Instantie: Commissie gelijke behandeling, 13 mei 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker, die een joodse achtergrond heeft en van Israëlische afkomst is,
heeft gesolliciteerd naar de functie van chauffeur bij de wederpartij. Hij
heeft direct voor aanvang van het sollicitatiegesprek een formulier in moeten
vullen waarop vragen stonden die betrekking hadden op godsdienst,
nationaliteit en geboorteland. Verzoeker stelt te zijn afgewezen vanwege zijn
godsdienst, ras of ook nationaliteit. De wederpartij heeft aangevoerd dat
zakelijke redenen ten grondslag lagen aan de afwijzing.
De Commissie stelt vast dat door de vragen op het formulier de indruk wordt
gewekt dat deze persoonsgegevens van belang zijn voor het verloop van de
sollicitatie. Verzoekers achtergrond was echter reeds voor de uitnodiging
voor het sollicitatiegesprek bij de wederpartij bekend. Tijdens het gesprek
zijn bedoelde persoonskenmerken niet aan de orde gekomen. De redenen voor de
afwijzing acht de Commissie zakelijk en objectief. Geen strijd met de wet.
Aanbeveling om sollicitatieformulier te wijzigen.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 3 oktober 1997 verzocht de heer (….) te Deventer (hierna:
verzoeker) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of het verzorgingstehuis voor
gehandicapten (….) te Apeldoorn (hierna: de wederpartij) jegens hem
onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoeker heeft een joodse achtergrond en is van Israëlische afkomst.
Hij heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie van chauffeur.
Voor deze functie is hij afgewezen. Verzoeker is van mening dat de
wederpartij hiermee onderscheid heeft gemaakt als bedoeld in de wetgeving
gelijke behandeling.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunten schriftelijk toegelicht.
Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 24 maart 1998.

2.2. Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– dhr. (….) (verzoeker)

van de kant van de wederpartij
– mw. (….) (medewerkster Personeelszaken)
– dhr. (….) (Hoofd afdeling Inkoop & Logistiek)
– dhr. mr. O.J. Ingwersen (gemachtigde)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– dhr. mr. M.M. den Boer (lid Kamer)
– dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een christelijk centrum voor zorgverlening, innovatie
en advies ten behoeve van mensen met een verstandelijke handicap. Van al haar
personeelsleden vraagt de wederpartij de bereidheid om aan de christelijke
identiteit mede vorm te geven.

3.2. Verzoeker is van Israëlische afkomst en heeft een joodse achtergrond.
Hij heeft met de wederpartij telefonisch contact gehad over de vacature en
vervolgens gesolliciteerd naar de functie van afroep-chauffeur. Naast
verzoeker hebben nog drie andere kandidaten gesolliciteerd. Alle kandidaten
zijn uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. Verzoeker is afgewezen en een
van de andere kandidaten is aangenomen.

Voor de vacature golden de volgende functie-eisen:
– Het bezit van een rijbewijs B;
– Ervaring met het rijden van electrowagens;
– Flexibiliteit door in het weekend te kunnen werken en ook oproepbaar te
zijn door de week, tevens iemand die deze baan als doel ziet en niet als
opstap naar een fulltime baan;
– Zelfstandig kunnen werken;
– Feeling voor veiligheid, rustige uitstraling, evenwichtigheid;
– Correcte omgang met bewoners.

Ter zitting heeft de wederpartij het formulier overgelegd dat sollicitanten
dienen in te vullen. Dit formulier wordt standaard voorafgaand aan elk
sollicitatiegesprek aan sollicitanten toegezonden. In het formulier wordt
naar diverse persoonsgegevens van de sollicitant gevraagd, waaronder de
nationaliteit, de geboorteplaats, de geboorteplaats van de ouders en het
kerkgenootschap. Tevens is de volgende vraag opgenomen: “[De wederpartij] is
een christelijk centrum voor verstandelijk gehandicapten medemensen. Vanuit
deze achtergrond trachten wij de bewoners een “thuis” te bieden waarbinnen
dit christelijke karakter een belangrijke plaats heeft. Bent u bereid hieraan
bij te dragen?” Verzoeker heeft deze vraag bevestigend beantwoord.

De standpunten van partijen

3.3. Verzoeker stelt het volgende.

Verzoeker is van mening dat de wederpartij geen duidelijke reden heeft
gegeven voor de afwijzing van verzoekers sollicitatie. Alvorens een
sollicitatiebrief te sturen heeft verzoeker telefonisch inlichtingen
ingewonnen bij de wederpartij. Verzoeker heeft in dat telefoongesprek
aangegeven niet te beschikken over een rijbewijs D. Hem werd gezegd dat dit
geen probleem was en dat hij hiervoor les zou kunnen nemen. Verzoeker heeft
in dat telefoongesprek, in verband met de christelijke identiteit van de
wederpartij, vermeld dat hij van buitenlandse afkomst is en een joodse
achtergrond heeft.

