerder en op de door verweerder gevoerde gronden,
zoals weergegeven onder rechtsoverweging II..4, van oordeel dat geen sprake
is van (overige) klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan aan
eiseres verblijf hier te lande dient te worden toegestaan.
Aanvullend overweegt de rechtbank het volgende. Uit het individuele
ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 28 januari 1998
blijkt dat de positie van gescheiden vrouwen in Marokko niet eenvoudig is.
Dit laat echter onverlet dat voor een succesvol beroep op die moeilijke
situatie moet zijn gebleken dat eiseres, binnen de grenzen van wat
redelijkerwijs van haar verwacht kan worden, heeft getracht om de situatie
waarin zij zou belanden bij terugkeer in het land van herkomst minder
moeilijk te maken. Hieraan is niet voldaan. Eiseres heeft zelf geopteerd voor
een echtscheiding naar Nederlands recht, terwijl haar voormalige echtgenoot
X. zelfs nog in hoger beroep tegen het echtscheidingsvonnis heeft aangegeven
dat hij van mening was dat het Marokkaanse recht diende te worden toegepast.
Nu eiseres onverkort heeft vastgehouden aan de toepassing van het Nederlands
recht op haar echtscheiding heeft zij de erkenning van die echtscheiding in
Marokko ernstig bemoeilijkt, zodat niet gezegd kan worden dat zij heeft
getracht de situatie waarin zij na de echtscheiding zou komen te verkeren
naar vermogen positief te beïnvloeden. De rechtbank wijst in dit verband nog
op het artikel ‘Consulaire verstotingen, erkenningen en andere Marokkaanse
zaken’ van mr.
. Jordens-Cotran in Migrantenrecht 1995/1, waarin wordt geadviseerd geen
Nederlands recht toe te (laten) passen in een echtscheidingsprocedure indien
de vrouw waarde hecht aan de erkenning van de Nederlandse echtscheiding in
Marokko. Nu eiseres voorts ter zitting desgevraagd niet heeft aangegeven
waaruit de door haar gevreesde moeilijkheden in Marokko zouden bestaan is de
rechtbank van oordeel dat zij zich niet met succes kan beroepen op de
omstandigheden waarin zij als gescheiden vrouw zou belanden na terugkeer in
Marokko.
10. Het beroep van eiseres op het Vrouwenverdrag kan niet slagen. Van de
zijde van eiseres is niet aangegeven met welke bepaling(en) van dit verdrag
het bestreden besluit strijdt. De rechtbank voegt daar nog aan toe, dat
(artikel 1 van) het Vrouwenverdrag – al dan niet tesamen genomen met artikel
26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten
(IVBPR)- geen absolute werking heeft die niet voor beperking of
belangenafweging vatbaar is (zie het arrest van de Hoge Raad van 20 oktober
1995, NJ 1996/330, en de conclusie daarvoor van Advocaat-Generaal mr.
Vranken). Gesteld noch gebleken is op welke (specifieke) punten de door
verweerder gemaakte afweging strijdt met deze verdragsbepalingen. De
rechtbank verwijst daarbij ook nog naar hetgeen hiervoor onder II.9 is
overwogen.
11. De conclusie is dan ook dat verweerder bij afweging van de betrokken
belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Voorts
is niet gebleken dat het bestreden besluit in aanmerking komt om te worden
vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het door eiseres gedane beroep op
het gelijkheidsbeginsel afdoende heeft weerlegd.
12. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden
verklaard.
13. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou
moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in
de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet
gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Rechters
Mr. Tijselink