De reden die werd gegeven voor de afwijzing van verzoeker was dat de andere
kandidaat een rijbewijs D had. Verzoeker was er, na het telefoongesprek met
de wederpartij, van uitgegaan dat het feit dat hij rijbewijs D niet had geen
probleem was. Anders had hij ook niet gesolliciteerd. Verdere redenen voor de
afwijzing waren vaag en zouden te maken hebben met de persoon van verzoeker
zelf. Hieruit concludeert verzoeker dat deze redenen zijn gelegen in zijn
joodse afkomst.

Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij de vraag op het
sollicitatieformulier of hij wilde bijdragen aan het christelijk karakter van
de instelling bevestigend heeft beantwoord, omdat hij anders geen kans op de
baan zou maken. Voorts heeft hij opgemerkt dat hij in het sollicitatiegesprek
de vragen naar inhoudelijke aspecten van de functie – bijvoorbeeld naar zijn
kennis van electrowagens – niet relevant achtte. Tevens heeft hij bevestigd
dat zijn afkomst bij het sollicitatiegesprek niet aan de orde is geweest.

3.4. De wederpartij stelt het volgende.

De redenen om verzoeker af te wijzen waren niet gelegen in verzoekers
nationaliteit, ras of godsdienst. De wederpartij vraagt van al haar
personeelsleden de bereidheid om aan haar christelijke identiteit mede vorm
te geven. Deze vraag is ook aan verzoeker gesteld. Hij heeft de vraag
bevestigend beantwoord. Verzoekers joodse afkomst was dan ook niet van belang
bij de afweging. Zijn afkomst is tijdens het sollicitatiegesprek noch bij de
nabespreking aan de orde geweest. De wederpartij voert juist een positief
beleid ten aanzien van allochtonen.

De wederpartij heeft verzoeker afgewezen om de volgende redenen. Verzoeker
gaf tijdens het sollicitatiegesprek aan op zoek te zijn naar een vaste,
fulltime baan. De functie betreft echter een baan als afroepmedewerker.
Verzoeker bleek bovendien nauwelijks ervaring te hebben in de desbetreffende
functie. Verzoeker had tevens geen ervaring met verstandelijk gehandicapten
en bleek tijdens het gesprek ook weinig begrip voor deze groep mensen te
hebben. Bij het vervoeren van de bewoners kon verzoeker zich niets
voorstellen, ook niet na herhaalde toelichting op dit punt. Over de
veiligheid van de bewoners had verzoeker geen concrete ideeën. Verzoeker
heeft tijdens het gesprek herhaalde malen aangegeven erg graag te willen
werken. Hij gaf echter geen enkele nadere motivering voor de wens om de
betreffende functie juist ook bij de wederpartij te willen uitoefenen.

De wederpartij maakt gebruikt van een standaard sollicitatieformulier. De
aldus verkregen gegevens worden tevens gebruikt om -indien daartoe besloten
wordt- een arbeidsovereenkomst op te stellen. Indien de sollicitant niet alle
gegevens invult, verbindt de wederpartij daar geen gevolgen aan. Ter zitting
wordt erkend dat het formulier meer persoonsgegevens vraagt dan noodzakelijk
en in dat opzicht aanpassing behoeft.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
heeft gemaakt op grond van godsdienst, ras of ook nationaliteit door hem af
te wijzen voor de functie van afroep-chauffeur.

4.2. Artikel 5, eerste lid, onderdeel a, Algemene Wet Gelijke Behandeling
(AWGB) bepaalt onder meer dat het maken van onderscheid verboden is bij de
behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat de wet onder meer ziet op onderscheid tussen
personen op grond van godsdienst, ras en nationaliteit.

Artikel 1 AWGB stelt tevens dat onder onderscheid zowel direct als indirect
onderscheid begrepen wordt. Onder direct onderscheid wordt verstaan
onderscheid dat verwijst naar een van de in de AWGB genoemde
discriminatiegronden. Indirect onderscheid is onderscheid, op grond van
andere hoedanigheden of gedragingen dan godsdienst, ras of nationaliteit dat
direct onderscheid op grond van deze persoonskenmerken tot gevolg heeft.

Het begrip ras in de AWGB moet overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd. Het omvat tevens
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, 22014, nr. 3, pag. 13.). Het begrip nationaliteit in
de AWGB dient te worden begrepen als nationaliteit in staatkundige zin,
onafhankelijk van de feitelijke woon- of verblijfplaats (Handelingen Eerste
Kamer, 22 februari 1994, p. 1086.).

In artikel 5, tweede lid, onderdeel a, AWGB is bepaald dat het in het eerste
lid neergelegde verbod van onderscheid onverlet laat de vrijheid van een
instelling op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag om eisen te
stellen, die gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de
vervulling van een functie, waarbij deze eisen niet mogen leiden tot
onderscheid op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras,
geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke
staat.

Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie is niet alleen sprake van
onderscheid als bedoeld in de AWGB, indien een van de in deze wet genoemde
persoonskenmerken de enige of doorslaggevende reden vormt voor het bestreden
handelen, maar ook als dit (mede) een rol daarbij speelt (Zie onder meer
Commissie gelijke behandeling 29 februari 1996, oordeel 96-10; 19 maart 1996,
oordeel 96-16; 15 juli 1996, oordeel 96-59; 22 november 1996, oordeel
96-108.).

4.3. Allereerst dient de Commissie de vraag te beantwoorden of bij de
afwijzing van verzoeker voor de functie van afroep-chauffeur (mede)
onderscheid is gemaakt naar godsdienst, ras of nationaliteit.

Vooropgesteld moet worden dat het niet tot de taak van de Commissie behoort
om te beoordelen in hoeverre de sollicitant geschikt is voor de aangeboden
functie. De Commissie beoordeelt slechts of bij de selectie of door middel
van de gekozen selectiemethode, onderscheid is gemaakt in de zin van de AWGB.

De Commissie stelt vast dat de wederpartij gebruik heeft gemaakt van een
standaard sollicitatieformulier waarop naar verschillende persoonskenmerken
wordt gevraagd. Voorzover van belang betreft dit godsdienst, nationaliteit en
geboorteland van de sollicitant alsmede geboorteland van zijn ouders. De
Commissie overweegt dat de wederpartij door verzoeker te vragen naar deze
(combinatie van) persoonsgegevens de indruk heeft gewekt dat deze gegevens
ook van belang zijn geweest voor het in aanmerking komen voor de betreffende
functie.

4.4. Ten aanzien van de vraag in hoeverre deze indruk door feiten of
omstandigheden wordt bevestigd, overweegt de Commissie als volgt.
De wederpartij heeft gemotiveerd aangegeven dat godsdienst, ras of
nationaliteit geen criteria zijn waarop verzoeker is beoordeeld voor de
functie van afroep-chauffeur.
De Commissie stelt vast dat deze stellingname bevestigd wordt door het
telefonisch contact dat verzoeker voorafgaande aan de sollicitatie met de
wederpartij had. Vanwege de christelijke signatuur van de instelling heeft
verzoeker telefonisch gevraagd of hij met zijn joodse identiteit en
Israëlische achtergrond voor de vacature in aanmerking zou kunnen komen. De
wederpartij heeft opgemerkt dat dit geen beletsel vormt en heeft verzoeker
ook daadwerkelijk uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek.
Tevens stelt de Commissie vast dat de wederpartij geen eisen heeft gesteld
aan de godsdienst van de sollicitanten bij de vervulling van de betreffende
functie. De wederpartij hanteert uitsluitend de eis dat een sollicitant de
bereidheid moet hebben om de christelijke identiteit van de wederpartij mede
vorm te geven.
De Commissie stelt voorts vast dat de wederpartij zakelijke en objectieve
redenen -zoals motivatie en ervaring- heeft aangevoerd om verzoeker af te
wijzen voor de onderhavige functie. Deze redenen zijn door verzoeker ook niet
ontkend, maar leveren zijns inziens geen rechtvaardiging op voor de keuze
voor een andere kandidaat dan hijzelf. Ook heeft verzoeker ter zitting zijn
verbazing uitgesproken dat tijdens het sollicitatiegesprek bepaalde vragen
werden gesteld die te maken hadden met de inhoudelijke kant van het werk. Tot
slot is onbetwist dat de bovengenoemde persoonskenmerken in het
sollicitatiegesprek niet aan de orde zijn geweest.

De Commissie is op grond van het voorafgaande de overtuiging toegedaan dat de
gronden godsdienst, ras of nationaliteit niet bij de afwijzing van verzoeker
voor de functie van afroep-chauffeur hebben meegespeeld. De Commissie is
derhalve van oordeel dat de wederpartij jegens verzoeker niet in strijd met
de AWGB heeft gehandeld.

4.5. Aanbeveling

De Commissie beveelt de wederpartij aan, ter voorkoming van (ongewild)
onderscheid zoals bedoeld in de AWGB, in haar sollicitatieformulier
uitsluitend vragen naar persoonskenmerken op te nemen die overeenstemmen met
de ter zake geldende wetgeving en relevant zijn voor een adequate werving en
selectie voor de desbetreffende functie.

5 HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat (….) te
Apeldoorn jegens de heer (….) te Deventer geen onderscheid op grond van
godsdienst, ras of ook nationaliteit heeft gemaakt bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking zoals bedoeld in artikel 5, eerste
lid, onderdeel a, AWGB en derhalve niet in strijd met deze wet heeft
gehandeld.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), dhr. mr. M.M. den Boer(lid Kamer), dhr. mr. P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp(secretaris Kamer)